CRvB, 31-07-2013, nr. 12/4834 WSF
ECLI:NL:CRVB:2013:1238
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
31-07-2013
- Zaaknummer
12/4834 WSF
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1238, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 31‑07‑2013
Uitspraak 31‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Het door appellant ingediende verzoek strekt tot herziening van enkele in rechte onaantastbaar geworden besluiten. De Minister heeft dit verzoek afgewezen onder verwijzing naar het door hem gevoerde beleid dat verzoeken om herziening van in rechte onaantastbaar geworden besluiten moeten worden ingediend binnen vijf jaar na afloop van het studiefinancieringstijdvak, onder overlegging van bewijsstukken die de herziening rechtvaardigen. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak terecht tot het oordeel gekomen dat de Minister geen aanleiding behoefde te zien ten gunste van appellant van het beleid af te wijken.
Centrale Raad van Beroep
12/4834 WSF
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 juli 2012, 12/233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Barwegen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. Holtrop.
OVERWEGINGEN
1.1. In dit geding wordt onder de Minister tevens verstaan de Informatie Beheer Groep.
1.2. Appellant heeft, voor zover hier van belang, van 1999 tot 2005 studiefinanciering ontvangen, onder meer in de vorm van een rentedragende lening. Over de studiefinancieringstijdvakken september tot en met december 1999, januari tot en met december 2000 en januari tot en met augustus 2001 is de aanvankelijk toegekende toelage bij besluiten van 23 februari 2001 en 15 februari 2002 herzien omdat appellant heeft nagelaten de hem toegezonden controleformulieren met betrekking tot zijn woonsituatie aan de Minister te retourneren. Appellant is in deze tijdvakken aangemerkt als thuiswonende studerende. Het teruggevorderde bedrag is wegens het uitblijven van terugbetaling omgezet in een rentedragende lening. Deze lening moet door appellant worden terugbetaald.
1.3. Bij brief van 16 juni 2011 heeft appellant de Minister verzocht de rentedragende lening te verlagen met het bedrag dat moet worden terugbetaald vanwege de herziening van de toelage in 2001 en 2002.
1.4. De Minister heeft dit verzoek bij besluit van 23 september 2011 afgewezen onder verwijzing naar het door hem gevoerde beleid dat verzoeken om herziening van in rechte onaantastbaar geworden besluiten moeten worden ingediend binnen vijf jaar na afloop van het studiefinancieringstijdvak, onder overlegging van bewijsstukken die de herziening rechtvaardigen.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 23 september 2011 bezwaar gemaakt.
1.6. De Minister heeft de bezwaren van appellant bij besluit van 13 december 2011
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven nu is gebleken dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de Minister tot een ander oordeel had behoren te komen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij het door de Minister gevoerde beleid niet kent, zodat het niet mogelijk is te beoordelen of dat beleid redelijk is. De door de Minister gehanteerde termijn van vijf jaar is in ieder geval niet redelijk. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de bijzondere omstandigheden. Bovendien is niet van een evenwichtige belangenafweging gebleken. De rechtbank had niet mogen komen tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het door appellant op 16 juni 2011 ingediende verzoek strekt tot herziening van enkele in rechte onaantastbaar geworden besluiten. Appellant heeft deze besluiten indertijd ontvangen, maar daartegen “uit boosheid dan wel luiheid” niets ondernomen. Ook de controleformulieren die aan de besluitvorming vooraf gingen heeft hij ontvangen, maar hij heeft deze niet geretourneerd. Als verklaring daarvoor heeft hij gegeven dat hij de formulieren “erg bureaucratisch en storend vond, en ook enigszins onzinnig.”
4.2.
Nu appellant de herzieningsbesluiten in 2001 en 2002 heeft ontvangen had hij de mogelijkheid daartegen (tijdig) bezwaar te maken. Gelet op de situatie waarin hij verkeerde had dat ook in de rede gelegen. Appellant was immers, anders dan de Minister had aangenomen, uitwonend. Zou appellant destijds tijdig bezwaar hebben gemaakt, dan zou dat hebben moeten leiden tot een volledige heroverweging. Het uitblijven van een (tijdig ingediend) bezwaarschrift heeft ertoe geleid dat de herzieningsbesluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. Appellant miskent dat het verzoek dat hij in 2011 heeft ingediend niet tot een volle heroverweging van die herzieningsbesluiten behoefde te leiden. De Minister heeft namelijk wel een bevoegdheid om terug te komen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden, maar een verplichting daartoe bestaat niet. Op welke wijze de Minister van die bevoegdheid in een geval als het onderhavige gebruik maakt is, voor zover hier van belang, vastgelegd in het beleid dat is omschreven in de brief van 23 december 2003, waarnaar ook wordt verwezen in de uitspraak van de Raad van 28 januari 2005, LJN AS5741. Relevante passages uit deze brief zijn in die uitspraak geciteerd.
4.3.
De Raad heeft al vaker geoordeeld, onder meer in de hiervoor genoemde uitspraak van
28 januari 2005, dat het in 4.2 bedoelde beleid redelijk is, ook voor wat betreft de daarin opgenomen termijn van vijf jaar. Dat het beleid niet is gepubliceerd maakt niet dat de Minister daarvan geen gebruik zou mogen maken, nog los van wat dat zou betekenen voor de onderhavige zaak. Uitgangspunt blijft immers dat de Minister niet verplicht is om besluiten in volle omvang te heroverwegen indien buiten de bezwaartermijn om herziening wordt verzocht.
4.4.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak terecht tot het oordeel gekomen dat de Minister geen aanleiding behoefde te zien ten gunste van appellant van het beleid af te wijken. Dat appellant ook in de periode waarover de herziening zich uitstrekt uitwonend was en dat hij door niet tijdig bezwaar te maken is opgezadeld met een hoge schuld zijn geen bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid aanleiding zouden hebben moeten geven.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Z. Karekezi