Rb. Noord-Holland, 10-06-2021, nr. C/15/316454 / HA RK 21/93
ECLI:NL:RBNHO:2021:4754
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
10-06-2021
- Zaaknummer
C/15/316454 / HA RK 21/93
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2021:4754, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 10‑06‑2021; (Wraking)
Uitspraak 10‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Wrakingskamer. Wrakingsverzoek afgewezen. Geen aanwijzingen voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Partij(en)
beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/316454 HA RK 21-93
Beslissing van 10 juni 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[…] ,
en
[Verzoekster 2] ,
beide gevestigd te Amsterdam,
hierna tezamen te noemen: verzoeksters,
gemachtigde: G. Veldhuisen.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen, mr. M.C. van As en mr. T.N. van Rijn
hierna te noemen: de rechters.
1. Procesverloop
1.1
Verzoeksters hebben op 21 mei 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 20/394, HAA 20/395, HAA 19/4532, HAA 19/4672, HAA 19/5466, HAA 21/1538 en HAA 21/1539, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoeksters hebben op 3 juni 2021 per fax een nader stuk ingediend.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 3 juni 2021. Verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoeksters is verschenen G. Veldhuisen. Voorts zijn verschenen mr. B. van Walderveen en mr. T.N. van Rijn. Namens de wederpartij in de hoofdzaken zijn twee vertegenwoordigers verschenen.
2. Het standpunt van verzoeksters
Verzoeksters stellen dat de rechters met de brieven van 22 april 2021 aan verzoeksters de schijn van partijdigheid hebben gewekt. In die brieven stellen de rechters vragen aan verzoeksters, die de wederpartij in het verweerschrift heeft opgeworpen en die al eerder door verzoeksters - onder verwijzing naar uitspraken van hogere rechtscolleges - zijn beantwoord. Met het opnieuw stellen van die vragen, kennelijk als verlengstuk van de wederpartij, hebben de rechters de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeksters.
3. De beoordeling
3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeksters is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De Namens de rechters heeft de griffier van de meervoudige kamer van de Belastingafdeling van deze rechtbank op 22 april 2021 twee gelijkluidende brieven verstuurd: één brief aan [naam] , werkzaam bij Juradvin incassobureau en juridische dienstverlening en gemachtigde van [Verzoekster 2] in de hoofdzaken; en één brief aan G. Veldhuisen, tevens werkzaam bij Juradvin en gemachtigde van […] . in de hoofdzaken. In de brieven hebben de rechters informatie gevraagd over de financiële situatie van verzoeksters en gemachtigde Veldhuisen in de hoofdzaken in verband met de beroepen op betalingsonmacht ter zake van het griffierecht. Voorts hebben de rechters informatie gevraagd over de juridische dienstverlening van Juradvin in verband met de vraag of sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.3
De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de op schrift gestelde vragen naar hun oordeel moeten worden beantwoord om alle zaken die op 23 juni 2021 dienen tot een oplossing te brengen. De vragen betreffen een onderzoek naar de feiten die relevant zijn in het kader van vragen die de rechtbank dient te beantwoorden. Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om de vragen voorafgaand aan de zitting te stellen, om een eventuele aanhouding van de zaken te voorkomen. Van een uiting van partijdigheid of meeprocederen met de wederpartij is geen sprake, aldus de rechters.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat het aan de rechters is om de vragen te stellen die zij van belang achten voor de beoordeling van de aan hen voorgelegde geschillen en te bepalen op welk moment zij dat doen. De vragen zijn feitelijk van aard, zowel naar formulering als naar strekking. Enig vooruitlopen op een beslissing dat zou wijzen op vooringenomenheid jegens verzoeksters valt daarin niet te lezen. Dat deze vragen volgens verzoeksters al eerder aan hen gesteld zijn en door meerdere rechtscolleges al beantwoord zijn, kan daar - wat daar ook van zij - niet aan afdoen. De wrakingskamer ziet in de gestelde vragen dan ook geen aanwijzingen voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
4. Beslissing
De wrakingskamer
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. W.J. van Andel en mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.