Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-08-2014, nr. 200.150.603-01
ECLI:NL:GHARL:2014:6260
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-08-2014
- Zaaknummer
200.150.603-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:6260, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑08‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Schuldsaneringsregeling. Nieuwe schulden wegens terugvordering kinderopvangtoeslag. Onthouden schone lei na einde schuldsaneringsregeling? Toeslag is teruggevorderd enkel wegens ontbreken dagtekeningen op kinderopvangovereenkomst. Verwijtbaar? Onthouden schone lei na einde schuldsaneringsregeling?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.150.603/01
(zaaknummer rechtbank C/07/11/487 R)
arrest van de derde civiele kamer van 7 augustus 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudende te Almere.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 26 april 2011 is ten aanzien van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 juni 2014 is vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling (WSNP) voortvloeiende verplichtingen. Hiermee is de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder dat daarbij de zogenoemde schone lei is verstrekt.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 13 juni 2014, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis van 5 juni 2014 (hierna: het bestreden vonnis) te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zal worden beëindigd met toepassing van artikel 354 lid 2 Faillissementswet (Fw), zodat haar alsnog een schone lei wordt verleend.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van mr. Van Tellingen van 15 juli 2014, de brief met bijlagen van de bewindvoerder WSNP mw. [bewindvoerder] van 21 juli 2014 en de brief met bijlagen van mr. Van Tellingen van 25 juli 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 juli 2014, waarbij [appellante] en
haar advocaat zijn verschenen, alsmede mw. [X] namens de bewindvoerder.
3. De beoordeling
Het bestreden vonnis
3.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder toekenning van de schone lei op grond van het oordeel dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit deschuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 354 lid 1 en 2 Fw jo 358 lid 2 Fw). De rechtbank heeft daartoe in het bestreden vonnis samengevat het volgende overwogen. Uit het verslag van de bewindvoerder blijkt dat [appellante] zich niet heeft gehouden aan de informatieplicht. Er ontbreken stukken. Daarbij zijn nieuwe schulden ontstaan aan de VGZ van € 1.466,19 en bij de belastingdienst van € 22.804,- inzake kinderopvangtoeslag. [appellante] heeft tegen deze laatste schuld bezwaar gemaakt maar de bewindvoerder krijgt niets te horen over de laatste stand van zaken hierin. [appellante] heeft een boedelachterstand laten ontstaan van € 379,72. Ze heeft in totaal 14 sollicitaties te weinig verricht. Het is onduidelijk of zij nu weer een sollicitatieplicht heeft of nog aan het re-integreren is. Ter zitting van de rechtbank op 1 mei 2014 heeft [appellante] toegelicht dat de schuld aan VGZ is ontstaan doordat zij zich heeft laten steriliseren en dat haar zorgverzekeraar die operatie niet heeft vergoed. [appellante] heeft met VGZ een betalingsregeling getroffen. [appellante] heeft verder toegelicht dat zij nog geen beslissing van de belastingdienst heeft ontvangen op haar bezwaar. Die beslissing zal uiterlijk 6 mei 2014 worden genomen. Voorts is zij momenteel arbeidsongeschikt. Zij zou gaan beginnen met re-integreren maar viel direct weer uit. De bewindvoerder heeft deze toelichting van [appellante] onderschreven. In verband daarmee heeft de rechtbank ter zitting op1 mei 2014 de beslissing aangehouden omdat eerst duidelijkheid dient te komen over de nieuwe schuld aan de belastingdienst. [appellante] kan in deze tijd de ontbrekende informatie aanleveren. Op 27 mei 2014 is een brief van de bewindvoerder ontvangen. De bewindvoerder heeft na de zitting niets meer vernomen van [appellante]. Er ontbreken nog steeds stukken. Ook de beslissing van de belastingdienst is nog niet ontvangen door de bewindvoerder. De nieuwe schuld aan VGZ is verder opgelopen tot € 1.917,52. [appellante] heeft zich dus niet gehouden aan de getroffen betalingsregeling. De boedelachterstand bedraagt nu € 328,72. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zij is meerdere malen op haar verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling gewezen en heeft nog een laatste kans gekregen van de rechtbank om zich alsnog aan haar verplichtingen te houden. Dit heeft zij echter nagelaten, aldus de rechtbank.
Het standpunt van [appellante]
3.2
kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. [appellante] grieft primair dat er door de rechtbank is gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Immers, zij heeft nimmer kunnen reageren op de brief van de bewindvoerder van27 mei 2014 waardoor zij in haar belangen is geschaad. Dit laatste wordt ook bevestigd door de brief van de bewindvoerder van 5 juni 2014. Uit die brief volgt volgens [appellante] dat zij nog vóór 5 juni 2014 de verzochte informatie heeft verstrekt.Subsidiair stelt [appellante] dat zij wel degelijk haar verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling is nagekomen, zoals ook wordt bevestigd in de hiervoor vermelde brief van de bewindvoerder van 5 juni 2014.
Het standpunt van de bewindvoerder
3.3
Bij de brief van de bewindvoerder van 21 juli 2014 is onder meer een verweerschrift gevoegd waarin is geconcludeerd dat - anders dan in eerste aanleg- [appellante] zich wel in voldoende mate aan de informatieplicht heeft gehouden en dat het verzuim in de sollicitatieplicht gelet op de ziekteperiode van [appellante], niet aan het verlenen van de schone lei in de weg staan. Ook de eerder ontstane boedelachterstand is ingelost, waarbij de bewindvoerder opmerkt dat er gedurende de schuldsaneringsregeling voornamelijk sprake is geweest van boedelvoorstand. De betalingsregeling met VGZ komt [appellante] goed na en de bewindvoerder bevestigt dat de verhoging van de vordering van VGZ heeft te maken met nagekomen kosten. De bewindvoerder blijft echter van mening dat niet aan het verzoek van [appellante] om alsnog toekenning van een ‘schone lei’ te verkrijgen, tegemoet kan worden gekomen nu er een aanzienlijke nieuwe schuldenlast aan de belastingdienst is ontstaan tijdens de schuldsaneringsregeling. Eveneens bestaat er, nu er achteraf geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag voor 2012 en 2013, een grote boedelachterstand. Indien het beroep van [appellante] tegen de beslissing op bezwaar van de belastingdienst alsnog gegrond mocht worden verklaard dan kan zij een beroep doen op toepassing van artikel 288 lid 2 sub d Fw, aldus de bewindvoerder in het verweerschrift.
De overwegingen van het hof Ten aanzien van de (primaire) processuele klacht: hoor en wederhoor 3.4 Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden in eerste aanleg, overweegt het hof dat [appellante] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van die klacht omdat de zaak thans in hoger beroep in volle omvang aan het hof ter beoordeling is voorgelegd en [appellante] voldoende gelegenheid heeft gehad haar standpunt voor het voetlicht te brengen. Dit neemt niet weg dat het beginsel van hoor en wederhoor ook in zaken als de onderhavige en ook in eerste aanleg van toepassing is (zie bijvoorbeeld hof Den Haag 16 oktober 2007, na verwijzing door de Hoge Raad, bekend onder nummer ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5754). In dat kader heeft [appellante] terecht opgemerkt dat zij ten onrechte niet heeft mogen reageren op de brief van 27 mei 2014 van de bewindvoerder. Dit wringt te meer nu deze brief de grondslag vormt voor de beslissing van de rechtbank, zoals verwoord in het bestreden vonnis. Nu echter zowel [appellante] als de bewindvoerder thans in hoger beroep voldoende het eigen standpunt naar voren heeft kunnen brengen en over en weer op elkaars standpunten hebben kunnen reageren, is aan het vereiste van hoor en wederhoor voldoende tegemoet gekomen. Voor zover al sprake zou zijn van een processueel gebrek in eerste aanleg op dit punt, is dat gebrek inmiddels voldoende hersteld.Inhoudelijk3.5 Uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (WSNP) vloeien verplichtingen voort voor de schuldenaar, in dit geval [appellante], die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt er kort gezegd op neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen, de kans moet worden geboden om in financiële zin weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Dat vergt van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, mede gelet op de belangen van de (gedupeerde) schuldeisers. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn/haar informatieplicht niet nakomt, onvoldoende solliciteert of nieuwe bovenmatige schulden laat ontstaan.
3.6
Thans in hoger beroep is gebleken dat met uitzondering van de nieuwe schulden van
[appellante] aan de belastingdienst wegens door de belastingdienst van [appellante] teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 en 2013 en de daardoor berekende boedelachterstand, alle overige door de bewindvoerder (en de rechtbank in het bestreden vonnis) aan [appellante] verweten tekortkomingen, hiervóór samengevat weergegeven onder 3.1, niet langer in zodanige mate aan de orde zijn dat deze aan een schone lei in de weg staan. [appellante] heeft volgens de bewindvoerder die andere tekortkomingen inmiddels voldoende hersteld, toegelicht dan wel via een goed nagekomen betalingsregeling aangepakt. Het hof ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding daar anders over te oordelen en zal daarom die andere aspecten hier verder onbesproken laten. Met betrekking tot de genoemde (nieuwe) schulden van [appellante] aan de belastingdienst en de daardoor berekende boedelachterstand overweegt het hof als volgt.
3.7
Uit de stukken blijkt dat tijdens de schuldsaneringsregeling van [appellante] schulden aan de belastingdienst zijn ontstaan in verband met volledige terugvordering door de belastingdienst van aan haar verstrekte kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 (€ 22.938,-) en 2013 (€ 22.804,-). Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2014 heeft de belastingdienst het bezwaar van [appellante] tegen de desbetreffende beschikkingen van de belastingdienst ([nummer 1] & [nummer 2]), ongegrond verklaard.Op het door [appellante] ingestelde beroep tegen dat besluit op bezwaar van 11 juni 2014 is opdit moment nog niet beslist door de rechtbank.
3.8
Ter zitting van het hof heeft [appellante] toegelicht dat zij al jaren gebruik maakt van dezelfde erkende kinderopvangvoorziening en dat zij nooit eerder een (voorschot) kinderopvangtoeslag terug hoefde te betalen aan de belastingdienst, tot zij eind 2013 rauwelijks werd geconfronteerd met de terugvorderingsbeschikkingen van de belastingdienst. De reden daarvoor was volgens de belastingdienst, dat op haar contract met het gastouderbureau over 2012 en 2013 de datum van ondertekening niet was ingevuld en er een handtekening ontbrak op een van de contracten. [appellante] heeft direct de bewindvoerder van deze terugvorderingen op de hoogte gesteld. Door de belastingdienst is haar geen gelegenheid geboden om dat gebrek te herstellen. [appellante] heeft wel een verklaring van de medewerkster van het gastouderbureau die de contracten heeft ondertekend, en waarin zij de data aangeeft waarop zij de contracten met [appellante] heeft ondertekend, in het kader van de bezwaarprocedure naar de belastingdienst verstuurd.
3.9
Naar aanleiding van het voorgaande heeft de bewindvoerder zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het verlenen van de schone lei.
3.10 Het hof is het ambtshalve bekend dat meerdere Kamervragen zijn gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën en/of de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over (rauwelijkse) terugvordering van kinderopvangtoeslag door de belastingdienst en de grote gevolgen daarvan voor de betrokken burgers, met name in gevallen waarin er een omissie van ondergeschikt belang in het kinderopvangcontract is geslopen. Terugvordering kan dan slechts plaatsvinden na gelegenheid te hebben gegeven tot herstel van de omissie en daar geen gehoor aan wordt gegeven. Het hof verwijst naar het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, van 11 juli 2014 bekend onder nummer 2014-0000100867. Uit laatstgenoemd antwoord van de betrokken bewindslieden blijkt dat de belastingdienst altijd gelegenheid dient te geven voor herstel indien sprake is van een gebrek in de overeenkomst tussen het gastouderbureau en de
afnemer (zoals het ontbreken van een dagtekening), alvorens over te gaan tot terugvordering.
3.11
In het onderhavige geval staat vast dat alleen het ontbreken van een dagtekening en een handtekening ten grondslag ligt aan het besluit om de kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2012 en 2013 geheel van haar terug te vorderen. Voor het overige voldoet het contract aan de wettelijke vereisten. Ook staat vast dat [appellante] gebruik heeft gemaakt van kinderopvang in verband met haar werk en de kosten van deze kinderopvang ook door haar zijn gemaakt en betaald in de hier bedoelde jaren 2012 en 2013.
3.12
Gelet op het hiervoor overwogene omtrent het standpunt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën, is voor de verwijtbaarheid van [appellante] in het laten ontstaan van nieuwe schulden in het kader van de schuldsaneringsregeling van belang of zij in de gelegenheid is gesteld door de belastingdienst om het gebrek in de kinderopvangovereenkomst te herstellen en daarbij in gebreke is gebleven. Het hof acht aannemelijk geworden dat [appellante] die gelegenheid niet is geboden. Het hof leidt dat af uit het feit dat [appellante] de bewindvoerder tijdig heeft geïnformeerd over de terugvorderingsbeschikkingen en, ook volgens de bewindvoerder, altijd op actieve en correcte wijze aan haar informatieplicht heeft voldaan. Het hof is er van overtuigd, mede door de inlichtingen van de bewindvoerder, dat indien [appellante] van de belastingdienst een herstelmogelijkheid had gehad, de bewindvoerder dat ook had geweten. Inmiddels zijn bij het beroepschrift tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar kopieën van de kinderopvangcontracten met de eerder genoemde verklaring over de data van ondertekening, bij de rechtbank ingediend. Uit deze stukken blijkt overigens dat slechts de datum van ondertekening ontbreekt.
3.13
In de hiervóór geschetste omstandigheden bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om aan te nemen dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichting die uit hoofde van de schuldsaneringsregeling op haar rust om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Het hof is er in dit verband niet van overtuigd geraakt dat het [appellante] in zodanige mate kan worden toegerekend dat de nieuwe schulden aan de belastingdienst zijn ontstaan, dat aan haar de schone lei dient te worden onthouden. De door de bewindvoerder in hoger beroep berekende boedelachterstand is een berekening die gebaseerd is op de stelling dat [appellante] achteraf kinderopvang heeft afgenomen waarvoor geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Nu het hof die stelling niet onderschrijft gelet op het voorgaande, zal ook deze fictieve boedelachterstand buiten beschouwing worden gelaten en kan deze evenmin aan toekenning van een schone lei in de weg staan.
3.14
Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen en beslissen als volgt.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van5 juni 2014;
en opnieuw rechtdoende:
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege zal zijn geëindigd
zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden;
verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn (schone lei);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. A.H. Garos, mr. J.G. Idsardi en mr. H.J. de Ruijter en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2014.