Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.4.8.5.4
24.4.8.5.4 Inbreng is een levering van een goed of een dienst
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS369380:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 8 februari 1990, nr. C-320/88 (Safe Rekencentrum B.V.), BNB 1990/271, r.o. 9. Zie ook: art. 14 Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 1 Zesde richtlijn, vgl. art. 3 lid 1 onderdeel a Wet OB).
HvJ EG 8 februari 1990, nr. C-320/88 (Safe Rekencentrum B.V.), BNB 1990/271, r.o. 13.
Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 54. De vraag die gesteld zou kunnen worden is of dit ook nog het geval is ,indien de vennootschap niet een belastingplichtige (en dus geen “ieder”) is in de zin van de btw, maar wel een gekwalificeerde personenvennootschap naar burgerlijk recht. Immers, zonder afnemer kan er geen prestatie zijn. Ik meen echter dat in het geval de vennootschap geen belastingplichtige is, toch een overdracht of overgang van de macht om als eigenaar te beschikken waar te nemen is, zij het dat dit dan richting de “(gebonden) gemeenschap” gebeurt.
In dezelfde zin: Gj. van Norden, Het concern in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2007, blz. 275.
HR 23 november 2007, nr. 38 126, V-N 2007/57.19, r.o. 3.3.3, HR 23 november 2007, nr. 40 142, V-N 2007/57.20, r.o. 3.3.3, HR 30 november 2007, nr. 37 641, V-N 2007/57.21, r.o. 3.3.2 en HR 30 november 2007, nr. 37 648, V-N 2007/57.22, r.o. 3.3.2. Zie ook: Redactie Vakstudie-Nieuws, aantekening bij HR 30 november 2007, nr. 37 641, V-N 2007/57.21.
In dezelfde zin: Gj. van Norden, Het concern in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2007, blz. 275.
Als "levering van een goed" in de zin van de btw wordt beschouwd de:
“(…) overdracht van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken, ook indien geen overdracht van de juridische eigendom van die zaak plaatsvindt.”1
Aangezien de overdracht van de juridische eigendom van een zaak niet de doorslaggevende factor vormt, moet aan het begrip “levering van een goed” een feitelijke invulling worden gegeven. Het HvJ EG heeft ook aangegeven dat het:
“(...) aan de nationale rechter staat van geval tot geval aan de hand van de feitelijke omstandigheden te bepalen, of er sprake is van overdracht van de macht om als een eigenaar over een goed te beschikken.”2
De vraag komt op, of de inbreng van een lichamelijke zaak in een personenvennootschap, de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar te beschikken inhoudt. De vennoot die een zaak inbrengt, kan immers onder omstandigheden nog heel wel het feitelijke gebruik van de ingebrachte zaak hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de vennoot de volledige eigendom van zijn personenauto inbrengt in de vennootschap. Doorgaans zal de vennoot zelf het feitelijke gebruik van die personenauto hebben en houden. In juridisch opzicht brengt de inbrengende vennoot echter een vermogensbestanddeel in een zodanige positie ten aanzien van de gezamenlijke vennoten, dat de bestuursbevoegde vennoten namens de vennootschap daarover de macht uit kunnen oefenen.3 De vennoot kan dus in juridische zin niet zomaar meer beschikken (vervreemden of bezwaren van de auto) over de ingebrachte zaak.
In deel III, hoofdstuk 15, paragraaf 15.3 heb ik aangegeven dat het leveringsbegrip in de btw naast een materiële (feitelijke) component, een formele (juridische) component heeft. Die formele, juridische component is evenwel niet afhankelijk van het nationale civiele recht, doch is veeleer afhankelijk van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen. De formele, juridische component krijgt daardoor, net als de materiële component, een feitelijke invulling die niet afhankelijk is van het nationale recht van een lidstaat. De formele, juridische component houdt in dat de beschikkingsmacht van het goed over moet gaan.4 Het gaat er onder meer om wie in juridische zin de macht heeft het goed naar eigen inzicht te gebruiken, dat gebruik aan een ander over te dragen, door het goed juridisch te vervreemden of te bezwaren.5 Wordt een onherroepelijke volmacht gegeven tot het vervreemden of bezwaren van een zaak, of wordt overeengekomen dat de juridische eigenaar op verzoek verplicht is mee te werken aan een overdracht van de zaak aan een derde, dan is aan de juridische component van het leveringsbegrip voldaan. De materiële, feitelijke component houdt in dat de feitelijke, fysieke beschikkingsmacht van het goed over moet gaan.6 Het gaat er daarbij niet om of de bevoegdheid tot het uitoefenen van die macht aanwezig is, doch of die macht feitelijk uitgeoefend kan worden.
Wanneer bovenstaande criteria worden toegepast op een inbreng van een lichamelijke zaak in een personenvennootschap, dan moet geconcludeerd worden dat de inbreng van de juridische eigendom van een goed, normaliter de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar te beschikken zal inhouden. De inbrengende vennoot heeft dan feitelijk en juridisch die macht aan de vennootschap doen toekomen. Onder omstandigheden is het denkbaar dat in materieel, feitelijk opzicht de vennoot de “btw-eigenaar” blijft, doch dat in formeel, juridisch opzicht de vennootschap de “btw-eigenaar” zal zijn.
In gevallen waarin de vennoot de feitelijke en de vennootschap de juridische beschikkingsmacht heeft, moet mijns inziens worden vastgesteld dat – gezien de arresten van 23 november 2007 – de vennoot in ieder geval niet de macht bezit om als een eigenaar te beschikken. Vanwege de bijzondere doelgebondenheid van het vermogen van een vennootschap (zie paragraaf 24.2.1.5), ben ik geneigd in dergelijke gevallen bovendien aan de juridische component een zwaarder gewicht toe te kennen dan aan de feitelijke component. Zeker wanneer ook het economische belang van een ingebrachte zaak bij de vennootschap ligt, meen ik dat conclusie gerechtvaardigd is, dat de inbreng aan te merken is als een levering in de zin van art. 14 lid 1 Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 1 Zesde richtlijn, vgl. art. 3 lid 1 Wet OB).
Voor wat betreft de inbreng van het genot van goederen (lichamelijke zaken), andere vermogensbestanddelen dan lichamelijke zaken (zoals octrooirechten, rechten van intellectuele eigendom, etc.) en arbeid geldt naar de aard ervan niet de eis dat “de feitelijke beschikkingsmacht” dient over te gaan. De omschrijving van het begrip “dienst” in art. 24 lid 1 Btw-richtlijn (ex art. 6 lid 1 Zesde richtlijn, vlg. art. 4 lid 1 Wet OB) is zo ruim, dat de inbreng van het genot van goederen en de inbreng van niet-lichamelijke zaken en van arbeid als een dienst kunnen worden aangemerkt.
Met de vaststelling dat de inbreng in een personenvennootschap een levering van een goed of een dienst is, is echter nog niet gezegd dat de inbreng ook belastbaar is. Een schenking van een goed vormt naar de definitie van het begrip levering ook een levering voor de btw. Desondanks blijven schenkingen buiten het bereik van de btw. Voor een belastbare levering van een goed of dienst is namelijk een bezwarende titel vereist. Nagegaan moet dus worden of de inbreng onder bezwarende titel plaatsvindt, dan wel met een levering of een dienst onder bezwarende titel gelijk te stellen is.