O.a. HR 11 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8214.
HR, 18-04-2017, nr. 15/05067 B
ECLI:NL:HR:2017:707
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2017
- Zaaknummer
15/05067 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:707, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:282, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:282, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:707, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0214
Uitspraak 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Beslissing beslag, art. 24.1 Sv. Niet blijkt dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken. De HR zal doen wat het hof had behoren te doen en zelf de bestreden beslissing ter openbare tz. uitspreken (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BJ7799). CAG gevolgd. Samenhang met 15/05069 P, 15/05068.
Partij(en)
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/05067 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 27 oktober 2015, nummer RK 001901-14, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de klager heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de bestreden beslissing niet in het openbaar is uitgesproken.
3.2.
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt niet dat de bestreden beslissing overeenkomstig art. 24, eerste lid, Sv in het openbaar is uitgesproken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied. Het middel klaagt daarover terecht.
3.3.
De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen en zelf de bestreden beslissing ter openbare terechtzitting uitspreken (vgl. HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799, NJ 2010/610).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.
Conclusie 14‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Beslissing beslag, art. 24.1 Sv. Niet blijkt dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken. De HR zal doen wat het hof had behoren te doen en zelf de bestreden beslissing ter openbare tz. uitspreken (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BJ7799). CAG gevolgd. Samenhang met 15/05069 P, 15/05068.
Nr. 15/05067 B Zitting: 14 maart 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [klager] |
Bij beschikking van 27 oktober 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam het beklag strekkende tot teruggave van de onder de klager in beslag genomen loods ongegrond verklaard.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers, 15/05067, 15/05068 en 15/05069. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de klager heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Art. 94a Sv luidt voor zover van belang:
“1 In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2 In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
6. Art. 3 Opiumwet luidt:
“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.”
Art. 11 Opiumwet luidt voor zover van belang:
“2 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
(…)
5 Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.”
Art. 1 lid 2 Opiumwetbesluit luidt:
“De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II.”
7. Ten laste van de verdachte is in de zaak met het nummer 15/05068 bewezenverklaard, dat hij tezamen en in vereniging met anderen hoeveelheden van totaal 4002 hennepplanten heeft geteeld en aanwezig heeft gehad. Dit is een grote hoeveelheid in de zin van art. 11 lid 4 Opiumwet jo. art. 1 lid 2 Opiumwetbesluit. Op de bewezenverklaarde feiten staat dus een geldboete van de vijfde categorie. Dit betekent dat het hof niet heeft miskend dat alleen beslag op de voet van art. 94a, leden 1 en 2, Sv kan worden gelegd in geval van verdenking of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10. Uit de stukken die de griffier van het hof op de voet van het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv heeft gezonden aan de griffier van de Hoge Raad blijkt niet dat de beschikking in het openbaar is uitgesproken. De Hoge Raad kan dit gebrek herstellen.1.
11. Het middel is dus tevergeefs voorgedragen.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑03‑2017