Rb. 's-Gravenhage, 12-05-2011, nr. 10.2007, nr. 10.2008
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4477
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
12-05-2011
- Zaaknummer
10.2007
10.2008
- LJN
BQ4477
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4477, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 12‑05‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 12‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing Niet is gebleken dat Westerbeek een instelling is als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, waarnaar art. 288 lid 2, onder b, Fw verwijst. NVVK-lidmaatschap is in dit verband niet van belang. Evenmin is gebleken dat de bevoegdheid om de verklaring af te geven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda is gemandateerd aan Westerbeek. De verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling worden om die redenen afgewezen. [Zie ook LJ nr. BQ4472 voor de tussenbeslissing].
rekestnummer: 10.2007 en 10.2008
nummer verklaring: GOU0211000264
uitspraakdatum: 12 mei 2011
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker]
en
[verzoekster],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
hebben op 6 september 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Op 22 maart 2011 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenbeslissing genomen, die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij brief van 14 april 2011 heeft [medewerker 1.] van Westerbeek C.O.D. BV (hierna te noemen: Westerbeek) de rechtbank nader geïnformeerd. Op 21 april 2011 heeft de voortgezette behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. De verzoekers zijn opnieuw verschenen en gehoord. Van Westerbeek C.O.D. zijn verschenen [medewerker 1.] en [medewerker 2]. De gemeente Gouda heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van de rechtbank om ter zitting te verschijnen. Volgens [medewerker 1] heeft de gemeente Gouda de behandeling van de zaak aan Westerbeek overgelaten.
Artikel 288, lid 2 onder b van de Faillissementswet bepaalt dat de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afwijst indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet. In artikel 48, eerste lid, van de Wck is bepaald dat het verbod op schuldbemiddeling niet van toepassing is op schuldbemiddeling:
- a.
om niet;
- b.
door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
- c.
door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
- d.
door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in d. is niet afgegeven.
In artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw is bepaald dat bij een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling een met redenen omklede verklaring wordt gevoegd dat er geen reële mogelijkheden zij om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouder van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke kredietbank of aan krachtens artikel 48, eerste lid, onderdeel d van de Wck aangewezen personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan.
In een arrest van 5 november 2010 (LJN: BN8060) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat ingevolge art. 285 lid 1, onder f, en art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw aan een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling dient te zijn voorafgegaan met als doel het gebruik van het wettelijke traject te beperken. Art 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw vervat de eis dat de voorafgaande schuldbemiddeling door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck is uitgevoerd. Daarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bevorderd, zodat het vertrouwen daarin wordt verhoogd. De wetgever heeft met de verwijzing naar een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet in art. 288 lid 2, aanhef en onder b Fw, het oog gehad op de personen en instellingen, genoemd in art. 48 lid 1, onder b, c en d, en dus niet op de onder a bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten, overweegt de Hoge Raad. Bovendien kan niet als toereikend worden aanvaard dat een persoon of instelling die geen persoon of instelling is waarnaar artikel 288 lid 2 onder b Fw verwijst een verklaring afgeeft als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, zonder dat de bevoegdheid daartoe is gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente in kwestie, zo volgt uit het arrest.
Vast staat dat het minnelijk traject in de zaak van verzoekers is uitgevoerd door Westerbeek en dat de verklaring dat er geen mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen is afgegeven door een schuldhulpverlener van Westerbeek. Niet is gebleken dat de gemeente Gouda bemoeienis heeft gehad met het minnelijk traject of de totstandkoming van het verzoek. Westerbeek en kennelijk ook de gemeente Gouda hebben zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Gouda de bevoegdheid heeft verleend aan Westerbeek voor het plegen van onderzoek naar de reële mogelijkheden van een buitengerechtelijke regeling en dat Westerbeek daarmee voldoet aan artikel 285, eerste lid, onder f Faillissementswet, omdat Westerbeek door de gemeente Gouda is ingehuurd voor de uitvoering van de wachtlijst schuldhulpverlening.
In het dossier bevindt zich een brief van 11 april 2011 van [Z.], hoofd van de dienst Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Gouda aan Westerbeek luidende:
Met ingang van 1 januari 2011 voert Westerbeek COD BV alle schuldhulptrajecten binnen de gemeente Gouda uit. Westerbeek COD BV is dan ook bevoegd om, namens de gemeente Gouda, een WSNP aanvraag te doen.
Voorts bevindt zich in het dossier een volgens Westerbeek relevante brief van 10 september 2010 van [X.], secretaris van NVVK, Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, aan Calder Holding BV, die afsluit met de woorden:
Ik kan u (...) meedelen dat het aspirant-lidmaatschap van uw organisatie per 1 september 2010 is omgezet in een volledig lidmaatschap.
Uit deze brieven is niet gebleken dat Westerbeek al vóór 1 januari 2011 bevoegd was om namens de gemeente Gouda wsnp-aanvragen te doen. Voorts kan daaruit niet worden afgeleid dat Calder Holding BV, kennelijk een moedermaatschappij van Westerbeek, laat staan dat Westerbeek zelf tijdens het uitvoeren van het minnelijk traject in de schuldsaneringsregeling van verzoekers volwaardig lid was van de NVVK. Belangrijker is echter dat naar het oordeel van de rechtbank noch uit het NVVK-lidmaatschap, noch uit een mededeling van een ambtenaar van de gemeente "dat Westerbeek alle schuldhulptrajecten binnen de gemeente Gouda uitvoert" en "dat Westerbeek bevoegd is om namens de gemeente Gouda een wsnp-aanvraag te doen", noch uit enig ander stuk of bericht van de gemeente Gouda kan worden afgeleid dat Westerbeek een instelling is als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, waarnaar art. 288 lid 2, onder b, Fw verwijst. Bovendien vloeit noch uit deze brieven noch uit enig ander overgelegd stuk van de zijde van de gemeente voort dat de bevoegdheid om de verklaring af te gegeven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda is gemandateerd aan Westerbeek. De verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling worden om die redenen afgewezen.
Daarbij komt dat de kwaliteit van de door Westerbeek uitgevoerde schuldsaneringsregeling ondermaats lijkt te zijn geweest. Schulden aan familie ten bedrag van € 15.000,- zijn daarin zonder geldige reden niet meegenomen, blijkbaar omdat dit beleid was van Westerbeek. Diezelfde schulden aan familieleden zijn vervolgens ook niet vermeld op de voor schuldenaren opgestelde schuldenlijst.
Daarnaast overweegt de rechtbank nog het volgende. Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke. Verzoekers hebben die goede trouw niet aannemelijk kunnen maken. Zij hebben gedurende meer dan 10 jaar diverse geldleningen afgesloten, zonder zich een beeld ervan te vormen hoe zij zouden kunnen voldoen aan de verplichtingen om die leningen terug te betalen. Inclusief de meest recente leningen van familieleden, zo'n 2 à 3 jaar geleden, en de aanschaf van een vaatwasser en een fotocamera op afbetaling in 2009 komt hun schuldenlast op bijna € 80.000,-, terwijl hun mogelijkheden om dit bedrag terug te betalen uiterst beperkt zijn.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats 1], [geboorteland 1],
en
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats 2], [geboorteland 2],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. F.A.M. Veraart, mr. C.W.D. Bom en mr. C.M. Roskam, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2011 in tegenwoordigheid van S.W.H. Bootsma, griffier.
Verzoekers hebben gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.