Uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3262 en 14 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12133.
Rb. Den Haag, 17-03-2023, nr. NL23.2362
ECLI:NL:RBDHA:2023:3590
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
17-03-2023
- Zaaknummer
NL23.2362
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2023:3590, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑03‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JV 2023/129
Uitspraak 17‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Beroep niet tijdig, nareis, bijzonder geval, nadere termijn. Gelet op de toename van het aantal nareisaanvragen, bestaande capaciteitsproblemen, de prognoses voor de komende jaren en het ingewikkelder beoordelingskader is bij nareiszaken, net als bij asiel, sprake van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank, als zij in nareiszaken het beroep niet tijdig gegrond verklaart, net als in asielzaken, een ruimere nadere termijn zal opleggen dan twee weken. In deze uitspraak zet de rechtbank voor de verschillende denkbare situaties uiteen welke nadere termijn zij voortaan in beginsel zal hanteren.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2362
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen
[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigden: mr. H.R.D. Leene en mr. V. Ilic).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de voor haar ingediende aanvraag van 23 juni 2022 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis bij haar echtgenoot [echtgenoot] .
1.1.
Eiseres heeft op 6 februari 2023 aanvullende beroepsgronden en de staatssecretaris heeft op 9 februari 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op
14 februari 2023 vragen gesteld aan de staatssecretaris en eiseres. De staatssecretaris heeft die vragen op 21 februari 2023, aangevuld bij brief van 28 februari 2023, beantwoord. Eiseres heeft bij brief van 28 februari 2023 op de vragen van de rechtbank en de reactie van de staatssecretaris gereageerd.
1.2.
De zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank zal in deze uitspraak onder 3 eerst ingaan op de vraag of de staatssecretaris de voor de aanvraag geldende beslistermijn heeft overschreden. Die vraag zal de rechtbank bevestigend beantwoorden. Dat betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank de staatssecretaris een nadere termijn moet opleggen voor het alsnog nemen van een besluit. Welke termijn daarbij passend is zal de rechtbank onder 4 tot en met 7.1. bespreken.
2.1.
De vraag wat een passende termijn is in een asielzaak als het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond wordt verklaard, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats eerder beantwoord. Op grond daarvan is het zogenoemde 8+8-wekenmodel ontwikkeld.1.
2.2.
In deze uitspraak staat de vraag centraal welke nadere termijn, na een gegrond beroep, passend is als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. Voor de leesbaarheid zal de rechtbank hierna de term ‘nareisaanvraag’ of ‘nareiszaak’ gebruiken. Daaronder vallen dus ook gezinsleden die een aanvraag om gezinshereniging hebben ingediend bij een houder van een asielvergunning op wie strikt genomen niet het nareisbeleid van toepassing is, maar toetsing plaatsvindt op grond van artikel 8 van het EVRM.
2.3.
De in deze uitspraak geformuleerde uitgangspunten zal de rechtbank ook toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken en toekomstige zaken waarin de staatssecretaris niet op tijd beslist op een nareisaanvraag.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2.
3.1.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is ingediend op 23 juni 2022. De staatssecretaris moest uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van die aanvraag beslissen.3.Deze termijn heeft de staatssecretaris met drie maanden verlengd. De staatssecretaris is op 27 december 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De staatssecretaris heeft nog geen besluit genomen.
Bepaalt de rechtbank een langere termijn dan twee weken?
4. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn op van twee weken waarbinnen het bestuursorgaan een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt dat van een bijzonder geval sprake kan zijn als het gelet op de vereiste zorgvuldigheid niet mogelijk is binnen twee weken na de uitspraak van de rechter een besluit bekend te maken, de naleving van andere wettelijke voorschriften te verzekeren of als het bestuursorgaan met een onverwachte piekbelasting of crisissituatie wordt geconfronteerd.4.
4.2.
Onder verwijzing naar die totstandkomingsgeschiedenis heeft de rechtbank in haar uitspraak van 2 april 2019 voor asielzaken aangenomen dat sprake is van een bijzonder geval. Dat heeft de rechtbank gebaseerd op het samenstel van de toegenomen instroom en capaciteitsproblemen en de daardoor veroorzaakte achterstanden.
In de uitspraak van 14 november 2019, die ook ging over een asielzaak, heeft de rechtbank geoordeeld dat nog steeds sprake is van een bijzonder geval. In aanvulling op de uitspraak van 2 april 2019 heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de samenstelling van de asielinstroom is gewijzigd, waardoor de staatssecretaris zich geconfronteerd zag met meer complexe zaken.
De rechtbank heeft in deze uitspraken daarom na gegrondverklaring van het beroep een langere nadere termijn opgelegd dan twee weken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft ook voor asielzaken een bijzonder geval aangenomen en het in de uitspraak van 14 november 2019 ontwikkelde 8+8-wekenmodel passend geacht.5.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich ook voor nareiszaken een bijzonder geval voor in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Dat oordeel zal de rechtbank hierna aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd toelichten.
4.4.
Uit de brieven van 21 en 28 februari 2023 blijkt dat de staatssecretaris kampt met grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht zijn er in de eerste aanlegfase van nareis 27.724 openstaande zaken, waarvan in 12.080 zaken de wettelijke beslistermijn is verstreken. In de bezwaarfase van nareis zijn er volgens de staatssecretaris in totaal 2.469 openstaande zaken, waarvan in 1.296 zaken de wettelijke beslistermijn is verstreken.6.
De aantallen nareisaanvragen zijn de afgelopen jaren toegenomen. Die verhoogde instroom bij nareisaanvragen blijkt uit verschillende openbare bronnen, waaronder het door de staatssecretaris genoemde rapport ‘de Staat van Migratie 2022’.7.De aantallen zijn onder andere het gevolg van een hogere asielinstroom en een hoger inwilligingspercentage, waarop de staatssecretaris moeilijk kon anticiperen. Uit brieven van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 19 april 20228.en 1 juli 20229.blijkt verder dat het aantal mvv-nareisaanvragen significant hoger ligt dan de prognose en dat het, ondanks aangekondigde maatregelen om liggende zaken versneld te behandelen, niet lukt om in deze zaken tijdig te beslissen.
De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat voor het behandelen van nareisaanvragen en bezwaarschriften 170 fte beschikbaar zijn en circa 50 fte daarvan betreffen medewerkers die aan het eind van 2022 zijn aangetrokken en die momenteel worden opgeleid. Op de zitting heeft de staatssecretaris in reactie op het betoog van de gemachtigde van eiseres verduidelijkt dat het aannemen van extra personeel eind 2022 niet betekent dat eerder geen wervingsinspanningen zijn verricht. Volgens de staatssecretaris is er de afgelopen jaren voortdurend geïnvesteerd om de benodigde capaciteit voor het behandelen van nareiszaken te vergroten, maar ondanks die inspanningen zijn de achterstanden niet afgenomen.10.De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat er limieten zijn aan het aantal medewerkers dat in een jaar aangetrokken en opgeleid kunnen worden en dat aanvullende werving boven deze medewerkers door het absorptievermogen niet mogelijk is. Naar aanleiding van het betoog van de gemachtigde dat personeel van andere afdelingen binnen de IND ingezet zou kunnen worden op nareiszaken heeft de staatssecretaris op zitting toegelicht dat, nog daargelaten of personeel vrijgemaakt kan worden, voor nareis specifieke kennis vereist is. Dit biedt daarom volgens de staatssecretaris geen voor de hand liggende oplossing voor de bestaande capaciteitsproblemen. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen of om aan te nemen dat de staatssecretaris andere evidente keuzes kan maken om de achterstanden het hoofd te bieden.
Met betrekking tot de prognoses voor de komende jaren heeft de staatssecretaris erop gewezen dat het onder gelijkblijvende omstandigheden niet mogelijk is om de voorraden nareisaanvragen en bezwaarschriften terug te dringen. Naar verwachting zal de komende jaren de voorraad nareisaanvragen toenemen.11.
Verder heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat het behandelen van een nareisaanvraag door ontwikkelingen in de rechtspraak arbeidsintensiever is geworden. Ter onderbouwing heeft de staatssecretaris gewezen op de uitspraak van de Afdeling van
26 januari 2022.12.De rechtbank is het met de staatssecretaris eens dat het beoordelingskader in nareiszaken als gevolg van die rechtspraak een ingewikkelder en meer integraal karakter heeft gekregen dan voorheen, waarbij de samenwerkingsplicht tussen de overheid en de vreemdeling centraal staat en in beginsel alle vormen van bewijs moeten worden betrokken.
4.5.
Gelet op dit samenstel van factoren is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Dat brengt mee dat de rechtbank in nareiszaken een ruimere nadere termijn zal opleggen dan twee weken. Dat uitgangspunt zal de rechtbank ook toepassen in andere nareiszaken. Hierna zal de rechtbank ingaan op de vraag welke nadere termijn redelijk is.
Welke nadere termijn is redelijk?
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De omstandigheid dat de staatssecretaris eerder met het onderzoek naar de aanvraag had kunnen beginnen, rechtvaardigt niet dat de rechter van dit uitgangspunt afwijkt. Dat in de Gezinsherenigingsrichtlijn beslistermijnen zijn opgenomen en de Richtsnoeren bij deze richtlijn bepalen dat een aanvraag om gezinshereniging zonder onnodige vertraging wordt afgehandeld, laat onverlet dat de rechter bij het bepalen van een nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming als uitgangspunt neemt. Als het beroep niet tijdig gegrond wordt verklaard, is de beslistermijn al overschreden. De rechter legt in dat geval een nadere termijn op die niet onnodig lang is en niet onrealistisch kort is.
5.1.
Dit betekent dat de rechtbank de staatssecretaris na een gegrond beroep een termijn oplegt die de staatssecretaris in staat stelt om op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Bij de bepaling van die termijn moet de rechtbank nagaan welke onderzoekshandelingen al hebben plaatsgevonden en moet zij een inschatting maken welke handelingen de staatssecretaris nog moet verrichten.
5.2.
In nareiszaken zijn de volgende drie situaties denkbaar:
I. Het dossier is compleet. Nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden of hoeft niet plaats te vinden en de staatssecretaris kan een besluit nemen.
II. Het dossier is nog niet compleet, omdat de staatssecretaris heeft besloten tot nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek en dat onderzoek is al in gang gezet of moet nog aanvangen.
III. Het dossier is (mogelijk) nog niet compleet, omdat de staatssecretaris de bij de aanvraag overgelegde documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuimbrief te sturen voor nadere documenten of informatie of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. Afhankelijk van de reactie op deze brief beoordeelt de staatssecretaris of en, zo ja, welk nader onderzoek nodig is.
5.3.
De rechtbank zal hieronder per situatie nagaan wat een redelijke termijn is. Hierbij betrekt de rechtbank de toelichting van de staatssecretaris en de reactie hierop van de gemachtigde van eiseres.
I. Het dossier is compleet
5.4.
De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij in een compleet dossier, dat wil zeggen de situatie waarin de staatssecretaris geen onderzoekshandelingen meer hoeft te verrichten, binnen vier weken een besluit kan nemen. De rechtbank acht dit een redelijke termijn. Een termijn van twee weken, zoals eiseres bepleit, acht de rechtbank in deze situatie niet passend. De staatssecretaris heeft namelijk toegelicht dat de beslisser de nareiszaak soms moet afstemmen met collega’s als het wat complexere gezinsverbanden betreft. Ook heeft de staatssecretaris aangegeven dat voor een gezin vaak meerdere beschikkingen moeten worden geschreven, die als gevolg van verschillende toetsingskaders onderling van elkaar kunnen verschillen. Voor medewerkers die wegens hun opleiding nog onder begeleiding staan, een situatie die zich mogelijk vaker zal voordoen dan voorheen, moet het werk daarnaast gecontroleerd worden door een begeleider.
Daarom zal de rechtbank in beginsel in deze situatie een nadere beslistermijn van vier weken opleggen.
II. De staatssecretaris heeft besloten tot nader onderzoek
5.5.
Het nader onderzoek in de vorm van een DNA-onderzoek of een identificerend gehoor neemt volgens de toelichting van de staatssecretaris ongeveer twaalf weken in beslag. Dat onderzoek verloopt, aldus de staatssecretaris, op hoofdlijnen als volgt.
Eerst bereidt een medewerker het onderzoek voor (het opstellen van vragen voor een interview en administratieve handelingen voor het opstarten van DNA-onderzoek). Vervolgens worden de gezinsleden per brief uitgenodigd om binnen vier weken een afspraak te maken bij de diplomatieke post waar zij in het geval van een inwilliging de mvv willen ophalen. Wanneer iemand een afspraak krijgt, is afhankelijk van de planning en fluctuerende beschikbaarheid op de diplomatieke post. Bij een interview is het verslag meestal binnen een à twee werkdagen gereed. Na DNA-afname bij de gezinsleden in het buitenland, duurt het ongeveer een à twee weken voordat de DNA-monsters in Nederland aankomen. Deze worden namelijk verzameld met andere afgenomen DNA-monsters en in batches naar Nederland gestuurd. Zodra de DNA-monsters in Nederland zijn aangekomen bij het IND-loket in Den Haag, wordt de referent binnen een à twee weken uitgenodigd voor een afspraak om bij het IND-loket in Den Haag DNA af te staan. Na DNA-afname bij de referent worden de DNA-monsters van de gezinsleden naar het Nederlands Forensisch Instituut gestuurd. Het DNA-resultaat is binnen ongeveer twee weken gereed. Vervolgens dient er een besluit te worden genomen.
5.6.
De rechtbank acht de door de staatssecretaris genoemde termijn van twaalf weken niet onredelijk lang. De stelling van de gemachtigde dat sommige handelingen tegelijk kunnen plaatsvinden, zoals het afnemen van DNA-materiaal bij referent en de gezinsleden, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank betrekt hierbij dat het bestuursorgaan een zekere ruimte moet worden geboden bij het inrichten van zijn werkprocessen. Bovendien heeft de staatssecretaris op zitting toegelicht dat deze voorgestelde werkwijze bij wijze van proef eerder is uitgeprobeerd. Dit bleek echter geen (kosten)efficiënte werkwijze, omdat gezinsleden soms niet kwamen opdagen bij de ambassade voor het afnemen van DNA-materiaal. Daarom is gekozen voor de onder 5.5. beschreven werkwijze. De staatssecretaris heeft verder op zitting toegelicht dat er tijd nodig is om contact op te nemen met de gezinsleden en voor een identificerend gehoor een tolk moet worden geregeld en de beslismedewerker en de vreemdeling eventueel moeten kunnen. Daarnaast is de staatssecretaris afhankelijk van de planning van de ambassade, waardoor het soms langer duurt voordat DNA-materiaal kan worden afgenomen of een identificerend gehoor kan plaatsvinden.
Daarom zal de rechtbank in de situatie dat de staatssecretaris besloten heeft tot nader onderzoek de nadere termijn vaststellen op zestien weken, bestaande uit twaalf weken voor het nader onderzoek en vier weken voor het nemen van een besluit. Indien dit nader onderzoek al in gang is gezet begint deze termijn te lopen vanaf de datum van de start van dat onderzoek.
III. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen
5.7.
Deze situatie doet zich voor wanneer de staatssecretaris van plan is om de vreemdeling de gelegenheid te bieden om de aanvraag aan te vullen of die gelegenheid al heeft geboden en in afwachting is van een reactie. Volgens de staatssecretaris kan gedacht worden aan de situatie dat verzocht is om aanvullende of originele documenten of aanvullende informatie (bijvoorbeeld over de gezinsband) of als formulieren ontbreken (bijvoorbeeld een antecedentenverklaring). De staatssecretaris biedt de vreemdeling in deze situatie een reactietermijn van vier weken. Dit is volgens de rechtbank een redelijke termijn. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat sommige gevraagde documenten uit het buitenland moeten komen die soms nog vertaald moeten worden. De omstandigheid dat een vreemdeling het niet eens is met een door de staatssecretaris geboden gelegenheid om de aanvraag aan te vullen, kan niet leiden tot een kortere nadere termijn voor deze fase. Het is namelijk in eerste instantie aan de staatssecretaris om te bepalen welke documenten of informatie hij nodig heeft voor het nemen van een zorgvuldig besluit.
5.8.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke nadere beslistermijn dan redelijk is. In deze fase heeft de staatssecretaris nog niet beslist of aanleiding bestaat voor nader onderzoek in de vorm van een DNA-onderzoek of een identificerend gehoor. Die beslissing zal de staatssecretaris pas nemen na de reactie van de vreemdeling of na het verstrijken van de herstelverzuimtermijn.
5.9.
De rechtbank zal de staatssecretaris in deze situatie opdragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken op de aanvraag van de vreemdeling, hetzij te beslissen tot nader onderzoek. Indien de staatssecretaris binnen die termijn heeft beslist tot nader onderzoek dient de staatssecretaris binnen twintig weken (8+12 weken) na de uitspraak een besluit bekend te maken op de aanvraag. Indien de staatssecretaris de vreemdeling al een herstelverzuimbrief heeft gestuurd beginnen deze termijnen te lopen vanaf de datum waarop die brief is verzonden.
5.10.
Tot slot kan zich in nareiszaken ook de situatie voordoen dat de staatssecretaris nog niet weet of hij een herstel verzuim dient te bieden, omdat hij de bij de aanvraag overgelegde documenten nog niet heeft beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor die beoordeling een extra termijn te geven. De rechtbank betrekt daarbij dat voor die screening volgens de toelichting van de staatssecretaris slechts enkele dagen wordt gerekend. Gelet op het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en het verweerschrift mag verwacht worden dat de staatssecretaris die screening al ten tijde van het verweerschrift heeft verricht. Mocht dat op het moment van het indienen van het verweerschrift nog niet zijn gebeurd, dan laat de rechtbank dat voor rekening van de staatssecretaris en gelden ook voor die situatie de overwegingen over het onder 5.9 beschreven 8(+12)-wekenmodel.
Conclusie termijnen
6. Wat tot zover is overwogen houdt dus het volgende in.
I. In de situatie dat de staatssecretaris een besluit kan nemen omdat hij beschikt over een volledig dossier zal de rechtbank in beginsel een nadere (beslis)termijn van vier weken opleggen.
II. In de situatie dat de staatssecretaris besloten heeft tot nader onderzoek zal de rechtbank in beginsel een nadere termijn opleggen van zestien weken (12+4).
III. In de situatie dat de staatssecretaris de bij de aanvraag overgelegde documenten nog niet heeft beoordeeld of dat wel heeft gedaan en nog een herstel verzuim wil bieden zal de rechtbank in beginsel een nadere termijn van acht weken opleggen, tenzij de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, in welk geval een totale nadere termijn van twintig weken geldt (8(+12)-wekenmodel).
6.1.
De hiervoor genoemde termijnen zal de rechtbank voortaan als uitgangspunt hanteren in het geval zij het beroep wegens het niet tijdig nemen van een nareisaanvraag gegrond verklaart. Daarbij plaatst de rechtbank wel de volgende twee kanttekeningen.
6.2.
In het geval de staatssecretaris in één van de drie hiervoor onder 6 beschreven situaties een kortere nadere termijn vraagt, zal de rechtbank bij die termijn aansluiten. De achtergrond daarvan is dat de staatssecretaris zich dan kennelijk in staat acht om binnen die termijn een zorgvuldig besluit te nemen. De rechtbank dient, ook gelet op de hiervoor onder 5 genoemde Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn, geen langere nadere termijn te bepalen dan voor een zorgvuldige besluitvorming nodig is.
6.3.
Daarnaast benadrukt de rechtbank dat de hiervoor genoemde termijnen gelden als uitgangspunt voor de vaststelling van een passende nadere termijn in een nareiszaak. Bijzondere omstandigheden kunnen de rechtbank echter aanleiding geven om in individuele zaken van de beschreven uitgangspunten af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven.13.
6.4.
De rechtbank acht het tot slot van belang om op te merken dat de opgelegde nadere termijn, gelet op het oogpunt van voorzienbaarheid, begint te lopen vanaf de datum van de verzending van de uitspraak. Hierop maakt de rechtbank een uitzondering als de nadere termijn gekoppeld dient te worden aan een eerder moment, bijvoorbeeld de datum waarop nader onderzoek is gestart of de datum waarop de herstelverzuimbrief is verstuurd. Een uitzondering geldt ook als de staatssecretaris zélf vraagt om aan te sluiten bij een eerder moment, bijvoorbeeld de datum van het verweerschrift.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op in deze zaak?
7. In het verweerschrift van 9 februari 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank gevraagd om hem een nadere termijn van acht weken te geven, omdat nog onduidelijk is of nader onderzoek moet worden gedaan. In het verweerschrift van 28 februari 2023 is de staatssecretaris van deze gevraagde termijn teruggekomen. De staatssecretaris heeft eiseres namelijk op 26 februari 2023 een brief gestuurd met het verzoek de aanvraag compleet te maken. Daarbij heeft hij de kanttekening geplaatst dat het niet uitgesloten is dat nog vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden en daarna op basis van alle verzamelde informatie een beslissing zal moeten worden genomen op de aanvraag. Op de zitting is namens de staatssecretaris verder toegelicht dat eiser per e-mail van 27 februari 2023 ten onrechte een termijn van één week is gegund voor herstelverzuim. Gelet hierop verzoekt de staatssecretaris de rechtbank een nadere termijn te geven van 20 weken, gerekend vanaf de datum van de brief van 26 februari 2023.
7.1.
Gelet op de overwegingen hiervoor onder 5.9 bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris binnen een termijn van acht weken na de herstelverzuimbrief van
26 februari 2023, dient te beslissen op de aanvraag. Dit ligt anders als de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval dient de staatssecretaris binnen 20 weken na 26 februari 2023 op de aanvraag te beslissen.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
8. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden.14.De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 7.1 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen doordat de staatssecretaris de termijn van acht weken overschrijdt tenzij de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, in welk geval de dwangsom pas begint te lopen als de staatssecretaris de termijn van twintig weken overschrijdt.
Wat is de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom?
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd. Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. De staatssecretaris is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 7.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, de onder 8 genoemde rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en de onder 9 genoemde bestuurlijke dwangsom wordt vastgesteld.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.046,25 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, en een half punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen) met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor van 0,5). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- -
draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de verzending van de herstelverzuimbrief van 26 februari 2023 een besluit op de aanvraag bekend te maken of aan eiseres nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek;
- -
draagt de staatssecretaris in het geval nader onderzoek wordt aangeboden op om binnen twintig weken na de herstelverzuimbrief van 26 februari 2023 een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- -
bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- -
stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
- -
veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.046,25;
- -
bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T.G. van Wandelen, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en mr. A.S. Gaastra, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑03‑2023
Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
30435, nr. 3.
8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 en 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624.
Deze aantallen omvatten blijkens die informatie ook 8 EVRM-zaken bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Zie, ‘De Staat van Migratie 2022’, juni 2022, p. 106. Zie verder ook: het Jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2021, 36100 VI, nr. 1, p. 88, en de lijst van vragen en antwoorden over dat Jaarverslag, 36100 VI, nr. 6, p. 44 en 45, vraag 141.
19637, nr. 2858.
19637, nr. 2914.
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2023, 36200 VI, nr. 12, p. 194 (vraag 412). Zie ook de antwoorden van 14 december 2022 op kamervragen, 2022-2023, nr. 1036.
Zie de Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2022-2 van september 2022, p. 15 en 17. Zie ook de brief van de staatssecretaris van 4 november 2022, 19637, nr. 3006, p. 3.
Vergelijk de uitspraak van 15 november 2012, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538, onder 7.2.
Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.