Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2018, nr. 17/00129
ECLI:NL:GHARL:2018:200
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-01-2018
- Zaaknummer
17/00129
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:200, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑01‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2413
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2018/97
NLF 2018/0245 met annotatie van
NTFR 2018/466 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Uitspraak 09‑01‑2018
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belastingadviseur. Vermogensetikettering woonboerderij. Verplicht privévermogen of keuzevermogen? Vertrouwensbeginsel.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Arnhem
nummer 17/00129
uitspraakdatum: 9 januari 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2016, nummer AWB 16/4282, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.263. Daarbij is voorts (impliciet) bij beschikking het verlies over 2011 vastgesteld op nihil en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de belastingaanslag en de beschikkingen inzake het verlies en de heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 30 november 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en diens gemachtigde mr. [A] alsmede – namens de Inspecteur – [B] , [C] en mr. [D] .
1.7.
Belanghebbende heeft met instemming van de wederpartij een pleitnota met bijlage overgelegd.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is gehuwd. Hij heeft drie kinderen.
2.2.
Belanghebbende is werkzaam als accountant en belastingadviseur. Deze werkzaamheden verricht hij als ondernemer. Aanvankelijk, vanaf 2004, werden de advieswerkzaamheden door belanghebbende uitgeoefend in het kader van een eenmanszaak. Met ingang van 2009 is belanghebbende een maatschap aangegaan met [E] . In het onderhavige jaar (2011) heeft belanghebbende zijn onderneming zogenoemd ruisend ingebracht in een besloten vennootschap.
2.3.
Op 15 november 2007 is belanghebbende eigenaar geworden van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 134 te [Z] . Het betreft een woonboerderij met een bijgebouw. Belanghebbende heeft de woonboerderij en het bijgebouw zeer ingrijpend laten verbouwen. In februari 2009 is belanghebbende met zijn gezin de woonboerderij gaan bewonen. Het bijgebouw dient als kantoor voor de onderneming. Het wordt door belanghebbende verhuurd aan de maatschap.
2.4.
Het bijgebouw bestaat uit de begane grond en een kelder. Het beschikt over een keuken, een toilet, drie werkplekken en twee vergadertafels. De oppervlakte van het kantoor is ongeveer 70 m2. Het kantoor is bereikbaar via de tuin van de woonboerderij.
2.5.
De woonboerderij heeft een oppervlakte van ongeveer 225 m2. De open keuken in de woonboerderij heeft een oppervlakte van ongeveer 40 m2.
2.6.
Belanghebbende heeft de woonboerderij en het kantoor in 2007 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De aanschaffingskosten ervan en de verbouwingskosten zijn door hem geactiveerd op de balans. Daarop is in de jaren 2007 tot en met 2011 door belanghebbende ten laste van het resultaat uit onderneming afgeschreven. Voorts heeft belanghebbende in die jaren huisvestingskosten ten laste van zijn resultaat gebracht.
2.7.
In 2010 heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende plaatsgevonden. Het daarvan op 14 oktober 2010 opgemaakte rapport vermeldt onder meer dat:
- -
De aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 is onderzocht;
- -
Het boekenonderzoek zich heeft beperkt tot de verbouwing van de woonboerderij en de nieuwbouw van het separate kantoor;
- -
Belastingplichtige met betrekking tot de verbouwing en de nieuwbouw alle in rekening gebrachte voorbelasting in mindering heeft gebracht;
- -
Tijdens het onderzoek is gebleken dat met betrekking tot het separate kantoor sprake is van nieuwbouw en met betrekking tot de woonboerderij van een verbouwing (dienst);
- -
Dit voor belastingplichtige betekent dat de in mindering gebrachte voorbelasting in 2008 en 2009, welke betrekking heeft op de woonboerderij, voor 80% niet voor aftrek in aanmerking komt;
- -
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de woonboerderij tevens voor 20% voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt.
2.8.
Belanghebbende heeft in november 2011 een pand aan de [b-straat] 16 te [Z] verworven. Hij heeft zijn onderneming verplaatst naar dat pand.
2.9.
Ter gelegenheid van de ruisende inbreng van zijn onderneming in een besloten vennootschap in 2011 heeft belanghebbende de woonboerderij overgebracht naar zijn privévermogen. Het kantoor is in de terbeschikkingstellingsregeling terechtgekomen.
2.10.
Op basis van een taxatierapport is belanghebbende ten tijde van het overbrengingstijdstip uitgegaan van een waarde van € 600.000 voor de woonboerderij en het kantoor tezamen. Voorts heeft hij een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning van 35 percent in aanmerking genomen op het geheel, derhalve een waardedruk van € 210.000, zodat is uitgegaan van een overbrengingswaarde van € 390.000. Het verschil met de geactiveerde waarde op de balans van het geheel (de woonboerderij en het kantoor) van € 742.282, zijnde € 352.282, heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2011 als verlies uit onderneming in aanmerking genomen.
2.11.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur dit verlies niet in aftrek aanvaard. Met betrekking tot het kantoor heeft hij het standpunt ingenomen dat geen grond bestaat voor een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning. Met dit standpunt heeft belanghebbende zich verenigd. Met betrekking tot de woonboerderij is volgens de Inspecteur sprake van verplicht privévermogen, zodat de woonboerderij in 2007 ten onrechte op de balans van de onderneming van belanghebbende is opgenomen. Onder toepassing van de zogenoemde foutenleer heeft de Inspecteur deze fout in de aanslagregeling voor het jaar 2011 gecorrigeerd, zij het dat hij de afschrijvingen uit 2007, 2008, 2009 en 2010 daarbij ongemoeid heeft gelaten. Het door belanghebbende in de aangifte aangegeven verlies uit werk en woning van € 151.372 is door de Inspecteur gecorrigeerd. De aanslag is vastgesteld op een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.263. Daarmee is het verlies (impliciet) bij beschikking vastgesteld op nihil.
2.12.
Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de woonboerderij verplicht privévermogen vormt (standpunt Inspecteur) dan wel keuzevermogen (standpunt belanghebbende).
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting en de pleitnota.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, tot vaststelling van een nihilaanslag en een verliesbeschikking ten bedrage van € 128.272.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een woning naar zijn aard tot het privévermogen van de ondernemer behoort (HR 18 juni 1969, nr. 16163, BNB 1969/166 en HR 14 oktober 2011, nr. 11/01085, ECLI:NL:HR:2011:BT7467). Bijzondere omstandigheden kunnen evenwel grond vormen van dat uitgangspunt af te wijken. Dat is onder meer aan de orde wanneer de woning door de ondernemer voor meer dan tien percent zakelijk, ten behoeve van de onderneming, wordt gebruikt. Alsdan is sprake van keuzevermogen en kan de ondernemer ervoor kiezen de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. De bewijslast dat de woning voor meer dan tien percent zakelijk wordt gebruikt, rust op de belastingplichtige.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat de woonboerderij keuzevermogen vormt en dat door hem in 2007 de keuze is gemaakt om de woonboerderij tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De woonboerderij vormt keuzevermogen omdat – aldus belanghebbende – de woonboerderij door hem voor meer dan tien percent ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. Hij heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd – dat, vanwege de beperkingen in het kantoor, klanten van de onderneming (en ook de controle-ambtenaar) door hem in de keuken werden ontvangen, dat aldaar zaken werden besproken en ook werkzaamheden werden verricht. Voorts werd in dat verband gebruik gemaakt van de gang en het toilet in de woonboerderij. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, acht het Hof belanghebbende echter niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de woonboerderij voor meer dan tien percent zakelijk, ten behoeve van de onderneming, door hem werd gebruikt. Van belang hierbij acht het Hof dat belanghebbende over een afzonderlijk kantoor beschikte met – gezien de aard en omvang van de onderneming van belanghebbende – ruim voldoende faciliteiten, dat geen enkele ruimte in de woonboerderij exclusief werd gebruikt ten behoeve van de onderneming, dat het gebruik van de woning mede ten behoeve van de onderneming nagenoeg uitsluitend beperkt bleef tot de open keuken en dat de oppervlakte van de open keuken in verhouding tot het totale oppervlakte van de woonboerderij beperkt is. Verder wijst het Hof op de uit de – tot de gedingstukken behorende – foto’s blijkende inrichting van de open keuken (kookeiland) en de omstandigheid dat de open keuken uiteraard vooral voor privédoeleinden wordt gebruikt door belanghebbende en zijn gezin met jonge kinderen. Dat in de keuken meer dan bijkomstig zakelijke besprekingen werden gehouden acht het Hof – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – evenmin aannemelijk gemaakt. Op grond van dit een en ander acht het Hof aannemelijk dat het gebruik van de open keuken ten behoeve van de onderneming, van slechts zeer beperkte bijkomstige aard is geweest, in de zin van minder dan tien percent. Gelet hierop is de Inspecteur in zoverre terecht ervan uitgegaan dat de woonboerderij verplicht tot het privévermogen van belanghebbende behoorde.
4.3.
Belanghebbende heeft zich met betrekking tot de etikettering van de woonboerderij evenwel ook beroepen op toepassing van het vertrouwensbeginsel. Tijdens het onderzoek in 2010 is volgens belanghebbende namelijk geconstateerd, zoals verwoord in het rapport (2.7), dat de woonboerderij tevens voor 20 percent voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Gelet hierop, mocht belanghebbende ervan uitgaan dat met betrekking tot de woonboerderij sprake is van keuzevermogen en dat hij derhalve gerechtigd was de woonboerderij tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
4.4.
Aan belanghebbende kan naar het oordeel van het Hof weliswaar worden toegegeven dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet van iedere redelijke grond is ontbloot, maar dit beroep treft geen doel.. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de Inspecteur acht het Hof namelijk aannemelijk dat de vaststelling van het percentage van 20 als zakelijk niet is geschied op basis van een meting van de oppervlakte van de zakelijk gebruikte ruimte(n) in de woonboerderij, derhalve niet op basis van een feitelijke constatering van het zakelijke gebruik, maar een aan de hand van de tijdens dat onderzoek beschikbare facturen bepaald praktisch resultaat vormt met het oog op het bepalen van het percentage van de aftrekbare voorbelasting in het kader van de omzetbelasting met betrekking tot de woonboerderij. Alsdan moet worden geconcludeerd dat dat praktische resultaat niet verder strekt dan de toepassing van de omzetbelasting, zoals het in het rapport ook in wezen is verwoord. Gelet op zijn deskundigheid op fiscaal gebied, kon belanghebbende naar het oordeel van het Hof dan ook redelijkerwijs niet erop vertrouwen dat het zakelijke percentage van 20 ook zou gelden voor de vermogensetikettering in het kader van de inkomstenbelasting. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
Heffingsrente
4.5.
Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft belanghebbende in hoger beroep geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslag in hoger beroep niet wordt verminderd, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 9 januari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.