Hof Leeuwarden, 22-12-2011, nr. 24-000908-11
ECLI:NL:GHLEE:2011:BU9062
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-12-2011
- Zaaknummer
24-000908-11
- LJN
BU9062
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BU9062, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑12‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY6407, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY6407
Uitspraak 22‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Doodslag. Verdachte wordt ter zake van de primair ten laste gelegde moord vrijgesproken, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte wordt ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. Ondanks dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek naar zijn psyche heeft geweigerd wordt aan hem de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd
Partij(en)
Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000908-11
Uitspraak d.d.: 22 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 18 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 juni 2011 en 8 december 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest, en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een moker, althans met een hard en/of zwaar en/of stevig voorwerp, (met kracht en/of heftig) op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een moker, althans met een hard en/of zwaar en/of stevig voorwerp, (met kracht en/of heftig) op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt primair verweten - zakelijk weergegeven - dat hij opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar met een moker op het hoofd te slaan.
De rechtbank heeft de ten laste gelegde voorbedachte raad bewezen geacht. Ook de advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor moord.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens verdachte vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde moord, nu verdachte in een opwelling zou hebben gehandeld.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan het volgende als vaststaand worden aangenomen.
Op 20 juni 2010 zijn verdachte en het - latere - slachtoffer [slachtoffer] samen naar het [park] in [plaats] gefietst. Zij hebben daar een joint gerookt, een gesprek gevoerd en een wandeling door het park gemaakt. Op enig moment zijn verdachte en het slachtoffer de bosschages ingelopen, alwaar verdachte een moker uit zijn rugzak heeft gepakt en hiermee [slachtoffer] links op haar achterhoofd heeft geslagen.
Op 21 juni 2010 omstreeks 22.10 uur is, op aanwijzing van verdachte, het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Uit het sectierapport blijkt onder meer dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door inwerking van heftig, mechanisch, botsend geweld links achter op het hoofd en de daardoor opgetreden beschadiging van de hersenen en hersen-inklemming.
Verdachte heeft - zowel bij de politie als op de zittingen van rechtbank en hof - bekend dat hij [slachtoffer] opzettelijk met een moker op het achterhoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan zij is overleden. Met betrekking tot de gebeurtenissen die daaraan vooraf zijn gegaan en het mogelijke motief heeft verdachte echter zeer verschillende verklaringen afgelegd.
Bij de politie heeft verdachte aanvankelijk verklaringen afgelegd met betrekking tot ene "[naam]", die hem er onder bedreigingen toe zou hebben gedwongen om [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan om het leven te brengen. Daarop komt hij halverwege zijn verhoor op de derde dag terug: [naam] is verzonnen, het is allemaal in een opwelling gebeurd. Verdachte spreekt van opgekropte woede. In een later verhoor wijst hij zijn stiefvader aan als dieperliggende oorzaak. Weer later is het zijn vader die een centrale rol zou hebben gespeeld en zou een opmerking van [slachtoffer] over verdachtes vader er toe hebben geleid dat er iets knapte waardoor hij tot de fatale daad is overgegaan. In een opwelling heeft hij de hamer gepakt en [slachtoffer] daarmee op het achterhoofd geslagen. Deze lezing heeft verdachte zowel bij de rechtbank als bij het hof als enig juiste bestempeld.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is niet vereist dat verdachte heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan. Voldoende is dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De omstandigheden dat verdachte een moker in zijn rugzak had gedaan voordat hij bij [slachtoffer] op bezoek ging en dat hij haar mogelijk met een smoesje naar het park heeft gelokt, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof niet zonder meer de conclusie dat verdachte toen reeds het besluit had genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Nu andere bewijsmiddelen aangaande het bestanddeel 'voorbedachte raad' ontbreken, zijn de verklaringen van verdachte van doorslaggevend belang.
Zoals hierboven uiteen is gezet heeft verdachte zeer wisselende verklaringen afgelegd omtrent de gebeurtenissen die aan de dood van [slachtoffer] zijn voorafgegaan. Het waarheidsgehalte van die verklaringen is slechts in beperkte mate vast te stellen. Alles afwegend is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte anders dan in een opwelling de moker uit zijn tas heeft gehaald en daarmee direct daaropvolgend [slachtoffer] op het achterhoofd heeft geslagen.
Aldus acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte raad in bovenbedoelde zin. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde moord.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij in de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een moker (met kracht en heftig) op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoeken naar zijn geestvermogens. De vraagstelling aangaande de psyche van verdachte kon daarom door D. Harari, psychiater, en H.A. van Kempen, klinisch psycholoog, verbonden aan het Pieter Baan Centrum (verder: PBC), in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, slechts in beperkte mate worden beantwoord. Deze rapportage d.d. 16 maart 2011 van het PBC omtrent de persoon van verdachte houdt - onder meer - als conclusie in, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling is geworteld in de voorgeschiedenis van verdachte, waarbij sprake was van verwaarlozing en van als traumatisch aan te merken ervaringen van mishandeling, onveiligheid en vermoedelijk seksueel misbruik. Er is tevens sprake van traumagerelateerde problematiek. De meest duidelijke aanwijzingen zijn er voor een posttraumatische stressstoornis, of een borderline persoonlijkheids-stoornis. Ten slotte is er sprake geweest van middelengebruik, te weten cannabis en amfetaminen, mogelijk ook van alcohol. Bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling en traumagerelateerde pathologie betreffen een chronische problematiek en waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat de aard van de aanwezige gebrekkige ontwikkeling en mogelijke ziekelijke stoornis niet kan worden vastgesteld, kunnen de forensisch relevante aspecten ervan niet worden bepaald. Doorwerking in het tenlastegelegde kan hierdoor niet worden onderbouwd, waardoor wij geen gefundeerd advies kunnen geven over de toerekeningsvatbaarheid.
Het hof leidt hieruit af dat de deskundigen niet van oordeel zijn dat het feit niet kan worden toegerekend aan verdachte. Nu ook anderszins geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die tot een andere conclusie aanleiding geeft, is het hof van oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat het feit aan hem kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft de 24-jarige [slachtoffer], een jonge vrouw in de bloei van haar leven, gedood door haar met een moker op haar achterhoofd te slaan. Deze gewelddadige handeling van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het leven van een ander. Nadat verdachte het slachtoffer om het leven had gebracht, heeft hij seks met het stoffelijk overschot gehad. Deze grove schending van het lichaam duidt eveneens op een ernstig gebrek aan respect voor het slachtoffer en de nabestaanden. Door feiten als deze is de rechtsorde ernstig geschokt. Aan de familie van het overleden slachtoffer is onnoemelijk veel verdriet toegebracht, zoals ook treffend is verwoord in de schriftelijke verklaring van de moeder van het slachtoffer. De vele vragen over de motieven van verdachte zijn door hem in het geheel niet beantwoord. Door deze opstelling van verdachte - ook in hoger beroep - blijven de familie en vrienden van [slachtoffer] in het ongewisse over wat er precies gebeurd is en (vooral) waarom. Aldus wordt de last van het verlies nog verzwaard door het besef dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van een, kennelijk ook voor de verdachte zelf, volstrekt zinloze daad.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een zeer langdurige gevangenisstraf ter afdoening in aanmerking komt.
Ondanks dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek in het PBC is er toch het een en ander bekend geworden over de persoon van verdachte. Uit de rapportage komt naar voren dat de psyche van verdachte door zijn zeer belaste voorgeschiedenis zwaar beschadigd is geraakt en ook thans nog is. Het hof acht aannemelijk geworden dat de verdachte daardoor ten tijde van het feit in verminderde mate in staat was zijn wil te bepalen op grond waarvan het feit hem verminderd moet worden toegerekend.
Ten slotte overweegt het hof dat verdachte niet eerder voor een ernstig geweldsdelict is veroordeeld. De eerdere onherroepelijke veroordelingen ter zake van vernieling zal het hof niet betrekken bij de strafoplegging.
Alles afwegende, mede gezien het feit dat het hof in tegenstelling tot de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag komt, zal het hof verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren opleggen.
Oplegging van maatregel
Door psychiater R. Vriesema is op 15 juli 2010 een briefrapport opgesteld, waarin deze deskundige ter overweging geeft een ambulant multidisciplinair onderzoek te laten verrichten. Volgens Vriesema lijkt er duidelijk sprake te zijn van onverwerkte innerlijke problematiek sinds de vroege jeugd van verdachte en zijn er aanwijzingen voor forse persoonlijkheidsproblematiek.
Aan het ambulante onderzoek heeft verdachte zijn medewerking geweigerd. Om toch inzicht te krijgen in de geestvermogens van verdachte heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend bij de rechter-commissaris tot observatie van verdachte in het PBC.
Gelijk hiervoor is vermeld, heeft verdachte aan dit onderzoek geen medewerking heeft willen verlenen. Hij was derhalve een zogenoemde weigerende observandus.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Ingevolge de artikelen 37a en 37b Sr dient voor een last tot terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging aan een drietal voorwaarden worden voldaan:
- 1.
Bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
- 2.
Op het begane misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
- 3.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet het opleggen van een terbeschikkingstelling en een bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de verdachte een last tot terbeschikkingstelling gegeven moet worden evenals, met het oog op de noodzakelijke behandeling, een bevel tot verpleging. Het hof legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag.
Voormeld PBC-rapport van 16 maart 2011 houdt - onder meer - als diagnostische overwegingen en conclusies het volgende in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is de laatste jaren hevig aan het worstelen geweest met zijn traumatische verleden, zo komt naar voren. Het milieuonderzoek en de verschillende verhoren in het strafdossier geven veel aanwijzingen dat er bij verdachte sprake is van ernstige problematiek. Er is in de levensloop van verdachte sprake van grove verwaarlozing, blootstelling aan zeer fors geweld op jonge leeftijd en een onveilige hechting. Dergelijke omstandigheden leiden gemakkelijk tot een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling en/of psychische problemen. Ook in de thans bekende levensloop zijn elementen zichtbaar die kunnen passen bij dergelijke problematiek.
Op grond van het bovenstaande kan vastgesteld worden dat er bij verdachte sprake is van ernstige traumagerelateerde problematiek. Deze problematiek, die geworteld is in het verleden van betrokkene, rechtvaardigt het te spreken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dat er bij verdachte sprake is van traumagerelateerde pathologie kan op grond van de beschikbare informatie gesteld worden. Een nadere diagnose kan echter niet gesteld worden zonder eigen onderzoek.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, waardoor er slechts zeer beperkt contact plaats heeft kunnen vinden. Desondanks komen wij op grond van de uitgebreide informatie uit het strafdossier (inclusief verdachtes eigen verklaringen over zijn levensgeschiedenis en zijn problemen), uit het milieuonderzoek en uit de groepsobservaties in het PBC tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Dit blijkt uit het vastlopen op nagenoeg alle levensgebieden, te weten: onvermogen een stabiele intieme relatie te hebben, het niet in staat zijn om enige arbeidsloopbaan op te bouwen, ontbreken van een adequaat sociaal netwerk, financiële problemen en problematisch middelengebruik. Daarbij is er sprake van duidelijke agressieregulatieproblemen in de kindertijd en puberteit, die retrospectief classificerend aan de diagnose van gedragsstoornis voldoen. Met het volwassen worden lijkt verdachte bij het houden van controle over zijn agressie meer gebruik te zijn gaan maken van vermijdende strategieën, zoals zich sociaal isoleren en middelengebruik. Agressieve uitbarstingen worden dan alleen incidenteel genoemd in de intieme relatiesfeer en in enkele meldingen van vernieling van autospiegels. Deze gebrekkige ontwikkeling is geworteld in de voorgeschiedenis van verdachte, waarbij sprake was van verwaarlozing en van als traumatisch aan te merken ervaringen van mishandeling, onveiligheid en vermoedelijk seksueel misbruik. Er is tevens sprake van traumagerelateerde problematiek. De meest duidelijke aanwijzingen zijn er voor een posttraumatische stressstoornis, of een borderline persoonlijkheidsstoornis. Ten slotte is er sprake geweest van middelengebruik, te weten cannabis en amfetaminen, mogelijk ook van alcohol.
Bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling en traumagerelateerde pathologie betreffen een chronische problematiek en waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat de aard van de aanwezige gebrekkige ontwikkeling en mogelijke ziekelijke stoornis niet kan worden vastgesteld, kunnen de forensisch relevante aspecten ervan niet worden bepaald. Doorwerking in het tenlastegelegde kan hierdoor niet worden onderbouwd, waardoor wij geen gefundeerd advies kunnen geven over de toerekeningsvatbaarheid.
Het hof acht de deskundigenverklaring, onder meer inhoudende dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, overtuigend en zal zijn beslissing mede hierop baseren.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen de oplegging van na te melden maatregel eist. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een invoelbaar motief volstrekt ontbreekt, dat de daden onverklaard zijn gebleven en dat naast het delict ook sprake is van een seksuele component, waarvoor verdachte zelf óók geen verklaring heeft. Mede gelet op de wijze waarop de bewezenverklaarde doodslag heeft plaatsgevonden en de bevindingen van de deskundigen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en traumagerelateerde problematiek, waarbij ook duidelijke aanwijzingen bestaan voor een posttraumatische stressstoornis, of een borderline persoonlijkheidsstoornis, is het hof van oordeel dat er een serieuze kans op herhaling van, ook voor de verdachte zelf, onvoorspelbare heftige geweldsuitbarstingen tegen personen bestaat.
Het hof acht het, gelet op de ernst van het feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, niet verantwoord de verdachte zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is verminderd te laten terugkeren in de maatschappij. Nu sprake is van een gebrekkige ontwikkeling doet de oplegging van de maatregel naast een gevangenisstraf ook recht aan het belang van de samenleving. Verdachte dient behandeld te worden.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten slotte, doodslag is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar is gesteld, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 37a, eerste lid onder sub 1, Sr.
Gelet op het voorgaande is de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging mogelijk en naar het oordeel van het hof geboden.
In tegenstelling tot de raadsman acht het hof de oplegging van alleen een gevangenisstraf, waarbij verdachte vrijwillig hulp zoekt, niet geschikt. Gelet op de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling, het recidivegevaar en het geringe ziektebesef worden door een dergelijk traject te weinig garanties geboden voor het voorkomen van het opnieuw plegen van ernstige misdrijven.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet weersproken door de verdediging. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Dit geldt eveneens voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis van de rechtbank. Aldus zal de vordering worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] terzake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 7.337,44 (zevenduizend driehonderdzevenendertig euro en vierenveertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 7.337,44 (zevenduizend driehonderdzevenendertig euro en vierenveertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 (eenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 22 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.