Rb. Amsterdam, 31-01-2018, nr. AMS 17/5970
ECLI:NL:RBAMS:2018:457
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
31-01-2018
- Zaaknummer
AMS 17/5970
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:457, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 31‑01‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 31‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft geen verzendadministratie overgelegd. Daarom is niet duidelijk op welke datum de verzuim-herstelbrief daadwerkelijk is verzonden.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5970
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats] (Aruba), eiser
(gemachtigde: mr. J.R. van der Horst),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiser ingevolge de sociale wetgeving van Aruba in mindering moet worden gebracht op de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij het besluit van 20 juni 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiser over de periode van 1 april 2013 tot en met 30 juni 2017 een bedrag moet terugbetalen van bruto € 11.690,91.
Bij besluit van 30 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1.1.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiser ingevolge de sociale wetgeving van Aruba in mindering moet worden gebracht op eisers WAO-uitkering.
1.2.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder bepaald dat eiser over de periode van 1 april 2013 tot en met 30 juni 2017 een bedrag moet terugbetalen van bruto € 11.690,91.
1.3.
Eiser heeft op 12 juli 2017 zowel telefonisch als schriftelijk contact opgenomen met de afdeling handhaving internationaal van verweerder. Daarna heeft eiser nog een e-mail gestuurd van 21 juli 2017, waarin hij onder meer schrijft dat er moeilijke omstandigheden zijn en dat de WAO-uitkering is verlaagd.
1.4.
Verweerder heeft de e-mail van 21 juli 2017 opgevat als een bezwaarschrift en doorgestuurd naar iemand van de afdeling bezwaar. Vervolgens is op 26 juli 2017 door verweerder een brief gestuurd waarin staat dat het bezwaarschrift van eiser niet voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend. Eiser krijgt tot en met 23 augustus 2017 om dit verzuim te herstellen. Een dag later op 27 juli 2017 is nogmaals een brief gestuurd door verweerder waarin staat dat eiser het verzuim kan herstellen, in deze brief is hem een termijn gegeven tot en met 24 augustus 2017.
1.5.
Vervolgens heeft eiser op 7 augustus 2017 een e-mail naar verweerder gestuurd, waarin hij schrijft dat de binnengekomen post op Aruba met veel vertraging bij de geadresseerde wordt bezorgd. Om deze reden vraagt eiser om correspondentie ook altijd per e-mail toe te sturen, zodat hij tijdig kan reageren. Daarnaast gaat eiser in op zijn medische situatie.
1.6.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet heeft voldaan aan het verzoek om zijn bezwaarschrift compleet te maken.
Standpunt van eiser
2.1.
Het bezwaar van eiser is wel ontvankelijk. Eiser heeft per e-mail van 24 juli 2017 een ontvangstbevestiging ontvangen van het bezwaarschrift. Op 26 juli 2017 en 27 juli 2017 heeft verweerder brieven geschreven waarin staat dat het bezwaarschrift nog niet volledig is, omdat er een handtekening ontbreekt. Het via e-mail gezonden bezwaarschrift is echter wel ondertekend.
2.2.
Het verzoek van verweerder om het bezwaarschrift aan te vullen heeft eiser te laat bereikt, namelijk pas op 7 september 2017 toen de beslissing op bezwaar er al was. Hierdoor was eiser niet in de gelegenheid om aan het verzoek te voldoen. Dit had voor verweerder duidelijk moeten zijn, omdat eiser op Aruba woont en de postbezorging daar veel tijd in beslag neemt. Eiser heeft verweerder hier meermaals op gewezen. In dit verband heeft eiser gevraagd om belangrijke post tevens per e-mail of per koerier te verzenden. Dat laatste heeft verweerder niet gedaan. Terwijl het hier niet gaat om vertrouwelijke informatie, maar om algemene voorlichting.
2.3.
Het is voor eiser niet duidelijk wanneer de brieven van 26 juli 2017 en 27 juli 2017 daadwerkelijk zijn verzonden door verweerder. Dit kan eventueel pas vier weken later zijn gedaan dan de dagtekening van de brieven. Eiser kan alleen bevestigen dat hij de brieven op 7 september 2017 heeft ontvangen. Het bewijs van verzending van de brieven komt voor rekening en risico van verweerder.
2.4.
Eiser heeft er alles aan gedaan om alles op de voorgeschreven wijze te doen. Hij heeft twee e-mails gestuurd op 22 augustus 2017 en op 24 augustus 2017 waarin hij onder meer vragen stelt over de actuele situatie, over wat eiser moet doen en over wanneer hij meer informatie kan verwachten.
2.5.
De communicatie van verweerder laat te wensen over. Eiser heeft op 30 mei 2017 een brief van verweerder ontvangen, waarin staat dat als vóór 20 mei 2017 niet de ontbrekende informatie zou zijn doorgegeven de WAO uitkering niet meer uitbetaald zou worden per 1 juni 2017. Verweerder was echter al op 9 februari 2017 in het bezit van de gegevens. Hier heeft [medewerker] op 10 februari 2017 een ontvangstbevestiging van verzonden. Gezien zijn persoonlijke situatie (leeftijd en medische omstandigheden) mag eiser niet op deze manier worden behandeld.
2.6.
Het Arubaanse AOV Pensioen van eiser mag niet in mindering worden gebracht op zijn WAO-uitkering. Eiser had er ook voor kunnen kiezen om de AOV vanaf zijn 66ste of 67ste levensjaar uit te laten betalen. In dat geval zou de AOV-uitkering niet worden gekort op de WAO-uitkering. Als eiser hiervan op de hoogte was geweest, dan had hij voor uitbetaling gekozen op een latere leeftijd.
Standpunt van verweerder
3.1.
Het bezwaarschrift van eiser voldeed niet aan de voorwaarden uit de Awb, het was namelijk niet ondertekend. Het is onjuist dat het per e-mail gezonden bezwaarschrift reeds ondertekend was. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden als het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend, dit volgt uit artikel 2:15 van de Awb. Verweerder heeft communicatie over besluiten en bezwaarschriften niet via digitale weg opengesteld. Vandaar dat in besluiten is aangegeven via welke weg bezwaar kan worden gemaakt. Over niet vertrouwelijke stukken zoals algemene voorlichting wordt vanwege de klantvriendelijkheid wel per e-mail gecommuniceerd.
3.2.
In de brieven van 26 juli 2017 en 27 juli 2017 is een termijn van vier weken gegeven om het verzuim te herstellen. Er is meegedeeld dat uiterlijk 24 augustus 2017 een ondertekend bezwaarschrift moest zijn ingediend. Daarbij is eiser gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
3.3.
In beroep wordt aangevoerd dat eiser door trage postbezorging de brief van 26 juli 2017 te laat heeft ontvangen, waardoor hij niet aan de gestelde termijn kon voldoen. Eiser heeft echter ook niet na afloop van de termijn onverwijld alsnog het verzuim hersteld. Eiser had bijvoorbeeld een ondertekend bezwaarschrift per fax kunnen indienen. Niet betwist wordt dat eiser de brief van 26 juli 2017 heeft ontvangen. Vaststaat dat hij het verzuim nooit heeft hersteld.
3.4.
Het ligt op de weg van eiser om te zoeken naar een alternatief voor verzending van stukken als de postbezorging niet goed is in Aruba. Niet gebleken is dat eiser gepoogd heeft om deze alternatieven te benutten, zoals verzending via koeriersdienst of fax. De vertraagde postbezorging komt om deze reden voor rekening van eiser.
3.5.
Verweerder heeft de verzending van de brieven naar het juiste adres aannemelijk gemaakt. Het ligt op de weg van eiser om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe moet hij feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Eiser betwist de ontvangst echter niet. De brieven van 26 juli 2017 en 27 juli 2017 zijn niet per e-mail verzonden, omdat deze vertrouwelijke informatie bevatten.
Het beleid is van verweerder dat stukken niet per e-mail worden verzonden als deze vertrouwelijke informatie bevatten. Hieronder vallen bijvoorbeeld persoonsgegevens zoals naam, e-mailadres en BSN-nummer.
De beoordeling
4.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het bezwaar van eiser in het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hierbij is allereerst van belang of het per e-mail gezonden bezwaar inderdaad niet voldeed aan de eisen die hieraan worden gesteld in de Awb. Daarnaast moet beoordeeld worden op wie de bewijslast rust voor de tijdige en correcte verzending van de brieven waarin de mogelijkheid is geboden om het verzuim te herstellen.
4.2.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en adres van de indiener. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, onder meer, dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De e-mail van eiser van 21 juli 2017 bevat geen handtekening, wel is het per-email gezonden bezwaarschrift in ontvangst genomen door verweerder en doorgestuurd naar de afdeling bezwaar. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan niet overgegaan worden tot niet-ontvankelijkverklaring van een per e-mail gezonden bezwaar zonder dat de belanghebbende een termijn is gegeven waarbinnen het verzuim kan worden hersteld (zie de uitspraak van 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2548). Verweerder heeft dus terecht een brief gestuurd waarmee eiser een termijn is geboden om alsnog een bezwaarschrift voorzien van een “natte” handtekening in te dienen.
4.3.
Niet in geschil is dat eiser de brieven waarin hem de mogelijkheid is geboden om het verzuim te herstellen van 26 juli 2017 en 27 juli 2017 heeft ontvangen. Er is dus aangetoond dat de brieven door verweerder zijn verzonden. Eiser stelt alleen dat hij deze pas op 7 september 2017 heeft ontvangen. Toen was de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2017 al genomen en was herstel van het bezwaar niet meer mogelijk. Op verweerder rust de bewijslast dat de brief of het besluit op de aangegeven datum daadwerkelijk verzonden is naar het juiste adres, om het begin van de termijn voor het herstel van het verzuim vast te stellen. Aan het aannemelijk maken daarvan worden hoge eisen gesteld. In het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of ander rechtens van belang zijnd document dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is. Bij een goed functionerend geautomatiseerd verzendsysteem kan een uitdraai van de verzendadministratie voldoende bewijs opleveren. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit op een datum aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om dit vermoeden te ontzenuwen.
De brieven waarin eiser een termijn wordt geboden om het verzuim te herstellen zijn gedateerd op 26 juli 2017 en 27 juli 2017 en bevatten het [adres] , [woonplaats] , Aruba. Dit is ook het adres dat eiser zelf in correspondentie heeft vermeld. De vraag over de correcte verzending spitst zich vervolgens toe op de vraag of verweerder een deugdelijke verzendadministratie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de brieven daadwerkelijk op de hierop vermelde data zijn verzonden. De rechtbank concludeert dat verweerder geen afschriften heeft overgelegd uit de eigen verzendadministratie. Ook zijn de brieven niet aangetekend verzonden. Om deze reden is niet aannemelijk gemaakt dat de brieven met de hersteltermijn op de door verweerder gestelde datum zijn verzonden. Daarmee is de aanvang van de hersteltermijn niet vast komen te staan en is ten onrechte door verweerder aangenomen dat eiser het verzuim niet tijdig heeft hersteld. Als de verzenddatum niet kan worden aangetoond, begint de hersteltermijn normaal gesproken op de dag dat de ontvanger stelt dat hij de herstelverzuimbrief heeft ontvangen, maar in dit geval was dat niet meer aan de orde omdat verweerder al voor de gestelde dag van ontvangst besloten had tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
5. Het bezwaar is door verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard nog voordat de hersteltermijn was aangevangen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal op die grond worden vernietigd. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. De rechtbank zal verweerder opdragen om eiser een nieuwe hersteltermijn te gunnen om alsnog een bezwaarschrift met handtekening in te dienen. Daarna zal verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
6. Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- vergoeden.
7. Tot slot zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op om eiser binnen 6 weken een nieuwe hersteltermijn te gunnen om het bezwaarschrift volledig te maken en om naar aanleiding hiervan een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.