Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.3.2.4
24.3.2.4 De kostenvennootschap als belastingplichtige
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS369386:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 27 januari 2000, nr. C-23/98 (Heerma), BNB 2000/297.
HvJ EG 21 maart 2002, nr. C-174/00 (Kennemer Golf & Country Club), BNB 2003/30.
Zie in dit verband: Hof 's-Hertogenbosch 1 juli 2005, nr. 02/2152, V-N 2005/52.22. Het ging in die zaak om vier huisartsen, die de aanschaf en de verbouwing van een kerkgebouw lieten lopen via een personenvennootschap. Daartoe stortten de huisartsen contanten in de vennootschap. Na de verbouwing van het kerkgebouw werd het verbouwde pand, de huisartsenpraktijk, door de vennootschap aan de huisartsen (twee maatschappen van ieder twee huisartsen) om niet ter beschikking gesteld. Voor de servicekosten van het pand betaalden de maatschappen wel (zij het feitelijk slechts in het jaar 1999) een bijdrage. Het Hof overwoog dat partijen eensluidend van oordeel waren, dat de vennootschap een van de beide huisartsenmaatschappen te onderscheiden entiteit was. Omdat het Hof van oordeel was dat dit uitgangspunt van feitelijke aard was en daaraan geen juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag lag, sloot het Hof aan bij dit standpunt van partijen. Het Hof merkte de (handelingen die stonden tegenover de) servicekosten aan als een economische activiteit en merkte de (kosten)vennootschap als belastingplichtige aan.
HvJ EG 27 januari 2000, nr. C-23/98 (Heerma), BNB 2000/297, r.o. 15 en r.o.19.
Met betrekking tot de kostenvennootschappen is het op de eerste plaats de vraag onder welke omstandigheden een kostenvennootschap een entiteit is. Het komt mij voor, dat een kostenvennootschap die als een inkooporganisatie optreedt (waarbij ik opmerk dat ook het “inkopen van arbeid”, dat wil zeggen het in dienst nemen van een personeelslid, als een activiteit van een inkooporganisatie is aan te merken), zich jegens derden (toeleveranciers / personeel) manifesteert als een entiteit in het maatschappelijk verkeer. Alsdan is de vennootschap als een entiteit in de zin van de btw aan te merken. Het is een samenwerkingsverband van het derde archetype (zie deel II, hoofdstuk 8). Zoals ik heb aangegeven in paragraaf 24.2.5, treedt een kostenvennootschap, die niet als inkooporganisatie optreedt, maar slechts een overeenkomst tot het verdelen van kosten behelst, in beginsel niet jegens derden naar buiten toe op. Het is in geen geval een openbare vennootschap. Een dergelijke overeenkomst die er enkel toe strekt een kostenverdeling te regelen, is mijns inziens btw-technisch in beginsel geen entiteit te noemen. Een dergelijke overeenkomst brengt geen combinatie met feitelijke (maatschappelijke) zelfstandigheid tot stand. Het blijft een samenwerkingsverband van het eerste archetype (zie deel II, hoofdstuk 8).
De vraag komt echter op, of een vennootschap die enkel de ingebrachte bedrijfsmiddelen tegen een afzonderlijke, welbepaalde vergoeding verhuurt aan de vennoten, als belastingplichtige is aan te merken. De vennootschap handelt in een dergelijk geval btw-technisch “als een derde” (dus buiten het kader van het samenwerkingsverband) jegens de vennoten. Zoals ik heb betoogd in paragraaf 24.3.1.1, volgt uit het Heerma-arrest, dat een vennoot die enkel jegens zijn vennootschap presteert, uit dien hoofde als een belastingplichtige is aan te merken.1 Dit zou mijns inziens ook in de omgekeerde situatie moeten gelden. De vennootschap die enkel leveringen of diensten onder bezwarende titel jegens de vennoten verricht, zou ook als belastingplichtige moeten worden aangemerkt. Bovendien verhoudt die benadering zich met het arrest van het HvJ EG in de zaak Kennemer Golf & Country Club. In die zaak werden de jegens de leden verrichte prestaties aangemerkt als belastbare handelingen.2 Gezien het arrest in deze zaak, moet het niet voor onmogelijk worden gehouden dat een vennootschap, die bedrijfsmiddelen verhuurt aan de vennoten, daarmee belastbare handelingen verricht.3 Daartegen pleit wellicht het feit, dat ten aanzien van de vennoot zowel in de zaak Heerma als in de zaak Kennemer Golf & Country Club vaststond, dat het entiteiten betrof (de vennootschap, respectievelijk de vereniging werden als entiteit beschouwd). In de situatie van een vennootschap, die enkel bedrijfsmiddelen verhuurt aan de vennoten, is het juist de vraag is of sprake is van een entiteit. Toch moet mijns inziens het bestaan van een entiteit worden aangenomen, ook al is het aantal afnemers waaraan het samenwerkingsverband presteert gering. In de zaak Heerma overwoog het HvJ EG dienaangaande immers:
15. De Nederlandse regering stelt, dat economische zelfstandigheid in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn ontbreekt, wanneer de verhuur van een lichamelijke zaak zich beperkt tot handelen binnen een besloten kring, zoals het geval is wanneer een maat in een maatschap naar Nederlands recht aan die maatschap een zaak verhuurt. De verhuurder tevens maat is immers medeaansprakelijk voor de nakoming van de voor de hurende maatschap uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen.
(...)
19. Anders dan de Nederlandse regering betoogt, doet het er (...) weinig toe, dat de maat de verhuur van een lichamelijke zaak aan de maatschap waarvan hij deel uitmaakt, als enige activiteit heeft. Deze omstandigheid is immers niet van belang voor de beoordeling van de zelfstandigheid van de maat bij het verrichten van de betrokken economische activiteit in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn en kan hooguit van invloed zijn op de vraag, of er wel sprake is van een economische activiteit in de zin van dit artikel. (...)”.4
De kostenvennootschap bevindt zich op een grensvlak. Het antwoord op de vraag of een dergelijke vennootschap voor de heffing van btw als entiteit is aan te merken, is voor een groot deel afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vennootschap tegen vergoeding goederen levert of diensten verricht jegens de vennoten. Uit die handelingen moet dan de “feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid” blijken. Van belang is dus of de vennoten een rechtsbetrekking met de vennootschap aangaan, die de strekking heeft, dat de vennootschap tegen vergoeding bedrijfsmiddelen zal verhuren of anderszins tegen vergoeding ter beschikking zal stellen aan de vennoten. Wanneer een kostenvennootschap tegen vergoeding bedrijfsmiddelen verhuurt aan de vennoten is deze kostenvennootschap een belastingplichtige voor de btw en is de verhuur aan de btw onderworpen. Verricht een kostenvennootschap géén handelingen onder bezwarende titel jegens de vennoten of jegens derden en treedt de vennootschap ook anderszins niet jegens derden op, dan is de kostenvennootschap geen entiteit, laat staan een belastingplichtige voor de heffing van btw. In dat geval lijkt de overeenkomst meer op een pot- of poolovereenkomst dan op een overeenkomst van vennootschap. De “vennoten” moeten dan voor de heffing van de btw geacht worden jegens elkaar te presteren. Ik verwijs naar hetgeen ik daarover heb opgemerkt in hoofdstuk 19, paragraaf 19.4.3.2 en paragraaf 19.4.3.9. De gevolgen van bovenstaande vaststellingen laten zich aan de hand van onderstaand voorbeeld illustreren.
Voorbeeld 4
Als een accountantskantoor diensten tegen vergoeding verricht aan een verzekeringsmaatschappij, dan zullen deze diensten belast zijn. De verzekeringsmaatschappij, die uitsluitend vrijgestelde diensten verricht, heeft geen recht op aftrek (behoudens gevallen waarin art. 169 onderdeel c Btw-richtlijn (ex art. 17 lid 3 onderdeel c Zesde richtlijn, vgl. art. 15 lid 2 onderdeel c Wet OB 1968 van toepassing is). De verzekeringsmaatschappij en het accountantskantoor kunnen besluiten een (stille) kostenvennootschap aan te gaan, die niet naar buiten toe zal optreden. Aannemende, dat aan een dergelijke overeenkomst realiteitsgehalte toekomt, verricht de verzekeringsmaatschappij dan een onbelastbare (zie paragraaf 24.4.8) inbreng in contanten. Het accountantskantoor verricht een eveneens onbelastbare (zie paragraaf 24.4.8) inbreng van arbeid (of accountantsdiensten). De gedachte dringt zich dan op dat de verzekeringsmaatschappij de beschikking over de accountantsdiensten krijgt, zonder dat de verzekeringsmaatschappij met niet-aftrekbare btw wordt geconfronteerd. Er lijkt dubbele niet-heffing op te treden bij de verzekeringsmaatschappij. Bedacht moet echter worden dat de stille kostenvennootschap in het geschetste voorbeeld geen entiteit is. Noch bij de inbreng, noch bij het laten toekomen van de voordelen, treedt de stille kostenvennootschap als zodanig naar buiten toe op. De vennootschap verricht ook geen handelingen onder bezwarende titel. De “stille vennootschap” is voor de heffing van btw non-existent. Alsdan vallen de handelingen tussen de verzekeringsmaatschappij en het accountantskantoor aan te merken als het verrichten van een (belaste) dienst door het accountantskantoor tegen een vergoeding (de betaling van de verzekeringsmaatschappij). De verzekeringsmaatschappij kan de btw die in rekening gebracht moet worden door het accountantskantoor, in beginsel niet in aftrek brengen. Dubbele niet-heffing treedt niet op. Er ontstaat mogelijk zelfs de aan de toepassing van de vrijstellingen inherente cumulatie van belasting.