Rb. Midden-Nederland, 02-03-2016, nr. 4392882
ECLI:NL:RBMNE:2016:823
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-03-2016
- Zaaknummer
4392882
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:823, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑03‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/847
INS-Updates.nl 2016-0154
UDH:TvCu/13164 met annotatie van prof. mr. A.W. Jongbloed
Uitspraak 02‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Gedaagde mag gestelde loonvordering niet verrekenen met een huurvordering van de curator van haar failliete werkgever. Uitzondering op hoofdregel van art. 53 Faillissementswet, gelet op HR 22-12-1989, NJ 1990, 661 (NMB/Tiethoff).
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4392882 UC EXPL 15-12835 KdM/1151
Vonnis van 2 maart 2016
inzake
E.P. Pandelitschka in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V.,
wonende te Amsterdam,
verder ook te noemen de curator,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.C.M. Dessing,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K. Spee.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:- het tussenvonnis van 28 oktober 2015,- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). [bedrijf] is op 4 december 2013 in staat van faillissement verklaard.
2.2.
[gedaagde] had met [bedrijf] een arbeidsovereenkomst die tot stand is gekomen voor de faillietverklaring. Deze arbeidsovereenkomst is na het faillissement van [bedrijf] door de curator opgezegd tegen 21 januari 2014.
2.3.
[gedaagde] had met [bedrijf] ook een huurovereenkomst die eveneens tot stand is gekomen voor de faillietverklaring. Op grond van deze overeenkomst huurde zij de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). De huurprijs van de woning werd maandelijks verrekend met het salaris dat [bedrijf] aan [gedaagde] uitbetaalde.
2.4.
[bedrijf] had op haar beurt een huurovereenkomst met de eigenaar van de woning, de vennootschap naar Zwitsers recht Rivet Immobilien & Verwaltungs AG (hierna: Rivet). De eigendom van de woning is op 13 juni 2014 overgegaan op de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat). De curator heeft deze huurovereenkomst vervolgens opgezegd, waarna zij is geëindigd op 7 november 2014. [gedaagde] huurt de woning sinds die datum van de Staat en betaalt daarvoor maandelijks huur.
2.5.
Op de salarisspecificaties van [gedaagde] is steeds een post “betalingen [bedrijf] BV” opgenomen, waarbij een bedrag van € 691,16 maandelijks van het uit te keren salaris werd ingehouden.
2.6.
[gedaagde] heeft over de maanden februari tot en met oktober 2014 geen huur aan de curator betaald.
2.7.
Bij brief van 3 oktober 2014 heeft de curator [gedaagde] gemaand de huur over de maanden februari tot en met oktober 2014 alsnog te voldoen. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
3. Het geschil
3.1.
De curator vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan de curator te voldoen € 6.913,37 (bestaande uit € 6.220,44 aan hoofdsom en € 692,93 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de vervaldag van de respectievelijke huurpenningen tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt de curator dat [gedaagde] haar betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen [bedrijf] en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst niet is nagekomen, door de huurprijs van € 691,16 gedurende 9 maanden niet te betalen. De curator maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk de curator de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] legt aan haar verweer ten grondslag dat de curator haar op grond van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] nog loon verschuldigd is over de periode vanaf augustus 2013 tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Zij beroept zich op verrekening van deze vordering met de vordering van de curator. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de maandelijkse huurprijs € 554,62 bedroeg in plaats van € 691,16 en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij de huur over deze periode nu alsnog zou moeten voldoen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] huur verschuldigd was en dat zij deze huur niet heeft betaald over de negen maanden die volgden op de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Waar het in deze zaak in de eerste plaats om gaat is of aan [gedaagde] het recht toekomt om de vordering van de curator te verrekenen met een loonvordering die zij op hem stelt te hebben.
4.2.
Op grond van artikel 53 van de Faillissementswet kan iemand die zowel een schuld als een vordering op een gefailleerde heeft, zijn schuld met zijn vordering verrekenen. Dit recht op verrekening heeft ook betrekking op schulden en vorderingen die na de faillietverklaring zijn ontstaan, als zij voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. In dit geval vloeit de schuld van [gedaagde] voort uit de voor de faillietverklaring gesloten huurovereenkomst. De door haar gestelde vordering op de curator vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst, die eveneens voor de faillietverklaring is gesloten. Dat betekent dat zowel de schuld als de vordering voortvloeit uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht en dat aan [gedaagde] in beginsel een recht op verrekening toekomt.
4.3.
Hierop moet echter een uitzondering worden gemaakt als de na de faillietverklaring ontstane schuld voortvloeit uit een daarvoor met de gefailleerde gesloten, na de faillietverklaring nog voortdurende overeenkomst, en de schuld op grond van die overeenkomst de tegenprestatie betreft voor een prestatie die van de faillietverklaring af ten laste van de boedel moet worden verricht. Die uitzondering geldt met name bij een huurovereenkomst, wanneer een curator ondanks het faillissement gehouden is die prestatie te blijven verrichten en de wederpartij compensatie verlangt met een vordering die met deze overeenkomst geen verband houdt. De kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 1989, NJ 1990, 661. Die situatie doet zich ook in deze zaak voor: de schuld die [gedaagde] heeft vloeit voort uit de huurovereenkomst die is gesloten vóór de faillietverklaring en die daarna heeft voortgeduurd. Die schuld betreft de tegenprestatie – het betalen van huurpenningen – voor de prestatie die sinds de faillietverklaring nog een periode ten laste van de boedel is verricht, namelijk het verschaffen van het woongenot van de woning. [gedaagde] verlangt compensatie met een gestelde loonvordering op grond van een arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter houdt die loonvordering – als al wordt aangenomen dat die inderdaad bestaat – geen verband met de huurovereenkomst. De enkele omstandigheid dat de huurprijs maandelijks werd ingehouden op het salaris van [gedaagde] is daarvoor onvoldoende. De beide aan de vorderingen ten grondslag liggende overeenkomsten hebben een verschillende aard (arbeid en huur) en [gedaagde] heeft verder niet onderbouwd waarin het verband tussen de vorderingen moet worden gezien. Het voorgaande had anders kunnen zijn als sprake was geweest van een door [bedrijf] aan [gedaagde] in het kader van de arbeidsovereenkomst ter beschikking gestelde dienstwoning, maar dat is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de hiervoor omschreven uitzondering op de in overweging 4.2. bedoelde regeling zich in dit geval voordoet en dat [gedaagde] geen beroep op verrekening toekomt.
4.4.
[gedaagde] heeft ook niet voldoende onderbouwd waarom toepassing van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van huur over de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat de kantonrechter bij de toetsing van dit criterium terughoudendheid moet betrachten en dat het dus aan [gedaagde] is om de omstandigheden te stellen die zo zwaarwegend zijn dat de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid hier toepassing moet vinden. Ook hier is de omstandigheid dat de huurprijs maandelijks werd ingehouden van het salaris van [gedaagde] niet voldoende. Toen die situatie eindigde heeft [gedaagde] , gelet op wat hiervoor is overwogen, de te betalen huur ook niet mogen verrekenen met het salaris dat zij nog tegoed zou hebben. Zij had bovendien kunnen vermoeden dat de curator haar niet gratis in een woning zou laten wonen waarvoor zij daarvoor wel huur betaalde. [gedaagde] is vervolgens zelf stil blijven zitten en heeft niet bij de curator geïnformeerd naar hoe zij de betaling van de huur konden regelen. Dat de curator in eerste instantie zelf ook geen aanspraak maakte op betaling van de huur maakt niet dat hij dat nu niet meer kan doen. Uit de financiële positie van [gedaagde] ten slotte kan evenmin volgen dat de curator een huurachterstand moet dulden. Met betrekking tot die financiële positie is bovendien van belang dat op de comparitie door [gedaagde] niet is betwist dat zij op enig moment (alsnog) een uitkering heeft ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, vanwege de betalingsonmacht van [bedrijf] .
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] de niet betaalde huur nog aan de curator moet voldoen. Partijen verschillen vervolgens van mening over de hoogte van de maandelijkse huurprijs. De curator stelt dat de huur € 691,16 bedroeg en baseert zich op het bedrag dat op de salarisspecificaties staat vermeld en dat van het salaris werd ingehouden. [gedaagde] betwist dit en wijst erop dat dit bedrag niet alleen betrekking had op de huur, maar ook op andere kosten die zij op deze wijze met [bedrijf] verrekende. Daarbij wijst [gedaagde] op grootboekmutatiekaarten van [bedrijf] . Hierop staat steeds vermeld: “[gedaagde] in rek.crt.”, waarna maandelijks verschillende kosten worden opgevoerd, waaronder steeds een bedrag van € 554,62 met de omschrijving “Rivet Huur”.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de huurprijs € 691,16 bedroeg. Daarbij is van belang dat [gedaagde] – ook op de comparitie – niet heeft kunnen toelichten waar de door haar gestelde andere te verrekenen kosten precies op zagen. De op de grootboekmutatiekaarten opgenomen posten, anders dan de daarop vermelde huur, herkent zij niet. De op die kaarten vermelde huur, opgeteld bij die andere daarop vermelde kosten, komt samen ook niet op het bedrag dat maandelijks van haar salaris werd ingehouden. Bovendien wijst de curator er terecht op dat bij de huur op de grootboekmutatiekaarten de eigenaar Rivet wordt vermeld, waarbij hij stelt dat het bedrag van € 554,62 de huurprijs bedroeg die Rivet met [bedrijf] was overeengekomen. Onder deze omstandigheden is de enkele verwijzing naar de grootboekmutatiekaarten onvoldoende ter betwisting van de hoogte van de door de curator gestelde huurprijs. Het lag gelet daarop op de weg van [gedaagde] om haar standpunt nader te onderbouwen, door inzicht te geven in (de aard van) de overige kosten. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen en de kantonrechter zal als vaststaand aannemen dat de huurprijs voor [gedaagde] € 691,16 per maand bedroeg.
4.7.
Nu de vordering van de curator door [gedaagde] verder niet betwist wordt zal deze worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen per 3 oktober 2014, omdat [gedaagde] bij brief van die datum door de curator in gebreke is gesteld en in verzuim is geraakt. Dat het verzuim al eerder zonder ingebrekestelling is ingetreden heeft de curator onvoldoende onderbouwd: niet gebleken is immers of ten aanzien van de huurprijs vervaldata waren afgesproken en wat die data dan waren.
4.8.
De curator heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist in artikel 6:96, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Gesteld noch gebleken is immers dat de aanmaning op de dag van dagtekening door [gedaagde] is ontvangen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op: - dagvaarding € 79,47 - griffierecht € 221,00 - salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00) Totaal € 800,47 De nakosten, waarvan de curator betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator tegen bewijs van kwijting te betalen€ 6.220,44 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 oktober 2014 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de curator, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,47, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de curator volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.