ABRvS, 01-02-2017, nr. 201607902/1/V2
ECLI:NL:RVS:2017:209, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-02-2017
- Zaaknummer
201607902/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:209, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑02‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:12152, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201607902/1/V2.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 oktober 2016 in zaak nr. 16/19853 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak, ECLI:NL:RVS:2017:210, ter zitting behandeld op 16 december 2016. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, advocaat te Made, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. R.A. Visser zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor eerwraak, omdat hij een relatie heeft gehad met een buurmeisje en dat hij problemen heeft ondervonden in Marokko, omdat hij Berber is. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem niet veilig is. De rechtbank heeft de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst onverbindend verklaard en het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard.
2. Bij regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000; Stcrt. 2016, 8083) heeft de staatssecretaris Marokko aangewezen als veilig land van herkomst. In de toelichting op die regeling staat dat Marokko wordt aangewezen als veilig land van herkomst, maar niet voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (hierna: LHBT's). In deze uitspraak en een andere uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:210, beoordeelt de Afdeling de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst.
De uitspraken hebben daarom ook betekenis voor andere vreemdelingen uit Marokko van wie de staatssecretaris de asielaanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. In deze uitspraak gaat de Afdeling, gelet op de grieven, in het bijzonder in op de informatiebronnen, die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is. Wat de Afdeling overweegt over het onderzoek van de staatssecretaris en de gebruikte informatiebronnen is ook van belang voor vreemdelingen uit andere landen dan Marokko die zijn aangewezen als veilig land van herkomst.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in bijlage 1. Bijlage 2 bevat een overzicht van de stukken die door de vreemdelingen in deze zaak en de gelijktijdig ter zitting behandelde zaak zijn overgelegd. Om de hiervoor onder 2. genoemde redenen over de betekenis van deze uitspraak ziet de Afdeling ook aanleiding de in hoger beroep door partijen overgelegde nadere stukken te betrekken bij de beoordeling van de grieven. De bijlagen maken deel uit van deze uitspraak.
Uitzondering voor LHBT's
4. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:210, heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de vraag of het mogelijk is om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT's uit Marokko.
Grieven over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst
5. De staatssecretaris klaagt in de grieven, in hun onderlinge samenhang bezien, dat de rechtbank ten onrechte de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst onverbindend heeft verklaard, op de grond dat niet is voldaan aan de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en artikel 3.37f van het VV 2000 neergelegde vereisten. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat niet in geschil is dat de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde informatiebronnen niet beschikbaar zijn en dat hij bij zijn beoordeling of Marokko een veilig land van herkomst is dus niet de door dat artikel voorgeschreven informatiebronnen heeft betrokken. Anders dan de rechtbank verder heeft overwogen, heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat uit de door hem wel geraadpleegde bronnen blijkt dat in Marokko daadwerkelijk bescherming wordt geboden, aldus de staatssecretaris.
Onderzoek en beoordeling van informatiebronnen in algemene zin (artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000)
5.1. De staatssecretaris heeft in het hogerberoepschrift, bij brief van 30 november 2016, waarin hij vragen van de Afdeling beantwoordt, en ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij, als hij overweegt een land als veilig land van herkomst aan te wijzen, het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (hierna: het TOELT) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst inschakelt. Het TOELT zoekt naar betrouwbare informatiebronnen, die een uitgebreid overzicht geven van de situatie in een land, en maakt hiervoor veelvuldig gebruik van het European Country of Origin Information Network (ECOI), een landeninformatiesysteem uit Oostenrijk. Hij heeft verder toegelicht dat, voor zover beschikbaar, de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken, maar ook documenten en rapporten van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (hierna: het EASO), de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) en de Raad van Europa worden geraadpleegd. Daarnaast heeft hij toegelicht dat veelvuldig gebruik wordt gemaakt van informatie van het U.S. Department of State, voortgangsrapportages van de Europese Commissie over mogelijke, toekomstige lidstaten, Human Rights Watch en Amnesty International. Het Freedom House en de Fragile States Index van The Fund for Peace geven volgens de staatssecretaris ook goed inzicht in de situatie in een land van herkomst van asielzoekers dat hij overweegt als veilig land aan te wijzen. De staatssecretaris heeft verder naar voren gebracht dat hij een land niet alleen als veilig land van herkomst kan aanwijzen als relevante informatie beschikbaar is van het EASO, de UNHCR en van de Raad van Europa, maar ook als voldoende andere relevante informatie beschikbaar is van de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde andere relevante internationale organisaties, zoals het U.S. Department of State, Human Rights Watch en Amnesty International.
5.2. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat hij bij zijn onderzoek naar de vraag of een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen geen onderscheid maakt tussen een betrouwbare bron waaruit is af te leiden dat een land mogelijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangewezen en een andere betrouwbare bron waaruit blijkt dat dat wel kan. Hij betrekt beide bronnen bij zijn beoordeling en is in die zin niet selectief. Volgens de staatssecretaris verschilt de beschikbaarheid van bronnenmateriaal per land en daarom kan niet vooraf worden bepaald wanneer voldoende relevante informatie beschikbaar is. Het resultaat van zijn bevindingen wordt in ieder geval voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De staatssecretaris heeft toegelicht dat het hierbij alleen gaat om de feitelijke informatie over de veiligheidssituatie in een bepaald land. De waardering daarvan in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften en dus de aanwijzing van een land als veilig, is aan hem, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft verder aangevoerd dat hij in de toelichting bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst weliswaar kenbaar maakt op welke informatiebronnen hij de aanwijzing heeft gebaseerd, maar dat doorgaans meer bronnen zijn geraadpleegd. Dit betekent volgens de staatssecretaris niet dat hij deze bronnen terzijde heeft geschoven, maar alleen dat hij de aanwijzing niet of niet in overwegende mate daarop heeft gebaseerd. De staatssecretaris heeft naar voren gebracht dat wanneer hij in individuele besluiten de motivering van de aanwijzing aanvult, hij in die besluiten de aanvullende bronnen vermeldt, zoals ook blijkt uit de eerdere uitspraak van de Afdeling over veilige landen van herkomst van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474.
Beoordeling van de grief over onderzoek en beoordeling in algemene zin
5.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek dat de staatssecretaris heeft verricht naar de situatie in een land dat hij heeft aangewezen als veilig land van herkomst, inzichtelijk moet zijn. De staatssecretaris moet, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, inzichtelijk maken op welke informatiebronnen hij de aanwijzing heeft gebaseerd en hoe hij die bronnen heeft geselecteerd en tegen elkaar heeft afgewogen. Daartoe moet hij in de motivering van die aanwijzing alle informatiebronnen waarop de aanwijzing is gebaseerd, vermelden, ook als die informatiebronnen in geringe mate ten grondslag zijn gelegd aan de aanwijzing. Op die manier is gewaarborgd dat een vreemdeling tegen die aanwijzing kan opkomen en dat de aanwijzing daadwerkelijk en effectief door de bestuursrechter kan worden getoetst (vergelijk voormelde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, onder 3.5, en zie de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040, punt 5.8, in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak).
De staatssecretaris moet bij zijn onderzoek in ieder geval de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen, indien beschikbaar, betrekken, maar anders dan besloten ligt in wat de rechtbank heeft overwogen, is het niet zo dat de staatssecretaris een land uitsluitend als veilig land van herkomst kan aanwijzen als relevante informatie beschikbaar is van het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa. Gelet op de tekst van dat artikel, kan hij dat ook doen als informatie uit die bronnen ontbreekt, mits er voldoende relevante informatie beschikbaar is van andere relevante internationale organisaties. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat hij een land niet kan aanwijzen als veilig land van herkomst als geen informatie beschikbaar is van het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa, terwijl dat juist kan betekenen dat een land veilig is. Over landen die veilig zijn, zal immers over het algemeen weinig worden gerapporteerd door genoemde internationale organisaties. Als de informatie van het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa erop wijst dat een land niet veilig is, dan rust op de staatssecretaris evenwel een zwaardere motiveringlast als hij dat land op basis van informatie uit andere bronnen toch als veilig wil aanwijzen.
De opsomming van de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde informatiebronnen is niet uitputtend en dwingend, in die zin dat de staatssecretaris geen andere informatiebronnen en andere factoren mag betrekken bij zijn onderzoek en de aanwijzing. De staatssecretaris moet, indien beschikbaar, wel steeds onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen bij zijn oordeel betrekken, zoals informatie van instellingen van de Verenigde Naties en gezaghebbende niet-gouvernementele organisaties (hierna: NGO's, zie onder meer het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, van 11 januari 2007, Salah Sheekh tegen Nederland, par. 136, ECLI:CE:ECHR:2007:0111JUD000194804), dan wel andere informatie toetsen aan de hand van informatie uit die bronnen. De staatssecretaris kan daarom ook nationale bronnen gebruiken, zoals de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken of informatie van VluchtelingenWerk Nederland, omdat die veelal gebaseerd zijn op onderzoek van buitenlandse overheden of intergouvernementele organisaties of NGO's.
5.4. Samenvattend wordt overwogen dat de rechtbank dus terecht heeft geoordeeld dat het onderzoek van de staatssecretaris in het kader van de aanwijzing van een land als veilig land inzichtelijk moet zijn. De staatssecretaris zal duidelijk moeten uitleggen op welke bronnen hij zijn aanwijzing heeft gebaseerd en hij moet die ook alle vermelden. Op die manier is gewaarborgd dat een vreemdeling daartegen in rechte kan opkomen, en dat de bestuursrechter de aanwijzing indringend en grondig kan toetsen (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 en de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3010). Het is echter niet zo dat de staatssecretaris een land alleen als veilig land kan aanwijzen als bepaalde bronnen beschikbaar zijn. De wet- en regelgeving schrijft niet voor welke bronnen wel, en welke de staatssecretaris niet bij zijn aanwijzing kan betrekken. Wel is vereist dat die bronnen gezaghebbend, onafhankelijk en objectief zijn.
Onderzoek en beoordeling Marokko
5.5. In de brief van 30 november 2016 en ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat het onderzoek naar de situatie in Marokko op de onder 5.1. en 5.2. beschreven wijze heeft plaatsgevonden. Volgens de staatssecretaris was hem ten tijde van de aanwijzing geen relevante informatie uit andere lidstaten van de Europese Unie, van het EASO, de UNHCR of van de Raad van Europa bekend. In hoger beroep heeft de vreemdeling in de gelijktijdig ter zitting behandelde zaak het rapport "Evaluation of the partnership for democracy in respect of the Parliament of Morocco" van 8 juni 2015 van de Raad van Europa overgelegd. Dit rapport dateert van voor de aanwijzing en heeft de staatssecretaris ten onrechte niet eerder bij zijn besluitvorming betrokken. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling de motivering van de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst aangevuld door toe te lichten dat uit dat rapport geen ander beeld naar voren komt dan uit de informatiebronnen die hij wel heeft betrokken bij zijn beoordeling en waarop de aanwijzing uiteindelijk is gebaseerd. Deze bronnen zijn het rapport "Morocco and Western Sahara" van Human Rights Watch van januari 2016, het "Morocco 2014 Human Rights Report" en het "Morocco 2014 International Religious Freedom Report" beide van het U.S. Department of State, de Fragile States Index 2015 van The Fund for Peace en een score van 2015 van het Freedom House. Deze informatiebronnen zijn vermeld in de eerste bijlage van de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 februari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2123), waarnaar is verwezen in de toelichting op de aanwijzing. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat de informatie over de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen in de toelichting afkomstig is uit het rapport "State Sponsored Homophobia 2015" van de International lesbian, gay, bisexual, trans and intersex association (hierna: de ILGA).
5.6. De staatssecretaris heeft, gelet op wat hiervoor is weergegeven, inzichtelijk gemaakt op welke bronnen de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst is gebaseerd. Anders dan besloten ligt in wat de rechtbank in dit verband heeft overwogen, zijn Human Rights Watch en de ILGA andere relevante internationale organisaties, als bedoeld in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. Zoals ook de staatssecretaris aanvoert, moet het U.S. Department of State eveneens als een betrouwbare bron worden beschouwd. De staatssecretaris voert terecht aan dat van deze bronnen voldoende, relevante en recente informatie beschikbaar is. De staatssecretaris voert eveneens terecht aan dat hij die informatie en de informatie van The Fund for Peace en het Freedom House kon betrekken bij zijn beoordeling of Marokko een veilig land van herkomst is, omdat ook deze bronnen betrouwbaar zijn.
Juridische situatie (artikel 3.37f van het VV 2000)
5.7. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 14 september 2016 heeft overwogen, moet de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst voldoen aan een aantal materiële vereisten. Uit de betrokken informatiebronnen moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en Richtlijn 2011/95/EU (PB 2011, L 337; de Kwalificatierichtlijn) en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. Dit betreft de juridische situatie in het betrokken land. Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV 2000 onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is. Dit betreft de feitelijke situatie in het betrokken land.
5.8. De staatssecretaris heeft, mede gelet op zijn toelichting ter zitting bij de Afdeling, uit de door hem betrokken informatie terecht afgeleid dat er in Marokko wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. In die informatie staat dat Marokko partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing en bij het Vluchtelingenverdrag en het daarbij behorende Protocol. Over de juridische situatie in Marokko is verder opgemerkt dat de grondwet van Marokko discriminatie verbiedt op grond van ras, gender, handicap, taal, sociale status, geloof, cultuur, regio van afkomst en persoonlijke omstandigheden. In het algemeen voorziet de grondwet ook in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Verder geldt voor verdachten van een strafbaar feit de presumptie van onschuld. De wet verbiedt bovendien willekeurige arrestatie en detentie en voorziet erin dat een verdachte binnen vierentwintig uur een advocaat krijgt toegewezen. Wél is opgemerkt dat seksuele activiteit tussen personen van hetzelfde geslacht bij wet strafbaar is, dat uitingen als het bekritiseren van de islam, het koningshuis en het regeringsstandpunt over de claim op de Westelijke Sahara en het bekeren van anderen tot een ander geloof dan de islam verboden zijn. De vreemdeling heeft de juridische situatie in Marokko als zodanig niet bestreden. Hij heeft wel bestreden dat in Marokko daadwerkelijk bescherming wordt geboden door de autoriteiten.
Feitelijke situatie (artikel 3.37f van het VV 2000)
5.9. In de door de staatssecretaris gebruikte informatie staat dat de belangrijkste mensenrechtenproblemen de onmogelijkheid voor de bevolking om wijzigingen in de grondwet te bewerkstellingen, de corruptie in alle lagen van het overheidsapparaat en het wijdverbreid negeren van de wet door veiligheidsdiensten, zijn. Daarnaast kan uit de betrokken informatiebronnen worden afgeleid dat de situatie in de gevangenissen in Marokko zorgwekkend is. Er zijn veel berichten over wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen van gevangenen. Ook blijkt daaruit dat bepaalde groepen, waaronder activisten, journalisten en personen die zich kritisch uitlaten over het koningshuis, de islam en het regeringsstandpunt over de Westelijke Sahara, problemen ondervinden van de zijde van de Marokkaanse autoriteiten. Verder zijn er berichten over antisemitisme en intimidatie van christenen. Ook staat er in de informatie dat marteling door de autoriteiten nog steeds geregeld voorkomt, maar dat dit niet systematisch is. Anderzijds is er een systeem van rechtsmiddelen en probeert de overheid folterpraktijken in gevangenissen uit te bannen. Er zijn maatregelen, variërend van een waarschuwing tot een schorsing, getroffen tegen medewerkers van gevangenissen nadat gevangenen klachten hadden ingediend. NGO's worden toegelaten in gevangenissen om gevangenen sociale, educatieve of religieuze diensten te verlenen. Daarnaast bestaat een actief mensenrechtencomité, de "National Council of Human Rights" en een Nationale Ombudsman en zijn verschillende andere mensenrechtenorganisaties actief. In de gebruikte informatie staat verder dat vrouwen het moeilijk hebben en te maken hebben met onder meer discriminatie en huiselijk geweld. De hiervoor genoemde "National Council of Human Rights" en verschillende andere mensenrechtenorganisaties zetten zich echter in om de positie van vrouwen te verbeteren.
5.10. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken, weergegeven in bijlage 2, komt, zoals de staatssecretaris terecht heeft aangevoerd, geen wezenlijk ander beeld naar voren. Zo worden zowel in het "Morocco 2015 Human Rights Report" als in het "Morocco 2014 Human Rights Report", beide van het U.S. Department of State, dezelfde mensenrechtenproblemen als belangrijk aangeduid en wordt melding gemaakt van de zorgwekkende situatie in de gevangenissen en de moeilijkheden die groepen, waaronder journalisten en personen die zich kritisch uitlaten over het koningshuis, de islam en het regeringsstandpunt over de Westelijke Sahara ondervinden van de zijde van de Marokkaanse autoriteiten. Hierbij is van belang dat het rapport van Amnesty International "Shadow of impunity: Torture in Morocco and Western Sahara" van 19 mei 2015 al is betrokken bij het Morocco 2015 Human Rights Report" van het U.S. Department of State. Ook de problemen die onder meer activisten en journalisten ondervinden met de Marokkaanse autoriteiten en waarvan onder meer Amnesty International en het Freedom House melding maken in de door de vreemdeling overgelegde stukken, zijn vermeld in de door de staatssecretaris gebruikte informatie.
5.11. Weliswaar blijkt uit de gebruikte informatiebronnen en de stukken, weergegeven in bijlage 2, dat in Marokko de situatie zorgwekkend is in gevangenissen en voor bepaalde groepen, als hiervoor aangeduid, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Marokko wegens de situatie in die gevangenissen en van deze groepen in het algemeen niet veilig is. Dit kan uiteraard anders zijn in individuele gevallen. De bestrijding van corruptie, het functioneren van politie en veiligheidsdiensten en de feitelijke toepassing van het wettelijk stelstel behoeft weliswaar verbetering, maar uit de informatiebronnen kan niet worden afgeleid dat de bestaande rechtsmiddelen zodanig gebrekkig zijn dat niet daadwerkelijk bescherming wordt geboden tegen eventuele vervolging of onmenselijke behandeling door overheidsfunctionarissen of derden. De staatssecretaris is terecht tot deze conclusie gekomen.
Conclusie
5.12. Uit het vorenstaande volgt dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, dat er in Marokko wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in Marokko algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV 2000, waardoor zijn aanwijzing van Marokko voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst onverbindend verklaard.
5.13. De grieven slagen.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
Beroepsgronden
7. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hij heeft onder verwijzing naar de door de staatssecretaris bij de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst betrokken informatie aangevoerd dat de autoriteiten in zijn woonplaats in Marokko corrupt zijn.
7.1. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn geval toch niet veilig is. Het vóórkomen van corruptie in brede lagen van het overheidsapparaat is geen specifieke omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat Marokko voor de vreemdeling geen veilig land van herkomst is. Dit is een omstandigheid die bij de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst al is betrokken. De vreemdeling heeft overigens geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn individuele asielrelaas op dit punt. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 oktober 2016 in zaak nr. 16/19853;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Verheij w.g. Sanchit-Premchand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
691/572/284.
BIJLAGE 1 - Wettelijk kader
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 30b
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
b) de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
(…)
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
(…)
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.105ba
1. Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
2. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
3. Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.
Artikel 3.37f
1. Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
2. Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
BIJLAGE 2 - Stukken die de vreemdelingen hebben overgelegd
1. Een rapport van Amnesty International "Morocco: The authorities must swiftly implement the recommendations of the UN Human Right Committee" van 17 november 2016
2. Een bericht van Amnesty International "Morocco: Journalists risk imprisonment for running smartphone app training" van 28 juni 2016
3. Een bericht van Amnesty International "Morocco: Torture survivor still detained despite UN calls for his immediate release" van 31 mei 2016
4. Een rapport van Transparency International "Morocco, Whistleblowing overview" van 17 mei 2016
5. Een rapport van het U.S. Department of State "Country Reports on Human Rights Practices 2015, Morocco" van 13 april 2016
6. Een rapport van Amnesty International "Report 2015/16, The state of the world's human rights" van 24 februari 2016
7. Een rapport van Human Rights Watch "Morocco and Western Sahara" van januari 2016
8. Berichten van het Freedom House "Freedom in the world 2016, Morocco" van 27 januari 2016 en 29 juni 2016
9. Een rapport van de Raad van Europa "Evaluation of the partnership for democracy in respect of the Parliament of Morocco" van 8 juni 2015
10. Een bericht van Amnesty International "Shadow of impunity: Torture in Morocco and Western Sahara" van 19 mei 2015