Zie HR 11 februari 1997, NJ 1997/440, rov. 5.2 en HR 17 november 1981, NJ 1983/84 m.nt. Van Veen, rov. 6 en 8. Vgl. voorts HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2.2: Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel “gepleegd door twee of meer verenigde personen” bevat, zal de rechter moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
HR, 20-09-2016, nr. 15/01621
ECLI:NL:HR:2016:2126
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
15/01621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2126, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:771, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5813, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:771, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2126, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑09‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/420 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2016-0359 met annotatie van J.H.J. Verbaan
SR-Updates.nl 2016-0336 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging diefstal met braak, 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474; ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316. Falende bewijsklacht medeplegen. Samenhang met 15/01782.
Partij(en)
20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/01621
ABG/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2015, nummer 23/002787-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met anderen" (hierna: het medeplegen) niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 april 2012 te Den Ilp , gemeente Landsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] en in gebruik bij [betrokkene 1] , weg te nemen geld of een of meer goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of die goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders
- naar die woning is gereden en
- bij voornoemde woning heeft aangebeld en door de ruiten heeft gekeken en vervolgens
- wederom richting die woning is gelopen en
- over de poort bij de achtertuin van voornoemde woning is geklommen en
- met een breekijzer, althans een daarop gelijkend voorwerp, een achterdeur van eerder genoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL11IN 2012023820-1, van 13 april 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 16 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 april 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Hierbij doe ik namens mijn zoon [betrokkene 1] aangifte van inbraak woning. Voor mij onbekende personen hebben gepoogd, door middel van braak, diverse goederen, die mijn zoon geheel in eigendom toebehoren, uit de woning van mijn zoon weg te nemen.
Deze woning is gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 13 april 2012, omstreeks
10.00
uur, heb ik de katten van mijn zoon nog te eten gegeven. Toen ik de woning van mijn zoon verliet, heb ik de woning in goede orde en volledig afgesloten achter gelaten. Ik kan u verklaren dat alle ramen en deuren afgesloten waren. De achterdeur is voorzien van haaksloten. De sloten waren naar beneden gedraaid.
Nadat ik op 13 april 2012 door mijn man op de hoogte was gesteld van het genoemde feit, ben ik omstreeks 16:30 uur naar de woning van mijn zoon gegaan. Ik zag dat de achterdeur van de woning beschadigd was. Ik zag dat een stuk hout van de achterdeur afgebroken was.
2. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL11FO 2012023820-73, van 20 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina's 100 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op maandag 16 april 2012 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Zaanstreek-Waterland een forensisch onderzoek haar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot inbraak in een woning aan de [a-straat 1] , [...] te [plaats] , gepleegd op vrijdag 13 april 2012.
De achterdeur, die de toegang verschaft tot de woning, heeft de dader vermoedelijk geprobeerd open te wrikken in de sluitnaad. Ik zag dat er een splinter van de deur was afgebroken. De splinter is 22 centimeter lang en op het breedste deel 2 centimeter breed. Ik heb de splinter in de achtertuin aangetroffen. Op deze splinter trof ik sporen aan van de klauwzijde van een breekijzer.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL11PC 2012023820-23, van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (dossierpagina's 28 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 april 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik woon op de [b-straat 1] te [plaats] . Als ik uit mijn raam kijk, kan ik op ongeveer 10-15 meter afstand het huis op de [a-straat 1] zien. Om omstreeks 14:00 uur (het hof begrijpt: op 13 april 2012) zag ik dat een witte auto, klein model, de straat in kwam rijden. Ik zag dat er vier personen in zaten en dat hij achteruit inparkeerde op de parkeerplaats voor perceel nummer [1] op de [a-straat] . Ik zag dat er een persoon uit kwam. Ik zag dat deze persoon 1 aanbelde bij perceel nummer [1] . Ik zag dat hij daarna door de ruiten naar binnen keek om te kijken of er iemand thuis was. Er was niemand thuis en ik zag dat hij weer instapte in de witte auto. Ze reden weer de straat uit.
Na 15 minuten, om ongeveer 14:15 uur, zag ik dat de witte auto weer terug kwam. De auto werd geparkeerd op het Noordeinde met de neus in de richting van Purmerend. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 uitstapten. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 in de steeg naast het huis met perceel nummer [1] gingen kijken. Na een minuut liepen ze terug naar de auto. Ik zag dat persoon 3 en persoon 4 uitgestapt waren. Persoon 4 kan ik omschrijven als:
- Manspersoon
- Ietwat dik postuur
- Zwarte trainingsbroek
- Blote voeten met slippers van het merk Birkenstock aan
- Zwarte jas/trui aan
Ik zag dat de vier personen in de richting van perceel nummer [1] op de [a-straat] liepen. Ik zag dat persoon 4 bij de betonnen afvalbak ging staan. Ik had het vermoeden dat hij op de uitkijk stond, want hij was zo om zich heen aan het kijken. Persoon 1, 2 en 3 liepen naar de poort van de achtertuin van perceel nummer [1] . Ik zag dat de personen over de poort klommen naar de achtertuin van nummer [1] . Persoon 3 had zijn felle blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten kwamen personen 1 en 2 over de schutting terug. Ik zag dat persoon 3 door de bosschage naar de auto op het Noordeinde liep. Ik zag dat alle personen in de witte auto stapten. Toen ze weg wilden rijden zag ik dat jullie opvallende dienstauto al aan kwam rijden. Ik zag dat jullie de juiste personen aanhielden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11EV 2012023820-22, van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (dossierpagina's 14 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 13 april 2012 omstreeks 14.23 uur, hoorde ik, verbalisant, mobilofonisch van de dienstdoende centralist van de meldkamer dat er op dat moment een woningbraak gaande zou zijn op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik begaf mij onmiddellijk ter plaatse.
Tijdens het aanrijden hoorde ik, verbalisant, dat een manspersoon op de uitkijk stond en drie andere mannen in de tuin stonden, aan de achterzijde van de woning ( [a-straat 1] te [plaats] ). Ik hoorde dat de man welke op de uitkijk stond, voldeed aan het volgende signalement: manspersoon, vermoedelijk Noord-Afrikaans, dik postuur, trainingsbroek en slippers, later bleek dit verdachte [verdachte] te wezen. Tevens hoorde ik dat de centralist mij mededeelde dat de mannen uit de tuin ( [a-straat 1] te [plaats] ) kwamen gelopen en dat een van de mannen een blauwe tas bij zich droeg. Ik hoorde dat de centralist mij mededeelde dat zij alle vier in een personenauto stapten. Ik hoorde dat dit een kleine witkleurige personenauto betrof, welke was voorzien van het kenteken [AA-00-AA] .
Ik, hoorde dat de centralist mij mededeelde dat de auto op dat moment wegreed in de richting van Purmerend. Ik zag die auto wegrijden uit een parkeerhaven. Ik zag dat deze parkeerhaven was gelegen aan de straat Den Ilp nabij de kruising Polderweg nabij een informatiebord. Ik heb mijn dienstvoertuig dwars op de weg gezet, zodat ze niet weg konden rijden.
Ik vorderde van de bestuurder een legitimatiebewijs. Ik zag dat de bestuurder mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde op naam van: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
Ik zag dat collega's [verbalisant 5] en [verbalisant 6] een nader onderzoek gingen instellen op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Na enige minuten deelde [verbalisant 6] mede dat de mannen konden worden aangehouden terzake poging inbraak woning. [verbalisant 6] en [verbalisant 5] hadden namelijk op het kozijn van de achterdeur verse braakschade aangetroffen.
Vervolgens heb ik samen met [verbalisant 7] , brigadier van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, de bestuurder ( [verdachte] ) aangehouden ter zake poging inbraak woning. Ik zag dat [verdachte] voldeed aan het signalement dat de getuige/meldster (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 3] ) had doorgegeven.
Ik en [verbalisant 7] , hebben in de kofferbak van de auto een onderzoek ingesteld naar de blauwe tas. Wij zagen dat deze blauwe tas in de kofferbak stond. Ik zag dat [verbalisant 7] de tas opende en dat daar twee koevoeten en een schroevendraaier in lagen.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL11EZ 2012023820-61, van 14 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (dossierpagina's 42 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Gisteren droeg ik Birkenstock slippers en een joggingpak. Dit joggingpak was zwart van kleur."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verklaring van getuige [betrokkene 3] (hierna [betrokkene 3] ) is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu zij niet heeft gezien wat er precies in de tuin is gebeurd. Niet is komen vast te staan wanneer de schade is veroorzaakt. Daarnaast is niet komen vast te staan waarmee de schade is veroorzaakt, althans niet is gebleken dat de aangetroffen breekijzers zijn gebruikt bij het beschadigen van de deur. Op de foto's die zich in het dossier bevinden, is te zien dat in de tuin van de desbetreffende woning gereedschap lag, waarmee de schade aangebracht zou kunnen zijn.
Voorts is geen sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid. Niet kan worden bewezen dat er voldoende nauw en bewust is samengewerkt tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Als er bij de medeverdachten al een plan tot woninginbraak bestond, dan nog is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De verdachte is blijven staan, terwijl zijn medeverdachten in de tuin zijn geklommen. De enkele aanwezigheid in de buurt van de woning is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan de poging tot woninginbraak te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de stukken in het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Op 13 april 2012 omstreeks 14.00 uur rijdt een witte auto, voorzien van kenteken [AA-00-AA] en toebehorende aan en bestuurd door de verdachte [verdachte] , de [a-straat] te [plaats] in. Deze auto wordt geparkeerd voor het perceel op nummer [1] . In deze auto bevindt zich de verdachte met zijn drie medeverdachten.
[medeverdachte 1] stapt uit de auto en belt aan bij perceel [a-straat] nummer [1] . Hij kijkt daarna door de ruiten naar binnen. Nadat er niemand open doet, stapt hij weer in de witte auto. De witte auto rijdt vervolgens de [a-straat] uit. Na ongeveer 15 minuten komt dezelfde witte auto weer terug en wordt geparkeerd op het Noordeinde te [plaats] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stappen uit de auto en lopen naar het oprij pad van [a-straat 1] . Na een minuut lopen zij terug naar de auto, waaruit inmiddels ook [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn gestapt. [medeverdachte 3] houdt een blauwe tas vast. De vier personen lopen in de richting van perceel [a-straat 1] . [verdachte] gaat bij de betonnen afvalbak staan en kijkt druk om zich heen. De drie anderen lopen naar de poort van de achtertuin van dit perceel en klimmen over deze poort. [medeverdachte 3] draagt op dat moment nog steeds de blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug over de schutting. [medeverdachte 3] loopt door de bosschages terug (zie: doorgenummerde p. 28-29 ( [betrokkene 3] ) doorgenummerde p. 23-24 (aangehouden verdachten), doorgenummerde p. 39-44 ( [verdachte] ) doorgenummerde p. 96 (pv bevindingen), doorgenummerde p. 75 (pv aanhouding)). Gevieren stappen de verdachten vervolgens in de witte auto. Op het moment dat ze weg willen rijden, komen er opvallende dienstauto's van de politie aanrijden en worden ze aangehouden.
In de witte auto wordt een blauwe tas aangetroffen, met daarin twee koevoeten en een schroevendraaier In de houten achterdeur en ter hoogte van het houten deurkozijn van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is kort daarna verse braakschade aangetroffen (doorgenummerde p. 15). Het proces-verbaal dat omtrent het sporenonderzoek is opgemaakt spreekt van 'sporen van de klauwzijde van een breekijzer' (doorgenummerde p. 100-101). Over de reden voor hun aanwezigheid ter plaatse hebben de verdachten geen eenduidige verklaringen afgelegd. De verklaringen van de vier verdachten verschillen op belangrijke punten van elkaar en wijken alle af van hetgeen de getuige [betrokkene 3] verklaart te hebben gezien.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een - op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was - in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde poging tot inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. Mede in aanmerking genomen dat de door de verdachte en zijn mededaders afgelegde verklaringen geenszins aanleiding geven iets anders te veronderstellen, stelt het hof vast dat de uiterlijke verschijningsvorm hier niet bedriegt, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot inbraak, zoals hiervoor bedoeld. Bij zijn oordeel dat sprake is geweest van vergelijkbare, inwisselbare rollen van de vier verdachten heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte [verdachte] niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar ook in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar en van de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning als ten tijde van de daarop gevolgde daadwerkelijke uitvoering van de poging tot inbraak. Dat niet onomstotelijk is komen vast te staan met exact welk stuk gereedschap de schade aan de woning is veroorzaakt, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren."
2.5.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.6.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan het delict van vergelijkbaar gewicht heeft geacht als het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten, heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning vijftien minuten voorafgaand aan de poging tot inbraak als ten tijde van de daadwerkelijke uitvoering daarvan, dat de verdachte samen met zijn medeverdachten bij de woning uit de auto is gestapt en samen met hen naar de woning is gelopen en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk heeft gestaan en dat hij vervolgens in een poging van de plaats van het delict weg te rijden opnieuw als bestuurder is opgetreden van zijn auto, waarin in de kofferbak inbrekersgereedschap is aangetroffen dat kennelijk bij de poging tot inbraak was gebruikt.
2.7.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016.
Conclusie 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging diefstal met braak, 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474; ECLI:NL:HR:2015:7169 EN ECLI:NL:HR:2016:1316. Falende bewijsklacht medeplegen. Samenhang met 15/01782.
Nr. 15/01621 Zitting: 21 juni 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 25 maart 2015 de verdachte wegens primair “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] (nr. 15/01782), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat er sprake is van een “(poging) diefstal door twee of meer verenigde personen”, aangezien het hof niet afdoende heeft vastgesteld dat de verdachte daarvoor een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 13 april 2012 te Den Ilp, gemeente Landsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] en in gebruik bij [betrokkene 1] , weg te nemen geld of een of meer goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of die goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders
- naar die woning is gereden en
- bij voornoemde woning heeft aangebeld en door de ruiten heeft gekeken en vervolgens
- wederom richting die woning is gelopen en
- over de poort bij de achtertuin van voornoemde woning is geklommen en
- met een breekijzer, althans een daarop gelijkend voorwerp, een achterdeur van eerder genoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een op 13 april 2012 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 2] , voor zover inhoudende:
“Hierbij doe ik namens mijn zoon [betrokkene 1] aangifte van woninginbraak. Voor mij onbekende personen hebben gepoogd, door middel van braak, diverse goederen, die mijn zoon geheel in eigendom toebehoren, uit de woning van mijn zoon weg te nemen. Deze woning is gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 13 april 2012, omstreeks 10.00 uur, heb ik de katten van mijn zoon nog te eten gegeven. Toen ik de woning van mijn zoon verliet, heb ik de woning in goede orde en volledig afgesloten achter gelaten, Ik kan u verklaren dat alle ramen en deuren afgesloten waren. De achterdeur is voorzien van haaksloten. De sloten waren naar beneden gedraaid. Nadat ik op 13 april 2012 door mijn man op de hoogte was gesteld van het genoemde feit, ben ik omstreeks 16:30 uur naar de woning van mijn zoon gegaan. Ik zag dat de achterdeur van de woning beschadigd was. Ik zag dat een stuk hout van de achterdeur afgebroken was.”
(ii) Een proces-verbaal van sporenonderzoek van de politie van 20 april 2012, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , voor zover inhoudende als mededeling van de verbalisant:
“Op maandag 16 april 2012 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Zaanstreek-Waterland een forensisch onderzoek haar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot inbraak in een woning aan de [a-straat 1] , [...] te [plaats] , gepleegd op vrijdag 13 april 2012.
De achterdeur, die de toegang verschaft tot de woning, heeft de dader vermoedelijk geprobeerd open te wrikken in de sluitnaad. Ik zag dat er een splinter van de deur was afgebroken. De splinter is 22 centimeter lang en op het breedste deel 2 centimeter breed. Ik heb de splinter in de achtertuin aangetroffen. Op deze splinter trof ik sporen aan van de klauwzijde van een breekijzer.”
(iii) Een op 13 april 2012 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 3] , voor zover inhoudende:
“Ik woon op de [b-straat 1] te [plaats] . Als ik uit mijn raam kijk, kan ik op ongeveer 10-15 meter afstand het huis op de [a-straat 1] zien. Om omstreeks 14:00 uur (het hof begrijpt: op 13 april 2012) zag ik dat een witte auto, klein model, de straat in kwam rijden. Ik zag dat er vier personen in zaten en dat hij achteruit inparkeerde op de parkeerplaats voor perceel nummer [1] op de [a-straat] . Ik zag dat er een persoon uit kwam. Ik zag dat deze persoon 1 aanbelde bij perceel nummer [1] . Ik zag dat hij daarna door de ruiten naar binnen keek om te kijken of er iemand thuis was. Er was niemand thuis en ik zag dat hij weer instapte in de witte auto. Ze reden weer de straat uit.
Na 15 minuten, om ongeveer 14:15 uur, zag ik dat de witte auto weer terug kwam. De auto werd geparkeerd op het Noordeinde met de neus in de richting van Purmerend. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 uitstapten. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 in de steeg naast het huis met perceel nummer [1] gingen kijken. Na een minuut liepen ze terug naar de auto. Ik zag dat persoon 3 en persoon 4 uitgestapt waren. Persoon 4 kan ik omschrijven als:
- Manspersoon
- Ietwat dik postuur
- Zwarte trainingsbroek
- Blote voeten met slippers van het merk Birkenstock aan
- Zwarte jas/trui aan
Ik zag dat de vier personen in de richting van perceel nummer [1] op de [a-straat] liepen. Ik zag dat persoon 4 bij de betonnen afvalbak ging staan. Ik had het vermoeden dat hij op de uitkijk stond, want hij was zo om zich heen aan het kijken. Persoon 1, 2 en 3 liepen naar de poort van de achtertuin van perceel nummer [1] . Ik zag dat de personen over de poort klommen naar de achtertuin van nummer [1] . Persoon 3 had zijn felle blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten kwamen personen 1 en 2 over de schutting terug. Ik zag dat persoon 3 door de bosschage naar de auto op het Noordeinde liep. Ik zag dat alle personen in de witte auto stapten. Toen ze weg wilden rijden zag ik dat jullie opvallende dienstauto al aan kwam rijden. Ik zag dat jullie de juiste personen aanhielden.”
(iv) Een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 13 april 2012, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , voor zover inhoudende als mededeling van de verbalisant:
“Op 13 april 2012 omstreeks 14.23 uur, hoorde ik, verbalisant, mobilofonisch van de dienstdoende centralist van de meldkamer dat er op dat moment een woningbraak gaande zou zijn op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik begaf mij onmiddellijk ter plaatse.
Tijdens het aanrijden hoorde ik, verbalisant, dat een manspersoon op de uitkijk stond en drie andere mannen in de tuin stonden, aan de achterzijde van de woning ( [a-straat 1] te [plaats] ). Ik hoorde dat de man welke op de uitkijk stond, voldeed aan het volgende signalement: manspersoon, vermoedelijk Noord-Afrikaans, dik postuur, trainingsbroek en slippers, later bleek dit verdachte [verdachte] te wezen. Tevens hoorde ik dat de centralist mij mededeelde dat de mannen uit de tuin ( [a-straat 1] te [plaats] ) kwamen gelopen en dat een van de mannen een blauwe tas bij zich droeg. Ik hoorde dat de centralist mij mededeelde dat zij alle vier in een personenauto stapten. Ik hoorde dat dit een kleine witkleurige personenauto betrof, welke was voorzien van het kenteken [AA-00-AA] .
Ik, hoorde dat de centralist mij mededeelde dat de auto op dat moment wegreed in de richting van Purmerend. Ik zag die auto wegrijden uit een parkeerhaven. Ik zag dat deze parkeerhaven was gelegen aan de straat Den Ilp nabij de kruising Polderweg nabij een informatiebord. Ik heb mijn dienstvoertuig dwars op de weg gezet, zodat ze niet weg konden rijden.
Ik vorderde van de bestuurder een legitimatiebewijs. Ik zag dat de bestuurder mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde op naam van: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
Ik zag dat collega’s [verbalisant 5] en [verbalisant 6] een nader onderzoek gingen instellen op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Na enige minuten deelde [verbalisant 6] mede dat de mannen konden worden aangehouden terzake poging inbraak woning. [verbalisant 6] en [verbalisant 5] hadden namelijk op het kozijn van de achterdeur verse braakschade aangetroffen.
Vervolgens heb ik samen met [verbalisant 7] , brigadier van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, de bestuurder ( [verdachte] ) aangehouden ter zake poging inbraak woning. Ik zag dat [verdachte] voldeed aan het signalement dat de getuige/meldster (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 3] ) had doorgegeven.
Ik en [verbalisant 7] , hebben in de kofferbak van de auto een onderzoek ingesteld naar de blauwe tas. Wij zagen dat deze blauwe tas in de kofferbak stond. Ik zag dat [verbalisant 7] de tas opende en dat daar twee koevoeten en een schroevendraaier in lagen.”
(v) Een op 14 april 2012 bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
“Gisteren droeg ik Birkenstock slippers en een joggingpak. Dit joggingpak was zwart van kleur.”
7. Het hof heeft in reactie op een door de raadsman van de verdachte gevoerd verweer onder “nadere bewijsoverweging” het volgende overwogen:
“Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verklaring van getuige [betrokkene 3] (hierna [betrokkene 3] ) is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu zij niet heeft gezien wat er precies in de tuin is gebeurd. Niet is komen vast te staan wanneer de schade is veroorzaakt. Daarnaast is niet komen vast te staan waarmee de schade is veroorzaakt, althans niet is gebleken dat de aangetroffen breekijzers zijn gebruikt bij het beschadigen van de deur. Op de foto’s die zich in het dossier bevinden, is te zien dat in de tuin van de desbetreffende woning gereedschap lag, waarmee de schade aangebracht zou kunnen zijn.
Voorts is geen sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid. Niet kan worden bewezen dat er voldoende nauw en bewust is samengewerkt tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Als er bij de medeverdachten al een plan tot woninginbraak bestond, dan nog is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De verdachte is blijven staan, terwijl zijn medeverdachten in de tuin zijn geklommen. De enkele aanwezigheid in de buurt van de woning is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan de poging tot woninginbraak te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de stukken in het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Op 13 april 2012 omstreeks 14.00 uur rijdt een witte auto, voorzien van kenteken [AA-00-AA] en toebehorende aan en bestuurd door de verdachte [verdachte] , de [a-straat] te [plaats] in. Deze auto wordt geparkeerd voor het perceel op nummer [1] . In deze auto bevindt zich de verdachte met zijn drie medeverdachten. [medeverdachte 1] stapt uit de auto en belt aan bij perceel [a-straat] nummer [1] . Hij kijkt daarna door de ruiten naar binnen. Nadat er niemand open doet, stapt hij weer in de witte auto. De witte auto rijdt vervolgens de [a-straat] uit. Na ongeveer 15 minuten komt dezelfde witte auto weer terug en wordt geparkeerd op het Noordeinde te [plaats]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stappen uit de auto en lopen naar het oprij pad van [a-straat 1] . Na een minuut lopen zij terug naar de auto, waaruit inmiddels ook [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn gestapt. [medeverdachte 3] houdt een blauwe tas vast. De vier personen lopen in de richting van perceel [a-straat 1] . [verdachte] gaat bij de betonnen afvalbak staan en kijkt druk om zich heen. De drie anderen lopen naar de poort van de achtertuin van dit perceel en klimmen over deze poort. [medeverdachte 3] draagt op dat moment nog steeds de blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug over de schutting. [medeverdachte 3] loopt door de bosschages terug (zie: doorgenummerde p. 28-29 ( [betrokkene 3] ) doorgenummerde p. 23-24 (aangehouden verdachten), doorgenummerde p. 39-44 ( [verdachte] ) doorgenummerde p. 96 (pv bevindingen), doorgenummerde p. 75 (pv aanhouding)). Gevieren stappen de verdachten vervolgens in de witte auto. Op het moment dat ze weg willen rijden, komen er opvallende dienstauto s van de politie aanrijden en worden ze aangehouden.
In de witte auto wordt een blauwe tas aangetroffen, met daarin twee koevoeten en een schroevendraaier In de houten achterdeur en ter hoogte van het houten deurkozijn van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is kort daarna verse braakschade aangetroffen (doorgenummerde p. 15). Het proces-verbaal dat omtrent het sporenonderzoek is opgemaakt spreekt van ‘sporen van de klauwzijde van een breekijzer’ (doorgenummerde p. 100-101). Over de reden voor hun aanwezigheid ter plaatse hebben de verdachten geen eenduidige verklaringen afgelegd. De verklaringen van de vier verdachten verschillen op belangrijke punten van elkaar en wijken alle af van hetgeen de getuige [betrokkene 3] verklaart te hebben gezien.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een - op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was - in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde poging tot inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. Mede in aanmerking genomen dat de door de verdachte en zijn mededaders afgelegde verklaringen geenszins aanleiding geven iets anders te veronderstellen, stelt het hof vast dat de uiterlijke verschijningsvorm hier niet bedriegt, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot inbraak, zoals hiervoor bedoeld. Bij zijn oordeel dat sprake is geweest van vergelijkbare, inwisselbare rollen van de vier verdachten heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte [verdachte] niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar ook in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar en van de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde ‘afleggen’ van de woning als ten tijde van de daarop gevolgde daadwerkelijke uitvoering van de poging tot inbraak. Dat niet onomstotelijk is komen vast te staan met exact welk stuk gereedschap de schade aan de woning is veroorzaakt, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren.”
8. Het in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feit is mede geënt op de strafbepaling van art. 311, eerste lid, onder 4°, Sr. Het in die bepaling opgenomen bestanddeel "door twee of meer verenigde personen" brengt tot uitdrukking dat sprake is van "medeplegen" in de zin van art. 47 Sr.1.Om van medeplegen van (poging tot gekwalificeerde) diefstal te kunnen spreken is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders vereist, welke samenwerking moet zijn gericht op de woninginbraak.2.Dit criterium veronderstelt dat de verdachte opzet had op de samenwerking en op het grondfeit.3.Het bestaan van uitdrukkelijke afspraken tussen de mededaders en de verdachte is daarvoor niet doorslaggevend. De bewuste samenwerking kan ook stilzwijgend geschieden. Voorts kan de samenwerking bestaan uit de voorbereiding of de sturing op afstand.4.
9. In december 2014 heeft de Hoge Raad in een tweetal overzichtsarresten5.aandachtspunten geformuleerd voor de beoordeling wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Daarbij heeft de Hoge Raad voorop gesteld dat de kwalificatie medeplegen slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voorts is ingegaan op het verschil tussen medeplegen en medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dat in het kader van de bewijsvoering – in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - nauwkeurig te motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
10. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak zijn verschillende benaderingen denkbaar. Vóór de benadering die de steller van het middel beoogt ingang te doen vinden, pleit het volgende.
11. Uit de bewijsvoering volgt dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot inbraak heeft bestaan uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Een vergelijking kan worden getrokken met HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928, NJ 2015/393 m.nt. Mevis. In die zaak had de verdachte twee medeverdachten naar de plaats van het delict gebracht, was hij met draaiende motor in de auto blijven wachten en had hij een vrije vluchtweg willen creëren voor de medeverdachten. Daarbij ging het volgens de Hoge Raad om gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.6.Ook het op de uitkijk staan is door de Hoge Raad aangemerkt als een gedraging die met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht.7.Nu de bijdrage van de verdachte aan de poging tot inbraak heeft bestaan uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, behoefde de bewezenverklaring van het medeplegen een nauwkeurige motivering.
12. Uit HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. Mevis kan worden afgeleid dat aan het voorafgaande niet afdoet dat de bijdrage van de verdachte niet is beperkt tot één enkele gedraging, maar bestaat uit verschillende gedragingen die met medeplichtigheid worden geassocieerd. Het hof had in die zaak bij zijn oordeel dat sprake was van medeplegen van een gewapende overval vooral betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte de bestuurder was geweest van de beoogde vluchtauto en ter plaatse de medeverdachten had opgewacht en twee weken vóór de overval betrokken was geweest bij een voorverkenning van de plaats van het delict. De Hoge Raad oordeelde in het licht van de hiervoor weergegeven vooropstellingen dat het hof zijn oordeel dat niet sprake was van medeplichtigheid maar van medeplegen ontoereikend had gemotiveerd. Anders dan de annotator bij dit arrest, kan ik in de overwegingen van de Hoge Raad geen twijfel lezen of de aanwezigheid van de verdachte in de omgeving van de plaats van het delict twee weken voor de overval wel kon worden aangemerkt als betrokkenheid bij een voorverkenning. Die feitelijke vaststelling van het hof heeft de Hoge Raad in zijn beoordeling juist tot uitgangspunt genomen. Niettemin heeft het arrest vragen opgeroepen.8.In elk geval kan daaruit worden afgeleid dat de enkele omstandigheid dat de verdachte zowel in de voorfase als in de afhandeling van het delict gedragingen heeft verricht nog niet meebrengt dat daarmee het oordeel dat sprake is van medeplegen en niet van medeplichtigheid voldoende is gemotiveerd.
13. Op de motivering in de onder 7 geciteerde nadere bewijsoverweging van het oordeel van het hof dat sprake is geweest van medeplegen valt wel wat af te dingen. Het hof heeft overwogen dat de deelnemers wat het gewicht van hun bijdragen aan de poging tot inbraak betreft een vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol hebben vervuld. Indien sprake is geweest van inwisselbaarheid van rollen, dus als de uiteindelijke rolverdeling willekeurig is geweest, kan daarin steun worden gevonden voor de aanname dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Meer betekenis komt aan het al dan niet inwisselbaar zijn van de rollen niet toe.9.Het hof lijkt in zijn overwegingen uit de vaststelling dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte vergelijkbaar is met die van zijn medeverdachten af te leiden dat zij een “in die zin” onderling inwisselbare rol hebben vervuld. Daarmee vermengt het hof twee elementen. De vergelijkbaarheid van het gewicht van de bijdragen aan het misdrijf is van belang om vast te stellen of deze van voldoende gewicht zijn om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Uit de vergelijkbaarheid van het gewicht van de bijdragen volgt echter nog niet dat de rolverdeling betrekkelijk willekeurig tot stand is gekomen. Het is immers goed denkbaar dat die rolverdeling berust op vooraf gemaakte afspraken, waarbij rekening is gehouden met de capaciteiten, eigenschappen en wensen van de deelnemers.
14. Hoewel dus kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de motivering van het medeplegen in het bestreden arrest, meen ik dat het middel niet kan slagen. Het hof heeft uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat de verdachte een zodanig substantiële bijdrage aan de poging tot inbraak heeft geleverd, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking.
15. Voor de beoordeling van de motivering van het medeplegen is de gehele bewijsvoering, dus de inhoud van de bewijsmiddelen en de onder 7 geciteerde bewijsoverweging, van belang. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte voorafgaand aan het misdrijf en ten tijde van de uitvoering daarvan verschillende bijdragen aan het misdrijf heeft geleverd, terwijl hij ook na afloop daarvan een rol heeft vervuld door de vluchtauto te besturen. Het hof heeft geoordeeld dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte aan het misdrijf vergelijkbaar is met het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof ervan uitgegaan dat sprake is geweest van planmatig handelen, terwijl het plan bij ieder van de deelnemers bekend was en de poging tot inbraak in bewuste en nauwe samenwerking is uitgevoerd. Daarbij heeft het hof feiten en omstandigheden in aanmerking genomen die inzicht bieden in de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, tijdens de uitvoering en in de afhandeling van het feit, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
16. Aldus bezien, getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting, wat ook zij van de hiervoor besproken overweging van het hof ten aanzien van de inwisselbaarheid van de rollen van de verdachte en zijn medeverdachten. Het oordeel van het hof acht ik evenmin onbegrijpelijk. Ik wijs daartoe op het volgende.
17. De verschillende gedragingen van de verdachte kunnen, indien deze separaat worden bezien, in verband worden gebracht met medeplichtigheid. Naar mijn mening kan er echter niet aan voorbij worden gegaan dat sprake is van meer dan één gedraging. Die omstandigheid kan van belang zijn bij de beoordeling of sprake is geweest van een bijdrage aan het misdrijf van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, al is de enkele omstandigheid dat meer dan één gedraging is verricht daartoe nog niet toereikend. De Hullu heeft het in dit verband over “een complex van verscheidene gedragingen”.10.Daarbij acht ik van belang dat de verdachte een actieve rol heeft vervuld in alle relevante fasen van de poging tot inbraak, te weten in de voorbereiding, tijdens de uitvoeringshandelingen bij de woning en in de afhandeling van het delict.
18. De verdachte heeft deelgenomen aan de voorverkenning. Bij die voorverkenning is gebruik gemaakt van de auto van de verdachte en is de verdachte als bestuurder opgetreden. Ook het vervoer naar de woning ten behoeve van de uitvoering van het misdrijf vond plaats in de auto van de verdachte, waarbij deze als bestuurder optrad. De verdachte en zijn medeverdachten zijn uit de auto gestapt en zijn samen naar de woning waar het misdrijf plaatsvond gelopen. De verdachte heeft tijdens de (poging tot) woninginbraak in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk gestaan. Vervolgens is hij opnieuw als bestuurder opgetreden in een poging weg te rijden van de plaats van het delict. In de kofferbak van de auto van de verdachte is gereedschap (twee koevoeten en een schroevendraaier) aangetroffen, dat kennelijk is gebruikt bij de poging om de achterdeur van de woning open te krijgen.
19. Anders dan in het eerder besproken arrest van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. Mevis, heeft de verdachte in de onderhavige zaak dus niet alleen een rol gespeeld in het kader van de voorverkenning en bij het faciliteren van de vlucht. Tijdens de uitvoering van het feit heeft de verdachte in de onmiddellijke nabijheid van de woning een andersoortige bijdrage aan het feit geleverd door op de uitkijk te staan. Daarbij komt dat de verdachte en zijn medeverdachten in de onderhavige zaak zowel voorafgaand aan het delict als na afloop daarvan samen zijn opgetrokken: zij zijn alle vier betrokken geweest bij de voorverkenning, samen naar de woning gegaan om daar te proberen in te breken en direct na het feit samen in de beoogde vluchtauto aangetroffen. Uit de bewijsvoering komt aldus het planmatig karakter van de inbraak naar voren, terwijl daaruit blijkt van een intensieve samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdediging heeft niet betoogd dat de verdachte zich van het feit zou hebben gedistantieerd, terwijl de bewijsvoering daarop evenmin duidt. Het hof heeft voorts in aanmerking kunnen nemen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid bij de woning ten tijde van de poging tot inbraak. Hetzelfde geldt ten aanzien van de rolverdeling bij de poging tot inbraak. Het hof heeft aldus kunnen oordelen dat de verdachte met zijn handelingen voorafgaand, tijdens en na de aanwezigheid bij de woning, in onderlinge samenhang bezien, een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
20. Daaraan voeg ik nog toe dat de bewezenverklaring betrekking heeft op een poging tot inbraak en niet op een voltooide inbraak. Er is dan ook geen sprake van een voltooide uitvoering van diefstal met braak, maar van een begin van uitvoering daarvan. In de bewezenverklaring wordt onder meer het naar de woning toe rijden als een onderdeel van het begin van uitvoering van de woninginbraak aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat het de verdachte is geweest die als bestuurder van de auto naar de woning toe is gereden, met zijn medeverdachten als overige inzittenden. In de bewezenverklaring is verder opgenomen dat de verdachte en de andere deelnemers in de richting van de desbetreffende woning zijn gelopen. Ook dit onderdeel van het begin van uitvoering ziet op een gedraging van de verdachte.
21. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 6 weergegeven inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en gelet op de vaststellingen van het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen, is het oordeel van het hof dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten heeft geprobeerd een woninginbraak te plegen niet onbegrijpelijk. In het licht van hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
22. Het middel faalt.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2016
Zie nader J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, zesde druk, zesde druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 453-467.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 463-467 en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2013:885) onder 4.7 voorafgaand aan HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:882.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 453-467.
Zie HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis, rov. 3 en HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis, rov. 3. Naar aanleiding van vragen van de advocaat-generaal heeft de Hoge Raad deze arresten nader toegelicht in HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, rov. 3.2 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.
Zie ook HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094, NJ 2015/392 m.nt. Mevis, HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307, NJ 2014/511 m.nt. Mevis en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis.
Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie ook HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1235.
Zie onder meer de recente conclusies van mijn ambtgenoten Spronken en Hofstee, waarin zij tot uitdrukking brengen dat het onduidelijk is waarom de Hoge Raad tot een vernietiging is gekomen (zie onder meer de conclusie van 5 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:233, onder 3.7). Zie voorts P.M. Frielink, in de Kroniek van het strafrecht 2014, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 47.
Zie in dit verband ook De Hullu, a.w., p. 454 en HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964, NJ 2014/514, m.nt. Mevis.
Zie De Hullu, a.w., p. 461.
Beroepschrift 21‑09‑2015
Cassatieschriftuur ex artikel 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
S 15/01621
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1991 en wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats], dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam met parketnummer 23-002787-12 en uitgesproken op 25 maart 2015 het volgende middel voordraagt.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 311 Sr en/of art. 359 juncto art. 415 Sv geschonden, doordat het oordeel van het hof dat sprake is van ‘(poging) diefstal door twee of meer verenigde personen’ getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de bewezenverklaarde poging diefstal in vereniging ontoereikend gemotiveerd. Niet afdoende heeft het hof vastgesteld dat verzoeker daarvoor een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Toelichting
Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
‘primair:
hij op 13 april 2012 te [a-plaats], gemeente Landsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] en in gebruik bij [betrokkene 1], weg te nemen geld of een of meer goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of die goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders
- —
naar die woning is gereden en
- —
bij voornoemde woning heeft aangebeld en door de ruiten heeft gekeken en vervolgens
- —
wederom richting die woning is gelopen en
- —
over de poort bij de achtertuin van voornoemde woning is geklommen en
- —
met een breekijzer, althans een daarop gelijkend voorwerp, een achterdeur van eerder genoemde woning heef geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Namens verzoeker is door de raadsman onder meer het verweer gevoerd dat geen sprake is van medeplegen, nu niet bewezen kan worden dat er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verzoeker en de medeverdachten (zie het arrest, p. 2, laatste alinea). Het hof heeft hierop een nadere bewijsoverweging gewijd (arrest, p. 3). In het bijzonder wijst verzoeker op het laatste gedeelte van de verwerping van het verweer:
‘De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een — op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was — in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde poging tot inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. Mede in aanmerking genomen dat de door de verdachte en zijn mededaders afgelegde verklaringen geenszins aanleiding geven iets anders te veronderstellen, stelt het hof vast dat de uiterlijke verschijningsvorm hier niet bedriegt, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot inbraak, zoals hiervoor bedoeld. Bij zijn oordeel dat sprake is geweest van vergelijkbare, inwisselbare rollen van de vier verdachten heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte [verzoeker] niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar ook in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar en van de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde ‘afleggen’ van de woning als ten tijde van de daarop gevolgde daadwerkelijke uitvoering van de poging tot inbraak. Dat niet onomstotelijk is komen vast te staan met exact welk stuk gereedschap de schade aan de woning is veroorzaakt, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren.’
In HR 2 december 2014, NbSr Geannoteerd 2015/24 en HR 24 maart 2015, NbSr Geannoteerd 2015/99, 100 en 101 heeft u enige algemene overwegingen gewijd aan het leerstuk van medeplegen. De kwalificatie medeplegen (of bijvoorbeeld ‘in vereniging’) is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage aan delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De feitenrechter zal dat, als altijd, ook behoorlijk moeten motiveren — zeker in atypische gevallen. Verzoeker wijst op r.o. 3.2.2 van uw arrest van 2 december 2014:
‘Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen ‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn’, alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling ‘dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt.’
Het oordeel van het hof dat elk van de deelnemers een vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld is onbegrijpelijk. De handelingen van verzoeker, zoals door het hof aangenomen, wijzen immers meer in de richting van medeplichtigheid dan medeplegen. Het hof heeft immers vastgesteld dat verzoeker de auto heeft bestuurd en op de uitkijk heeft gestaan.
Aldus heeft het hof onvoldoende vastgesteld om het gedrag van verzoeker te kwalificeren als ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen (…)’. Daarom getuigt het oordeel van het hof dienaangaande van een onjuiste, want te ruime, rechtsopvatting. Althans, de bewijsvoering van het hof schiet tekort omdat het niet verder komt dan gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (in casu op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht). Van een grote(re) rol in de voorbereiding kan niet blijken.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Dordrecht, 21 september 2015
J.S. Nan
[(P.G. Gilhuis, advocaat)]