Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006
Artikel 8 Vergunningsprocedure
Geldend
Geldend vanaf 04-12-2009
- Bronpublicatie:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1073/2009)
- Inwerkingtreding
04-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-2009, PbEU 2009, L 300 (uitgifte: 14-11-2009, regelingnummer: 1073/2009)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De vergunning wordt afgegeven met instemming van de bevoegde instanties van alle lidstaten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet. De vergunningverlenende instantie doet hun, alsmede de bevoegde instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, samen met haar beoordeling, een kopie van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten toekomen.
2.
De bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd, geven de vergunningverlenende instantie uitsluitsel binnen twee maanden. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen, welke wordt vermeid in de ontvangstbevestiging. Indien de beslissing van de bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd negatief is, bevat deze een adequate motivering. Indien de vergunningverlenende instantie binnen twee maanden geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde instanties geacht hun instemming te hebben gegeven en kan de vergunningverlenende instantie de vergunning verlenen.
De instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, kunnen binnen de in de eerste alinea gestelde termijn hun opmerkingen kenbaar maken aan de vergunningverlenende instantie.
3.
De vergunningverlenende instantie neemt een besluit binnen vier maanden na de datum van indiening van de vergunningsaanvraag door de vervoerder.
4.
De vergunning wordt verleend tenzij:
- a)
de aanvrager niet in staat is het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover hij rechtstreeks beschikt;
- b)
de aanvrager niet heeft voldaan aan de nationale of internationale regels inzake het wegvervoer, meer bepaald aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg, of ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg heeft gepleegd, onder meer ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders;
- c)
in het geval van een aanvraag om verlenging van de vergunning, de voorwaarden voor de vergunning niet zijn vervuld;
- d)
een lidstaat, op basis van een gedetailleerde analyse, besluit dat dat vervoer de levensvatbaarheid van vergelijkbaar vervoer op de betrokken directe verbindingen, waarop één of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, ernstig in het gedrang kan brengen. In dat geval stelt die lidstaat niet-discriminerende criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of het vervoer waarvoor een aanvraag is ingediend, de levensvatbaarheid van bovengenoemd vergelijkbaar vervoer ernstig in het gedrang zou brengen, en brengt hij die criteria op verzoek ter kennis van de Commissie;
- e)
een lidstaat op grond van een gedetailleerde analyse besluit dat het hoofddoel van de vervoerdienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren.
In de gevallen waarin een bestaande internationale vervoerdienst met touringcars en met autobussen de levensvatbaarheid van een vergelijkbare vervoerdienst op de betrokken directe trajecten waarop één of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, ernstig in het gedrang brengt om uitzonderlijke redenen die op het moment van de verlening van de vergunning niet konden worden voorzien, kan een lidstaat, met instemming van de Commissie, zes maanden na kennisgeving daarvan aan de vervoerder, de vergunning voor internationaal vervoer met touringcars en autobussen schorsen of intrekken.
Het feit dat een vervoerder lagere prijzen biedt dan andere ondernemingen voor vervoer over de weg, of dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemingen voor vervoer over de weg wordt geëxploiteerd, kan op zich geen rechtvaardiging vormen voor afwijzing van de aanvraag.
5.
De vergunningverlenende instantie en de bevoegde instanties van alle lidstaten die bij de procedure ter verlening van de in lid 1 bedoelde instemming betrokken zijn, mogen de aanvraag alleen om de in deze verordening vastgestelde redenen afwijzen.
6.
Nadat de in de leden 1 tot en met 5 vastgestelde procedure is afgewikkeld, verleent de vergunningverlenende instantie de vergunning of weigert zij deze formeel.
Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, worden met redenen omkleed. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.
De vergunningverlenende instantie stelt alle in lid 1 bedoelde instanties in kennis van haar beslissing door hun een afschrift van de vergunning toe te zenden.
7.
Indien de procedure om tot de in lid 1 bedoelde instemming te komen, de vergunningverlenende instantie niet in staat stelt om over de aanvraag te besluiten, kan de zaak binnen twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop één of meer overeenkomstig lid 1 geraadpleegde lidstaten hun negatieve beslissing hebben meegedeeld, bij de Commissie aanhangig worden gemaakt.
8.
De Commissie geeft, na de betrokken lidstaten te hebben geraadpleegd, binnen vier maanden na ontvangst van de mededeling van de vergunningverlenende instantie, een beschikking, die dertig dagen na kennisgeving aan de betrokken lidstaten van toepassing wordt.
9.
De beschikking van de Commissie blijft van toepassing totdat tussen de betrokken lidstaten overeenstemming is bereikt.