Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/7.1:7.1 Inleiding
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/7.1
7.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS352230:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het leerstuk van selectieve betalingen beslaat een complex geheel aan regels die in verschillende wettelijke bepalingen zijn neergelegd. Zowel de regeling van de actio Pauliana als de onrechtmatige daad en de bankbreukbepalingen in het Wetboek van Strafrecht bevatten regels voor de gevallen die onder de noemer van selectieve betalingen kunnen worden gebracht. In al die situaties gaat het om gedragingen van de schuldenaar en van de bestuurder van de rechtspersoon-schuldenaar in het vooruitzicht van diens faillissement waardoor één of meer schuldeisers in een betere positie worden gebracht ten koste van de overige schuldeisers. De aanspraak die de ontvangende schuldeiser kan maken op voldoening concurreert daarbij met de belangen van de overige schuldeisers bezien in het licht van het beginsel van de paritas creditorum en de verschillende wettelijke rangregels.
In dit hoofdstuk zal de problematiek worden benaderd vanuit het strafrecht. In art. 343 aanhef onder 3 Sr is een strafbaarstelling opgenomen met betrekking tot de bestuurder van een rechtspersoon die ziet op de bevoordeling van een schuldeiser. Het doel is om aan de hand van de bespreking van de toepasselijke bestanddelen de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurder in kaart te brengen. Voorafgegaan door een algemene beschouwing over de plaatsbepaling van (strafrechtelijke en civielrechtelijke) regels over de bevoordeling van schuldeisers door selectieve voldoening, zal eerst in het kort de ontstaansgeschiedenis van de toepasselijke bankbreukbepaling worden geschetst. In 2016 trad de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude in werking waarbij verschillende delictsomschrijvingen in Titel XXVI in redactionele zin werden gewijzigd. De wet bracht ook een onderscheid aan tussen bankbreukdelicten die zich tot natuurlijke personen richten en bankbreukdelicten die door bestuurders en commissarissen van rechtspersonen kunnen worden gepleegd. Dit betekent dat naar huidig recht een rechtspersoon het delict van art. 341 lid 1 onder 2 Sr (de bevoordeling van een schuldeiser) niet kan plegen.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met betrekking tot de inhoud van de bankbreukdelicten in beginsel geen inhoudelijke wijziging is beoogd zodat bestaande rechtspraak over de toepassing van de bankbreukdelicten haar gelding behoudt. Om die reden zal ook aandacht worden besteed aan de voorloper van het huidige art. 343 aanhef onder 3 Sr – en in dat verband waar toepasselijk ook art. 341 aanhef a onder 3 Sr (oud).