Blijkens een andere aan de oproeping gehechte akte van uitreiking is de oproeping, kort gezegd, tevens op 30 mei 2013 aan de griffier van de Rechtbank Rotterdam betekend en is een afschrift daarvan verzonden naar het GBA-adres van veroordeelde.
HR, 06-10-2015, nr. 14/03925
ECLI:NL:HR:2015:2980
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/03925
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2980, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1766, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1766, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2980, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0433
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in hoger beroep. Tevoren bekend zijn a.b.i. art. 408.1 onder c Sv. ’s Hofs oordeel dat verdachte tevoren bekend was met de dag van de tz. van 3 juli 2013 waarop de hoofdzaak zou dienen nu 1. de inl. dagv. voor de tz. van 3 juli 2013 door de griffier als gewone brief is verzonden naar het GBA-adres van de verdachte en 2. de oproeping vordering TUL met daarbij vermelding van het parketnr. in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt , is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de onder 1. genoemde omst. niet zonder meer volgt dat verdachte tevoren kennis droeg van de dag waarop de hoofdzaak zou dienen en zulks evenmin zonder meer uit de onder 2. genoemde omst. kan volgen.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03925
NA/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli 2014, nummer 22/003343-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter van 3 juli 2013 bij verstek veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Tegen dit vonnis is namens de verdachte op 29 juli 2013 hoger beroep ingesteld.
2.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van de Officier van Justitie, gedateerd 30 mei 2013 en gericht aan de verdachte, inhoudende:
"Ons kenmerk 96-043286-13/23787958-OV0102
(...)
Onderwerp Oproeping vordering tenuitvoerlegging
Parketnummer 96-043286-13; 16-155861-12 (tul)
Geachte [verdachte] ,
De officier van justitie roept u op om te verschijnen op woensdag 03 juli 2013 om 09:25 uur ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam
Wilhelminaplein 100/125
3072 AK ROTTERDAM
teneinde aanwezig te zijn bij de behandeling van de tegen u aanhangige vordering.
De officier van justitie."
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De voorzitter stelt aan de orde de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De voorzitter deelt mede dat de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 niet aan de verdachte in persoon is betekend, maar de oproeping vordering tenuitvoerlegging voor die zitting op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt.
De raadsman betoogt dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaak (hoofdzaak) onder parketnummer 96-043286-13 en hij derhalve tijdig op 29 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis op 3 juli 2013.
De advocaat-generaal deelt mede dat op de oproeping van de tenuitvoerlegging het parketnummer in de hoofdzaak staat vermeld, alsmede is bij deze oproeping de vordering tenuitvoerlegging gevoegd, waarin mede wordt gesproken over de hoofdzaak met parketnummer 96-043286-13.
Naar het oordeel van de advocaat-generaal is, ondanks dat de tenlastelegging ontbreekt, aan de oproep functie voldaan en was de verdachte tevoren bekend met de terechtzitting in de hoofdzaak op 3 juli 2013.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, nu door verdachte niet tijdig hoger beroep is ingesteld.
De raadsman persisteert bij zijn standpunt dat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep."
2.5.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaak (hoofdzaak) onder parketnummer 96-043286-13 en hij derhalve tijdig op 29 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis op 3 juli 2013.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de onderhavige strafzaak is de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 door de griffier als gewone brief verzonden naar het GBA-adres van de verdachte.
Voorts is voor deze zitting de oproeping vordering tenuitvoerlegging met daarbij de vermelding van het parketnummer in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde uitgereikt.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof aan de oproepfunctie voldaan en was de verdachte tevoren bekend met de dag van de terechtzitting van 3 juli 2013, ondanks het feit dat op de oproeping tot tenuitvoerlegging de tenlastelegging ontbreekt.
Het instellen van hoger beroep was derhalve mogelijk binnen veertien dagen na het op 3 juli 2013 bij verstek gewezen vonnis. De verdachte heeft echter pas op 29 juli 2013 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is daarmee te laat ingesteld, zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting van 3 juli 2013 waarop de hoofdzaak zou dienen als bedoeld in art. 408, eerste lid onder c, Sv. Aan dat oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat (i) de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 door de griffier als gewone brief is verzonden naar het GBA-adres van de verdachte en (ii) de oproeping vordering tenuitvoerlegging met daarbij vermelding van het parketnummer in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt. Dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de onder (i) genoemde omstandigheid niet zonder meer volgt dat de verdachte tevoren kennis droeg van de dag waarop de hoofdzaak zou dienen en zulks evenmin zonder meer uit de onder (ii) genoemde omstandigheid kan volgen.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in hoger beroep. Tevoren bekend zijn a.b.i. art. 408.1 onder c Sv. ’s Hofs oordeel dat verdachte tevoren bekend was met de dag van de tz. van 3 juli 2013 waarop de hoofdzaak zou dienen nu 1. de inl. dagv. voor de tz. van 3 juli 2013 door de griffier als gewone brief is verzonden naar het GBA-adres van de verdachte en 2. de oproeping vordering TUL met daarbij vermelding van het parketnr. in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt , is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de onder 1. genoemde omst. niet zonder meer volgt dat verdachte tevoren kennis droeg van de dag waarop de hoofdzaak zou dienen en zulks evenmin zonder meer uit de onder 2. genoemde omst. kan volgen.
Nr. 14/03925 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 29 juli 2014 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013, waarbij verdachte ter zake van “overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994” is veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 7 maanden opgelegd en heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 23 november 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens verdachte heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens de akte van uitreiking, gehecht aan de inleidende dagvaarding om ter terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013 te verschijnen, is na vergeefse aanbieding van die dagvaarding op 10 mei 2013 op het GBA-adres van verdachte een bericht van aankomst achtergelaten, waarna de dagvaarding op 21 mei 2013 is teruggezonden aan de afzender, het CVOM. Voorts blijkt uit deze akte dat de dagvaarding op 30 mei 2013 is verzonden aan de griffier van de Rechtbank Rotterdam, omdat de geadresseerde op de dag van aanbieding van de dagvaarding en ten minste vijf dagen nadien bij de GBA stond ingeschreven op het op de akte van uitreiking vermelde adres, en dat op dezelfde datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden aan voornoemd op de akte van uitreiking vermeld adres;
(ii) blijkens de akte van uitreiking, gehecht aan de oproeping vordering tenuitvoerlegging om ter terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013 te verschijnen, is na vergeefse aanbieding van die oproeping op 28 mei 2013 op het GBA-adres van veroordeelde een bericht van aankomst achtergelaten, waarna de oproeping op 28 mei 2013 op het (post)kantoor is uitgereikt aan de door veroordeelde daartoe schriftelijk gemachtigde S. Aamirach die zich daartoe legitimeerde met een verblijfsdocument1.;
(iii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013 is tegen verdachte verstek verleend;
(iv) blijkens de akte instellen hoger beroep is op 29 juli 2013 namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 juli 2014 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
De voorzitter stelt aan de orde de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De voorzitter deelt mede dat de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 niet aan de verdachte in persoon is betekend, maar de oproeping vordering tenuitvoerlegging voor die zitting op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt.
De raadsman betoogt dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaak (hoofdzaak) onder parketnummer 96-043286-13 en hij derhalve tijdig op 29 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis op 3 juli 2013.
(…)
De raadsman persisteert bij zijn standpunt dat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep.
(…)”
6. Het Hof heeft in zijn arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaak (hoofdzaak) onder parketnummer 96-043286-13 en hij derhalve tijdig op 29 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis op 3 juli 2013.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de onderhavige strafzaak is de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 door de griffier als gewone brief verzonden naar het GBA-adres van de verdachte. Voorts is voor deze zitting de oproeping vordering tenuitvoerlegging met daarbij de vermelding van het parketnummer in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde uitgereikt.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof aan de oproepfunctie voldaan en was de verdachte tevoren bekend met de dag van de terechtzitting van 3 juli 2013, ondanks het feit dat op oproeping tot tenuitvoerlegging de tenlastelegging ontbreekt.
Het instellen van hoger beroep was derhalve mogelijk binnen veertien dagen na het op 3 juli 2013 bij verstek gewezen vonnis. De verdachte heeft echter pas op 29 juli 2013 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is daarmee te laat ingesteld, zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
7. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Artikel 408 Sv, dat luidt:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
(…)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
(…)”
- Artikel 588 Sv, dat luidt:
‘’1. De uitreiking geschiedt:
(…)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
(…)
3. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°,
(…)
b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon;
(…)”
8. Het Hof heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 3 juli 2013 als gewone brief is verzonden naar het GBA-adres van verdachte. De dagvaarding is aldus niet overeenkomstig art. 408, eerste lid aanhef en onder a, Sv in persoon betekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, nu de oproeping vordering tenuitvoerlegging met daarbij de vermelding van het parketnummer in de hoofdzaak op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt, tijdig op de hoogte was van de dag van de terechtzitting van de hoofdzaak in eerste aanleg. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, zoals bedoeld in art. 408, eerste lid en onder c, Sv. Voornoemd oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. De uitreiking van de oproeping aan een schriftelijk gemachtigde heeft weliswaar te gelden als een betekening in persoon, maar uit de omstandigheid dat verdachte kennis droeg van de dag waarop de vordering tenuitvoerlegging zou worden behandeld kan nog niet worden afgeleid dat verdachte ook kennis droeg van het feit dat op diezelfde dag ook de behandeling van de hoofdzaak zou plaatshebben. Uit de aan de schriftelijk gemachtigde uitgereikte oproeping vordering tenuitvoerlegging noch uit de daarbij behorende bijlagen volgt immers uitdrukkelijk dat ook de strafzaak die dag zou worden behandeld.2.Dat een vordering tenuitvoerlegging doorgaans op dezelfde dag dient als de hoofdzaak maakt dat niet anders.
9. Het middel slaagt.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
Zie voor een vergelijkbaar geval HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4029, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting van de strafzaak in eerste aanleg, niet begrijpelijk is, nu uit een zich in het strafdossier bevindend memo enkel blijkt dat verdachte aan de griffiemedewerker te kennen heeft gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen, maar niet dat hij ook kennis droeg van de dagvaarding in de strafzaak, terwijl evenmin uit de memo volgt dat verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting van de strafzaak in eerste aanleg.