HR, 27-09-2022, nr. 21/01914
ECLI:NL:HR:2022:1202
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2022
- Zaaknummer
21/01914
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1202, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑09‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:620
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:2880
ECLI:NL:PHR:2022:620, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1202
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed, art. 8.3.a WVW 1994. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat ademalcoholgehalte is veroorzaakt door alcoholgebruik na besturen voertuig. HR: Om redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: Door verdachte o.b.v. resultaat ademonderzoek te veroordelen is hof afgeweken van uos dat verdachte tussen rijden en ademanalyse thuis wodka heeft gedronken. Hof heeft afwijking niet gemotiveerd en motivering ligt ook niet in bewijsmiddelen besloten. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01914
Datum 27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 april 2021, nummer 22-004939-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het gebruik door de verdachte van alcoholhoudende drank na het besturen van het voertuig.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 8.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2022.
Conclusie 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 359.2 Sv. Slagende klacht over niet-motiveren van afwijking van uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01914
Zitting 28 juni 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 30 april 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (765 microgram)” veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, en tot een rijontzegging voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. Ik bespreek eerst het tweede middel.
Het tweede middel
3. Het middel bevat de klacht dat het hof zonder motivering is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte na het besturen van het voertuig wodka heeft gedronken en dat dat de uitslag van het ademonderzoek verklaart.
4. De raadsman heeft tijdens de terechtzitting van het hof van 30 april 2021, overeenkomstig de pleitnotities, het volgende aangevoerd:
“Dan achtervolgen ze hem en beschrijven ze dat om 02.50 bij het huis van client aankomen en hem om 02.57 uur uiteindelijk aanhouden.
Stel, dat U.E. ervan uit zou gaan dat client om 02.31 uur daadwerkelijk achter het stuur zat, dan heeft het maximaal 6 minuten geduurd voordat hij thuis was. Dat betekent dat client nog 20 minuten de tijd heeft gehad in zijn woning waar hij van alles aan alcohol naar binnen kan hebben gewerkt. Immers pas om 02.57 wordt hij aangehouden.
Dat heeft cliënt ook gedaan, hij heeft ook wodka gedronken toen hij thuis was. De reden waarom ik dat benadruk is omdat er vervolgens pas om 03.24 uur een ademanalyse wordt gedaan en dan slaat het apparaat inderdaad 760 ugl uit. Dat is echt niet van de biertjes die cliënt op had voordat hij een F blies. Die uitslag is het resultaat van de sterke drank die hij in zijn woning heeft gedronken en dat heeft hij gedronken nadat hij uit zijn auto was gestapt en niet meer deel heeft genomen aan het verkeer. Dat is niet strafbaar natuurlijk. Gelet op het feit dat de politie heeft nagelaten om na de blaastest cliënt mee te nemen naar het bureau voor een echte ademanalyse, in combinatie met het feit dat cliënt nog minimaal 20 minuten in zijn woning is geweest en daarover heeft verklaard dat hij toen nog sterke drank achterover heeft geslagen, ligt er een alternatief en aannemelijk scenario wat de uitslag van de ademanalyse kan verklaren. Het verhaal van cliënt wordt ook niet tegengesproken door de bewijsmiddelen in het dossier. Om die reden vraag ik U cliënt vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.”
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juni 2019 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt”.
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal ZSM ter zake artikel 8 WvW 1884 d.d. 27 juni 2019 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700/270620190216126071. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 27 juni 2019 te 02:16 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat de verdachte als bestuurder van een voertuig, personenauto reed in Rotterdam.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb van de bestuurder om 02:26 uur gevorderd mee te werken aan een ademtest. Het resultaat van de ademtest, was F. Het resultaat van de ademtest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat en/of de waarneming van alcohol bij het eerste contact leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarneming Alcohol:
- ogen waren bloeddoorlopen
- verdachte sprak met dubbele tong
- verdachte was onvast ter been.
Bevel ademanalyse
De ademanalyse is uitgevoerd door verbalisant [verbalisant 3] op 27 juni 2019 te 03:24 uur.
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek met testnummer 3476. Het resultaat van de ademanalyse adem verdachte is: 765 u/gl.
Ik, bedienaar ademanalyseapparaat, heb de verdachte direct na de mededeling van het resultaat van het ademonderzoek medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek door middel van een bloedonderzoek.
De verdachte deed afstand van dat recht.
2. Het ademanalyseformulier. De als bijlage bij het onder 1 voormeld proces-verbaal gevoegde afdruk van het ademanalyseformulier d.d.- 27 juni 2019. Dit formulier houdt onder meer in:
- Achternaam verdachte: [verdachte]
- Voornaam verdachte: [verdachte]
- Initiale verdachte: [verdachte]
- Geboortedatum verdachte: [geboortedatum] 1993
Analysenummer: 3476
Startdatum/tijd: 27 juni 2019 te 03:24 uur
Ademonderzoek-resultaat: 765 ug/1.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2019 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2019189696-3. Dit proces-verbaal houdt, onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op donderdag 27 juni 2019, omstreeks 02.00 uur, bevonden wij verbalisanten [verbalisant 2] (RNM17690) en [verbalisant 1] (RNM19031), beide gekleed in een herkenbaar politie-uniform en rijdende in een dienstmotorvoertuig, belast met surveilleren, als de RT7077, ons op de Geyssendorferweg te Rotterdam.
Op 27 juni 2019 omstreeks 11.00 uur (het hof leest verbeterd: omstreeks 02:00 uur) kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , het verzoek te gaan naar de [a-straat] te Rotterdam. Daar zou iemand overlast veroorzaken door in zijn voertuig constant op het gaspedaal te trappen. Het voertuig was voorzien van kenteken [kenteken] .
Om 02:16 uur kwamen wij ter plaatse aan. Wij zagen het voertuig met bovengenoemd kenteken staan met één persoon in het voertuig. Vervolgens hebben wij de bestuurder aangesproken.
De persoon overhandigde mij, verbalisant [verbalisant 1] , een geldig Nederlandse rijbewijs en bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1993.
Vervolgens vroegen wij om [verdachte] uit het voertuig te stappen.
[verdachte] voldeed aan het volgende signalement:
Donker getint, kort zwart haar, grijze trui, zwarte spijkerbroek, witte sneakers en een gouden ketting om zijn nek.
Wij vroegen aan [verdachte] wat hij in de [a-straat] deed. [verdachte] hield een onsamenhangend verhaal waar wij geen hoogte van kregen. Wij zagen op de bijrijdersstoel een blik bier van het merk Gulpener liggen.
Wij hebben om 02:26 uur een eerste vordering gedaan om te blazen. [verdachte] blies vervolgens een F.
Om 02:28 uur hebben wij aan [verdachte] een mondeling rijverbod opgelegd. [verdachte] voldeed hieraan en liep weg.
Op 27 juni 2019 om 02:31 uur zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , het voertuig met kenteken [kenteken] zonder verlichting ons tegemoet komen rijden. Ik herkende de bestuurder als [verdachte] . In het licht van ons dienstmotorvoertuig zag ik de grijze trui, gouden ketting en het korte zwarte haar welke voldeden aan het signalement van [verdachte] . Vervolgens ging het voertuig met hoge snelheid door de wijk [wijk] , naar de [b-straat] (het hof is ambtshalve bekend dat deze straat een zijstraat is van na genoemde [c-straat] ), wij het voertuig leeg aantroffen. Het voertuig straalde warmte uit en stond geparkeerd in een doodlopende straat tegenover de woning van [verdachte] .
Op 27 juni 2019 om 02:57 uur is [verdachte] voor zijn woning aangehouden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2019 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2019189696-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Ten alle tijde heb ik [verdachte] herkend als bestuurder van het motorvoertuig die eerder is genoemd.
[verdachte] gaf ten tijde van de aanhouding en heenzending aan dat hij was afgezet door een vriend/collega en dat hij het motorvoertuig niet had bestuurd.
Ik herkende [verdachte] aan zijn gelaat. Tevens herkende ik [verdachte] aan zijn kleding die hij droeg. Dit is vermeld in een eerder proces verbaal van bevindingen.
Het motorvoertuig dat door hem was bestuurd, stond twintig meter verwijderd van zijn woning, aan de [c-straat 1] te Rotterdam. Het voertuig was bij aantreffen nog warm.
Tijdens de fouillering van [verdachte] kwam de autosleutel van het motorvoertuig uit zijn broekzak. Mij viel op, dat [verdachte] een gouden ketting droeg en een gouden armband om had.
Ik [verbalisant 1] , herken [verdachte] net als in het eerder genoemde proces verbaal van bevindingen, als de bestuurder van het motorvoertuig.”
7. Namens de verdachte is kort gezegd aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde rijden onder invloed, omdat hij tussen het moment van rijden en de ademanalyse van 03:24 uur thuis tussen 02:31 en 02:57 uur wodka heeft gedronken. Dat kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Op grond van art. 359, tweede lid, Sv dient het hof een afwijking daarvan te motiveren.
8. Het hof heeft de verdachte op basis van het resultaat van het ademonderzoek (765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) veroordeeld wegens rijden onder invloed. Het hof is daarmee afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, maar heeft deze afwijking niet gemotiveerd. Die motivering ligt ook niet besloten in de bewijsmiddelen, omdat deze niet uitsluiten dat de verdachte tussen 02:31 en 02:57 uur in zijn woning is geweest en daar heeft gedronken.
9. Het middel slaagt.
Het eerste middel
10. Vanwege het voorgaande behoeft het eerste middel, dat zich keert tegen de motivering van de bewezenverklaring, niet te worden besproken. Indien de Hoge Raad anders mocht oordelen, ben ik graag tot nader concluderen bereid.
Slotsom
11. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel kan buiten bespreking blijven.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG