Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-05-2018, nr. 21-001675-17
ECLI:NL:GHARL:2018:4914
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-05-2018
- Zaaknummer
21-001675-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:4914, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑05‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0509
Uitspraak 01‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van twee woninginbraken en diefstal van een auto. Ontkennende verdachte. Uitvoerige bewijsoverwegingen inzake zijn betrokkenheid.. Gemotiveerde toekenning van immaterieel geleden schade ten gevolge van vermogensdelict. Oplegging van zeven maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001675-17
Uitspraak d.d.: 1 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 maart 2017 met parketnummer 18-210568-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.940,73 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 126,-, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in het overige deel van hun vordering. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S.S.H. Orsel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde vermogensdelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] werd in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 827,88 en voor het overige afgewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] werd toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 426,-. Ten aanzien van beide toegewezen bedragen werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Volkswagen Passat, kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.hij op of omstreeks 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen een aantal goederen (waaronder smartphones (Iphone en/of Samsung), paspoort, portemonnee met pasjes en cash geld) en/of twee tassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.hij op of omstreeks 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een autosleutel (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde
In de vroege ochtenduren van 14 oktober 2016 wordt in een tweetal naast elkaar gelegen woningen aan [straat] te [plaats] ingebroken, waarbij onder meer een Volkswagen Passat wordt weggenomen. [benadeelde 1] , aangever van de woninginbraak aan [adres 1] , wordt om ongeveer 06.00 uur wakker, gaat naar beneden en hoort de voordeur 'kletteren'. Voorts ziet hij de lichten branden van zijn op de oprit geparkeerde auto, een grijze Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 1] . Aangever begeeft zich naar buiten en ziet dat er iemand in zijn auto zit. Hij opent het bestuurdersportier en zegt de man om 'met zijn poten van zijn auto af te blijven'. De man geeft gas en rijdt met geopend portier weg. Aangever weet een tamelijk gedetailleerde beschrijving van de man te geven. Hij stelt kort nadien vast dat de dader(s) het voordeurslot heeft/hebben uitgeboord en dat diverse goederen en waardepapieren zijn gestolen. Hij belt de politie om 06.02 uur.
Aangever [benadeelde 2] , bewoner van [adres 2] , constateert bij het aanbreken van de dag, om ongeveer 06.30, eveneens dat er in zijn woning is ingebroken. In het kozijn van het raam in de bijkeuken waren gaten geboord.
Politieambtenaren die naar aanleiding van de melding post hebben gevat bij een rotonde, even buiten [plaats] , zien die ochtend omstreeks 06.15 een grijze Volkswagen Passat in de richting van Joure en de A7 rijden. Zij geven de bestuurder een stopteken door middel van optische signalen. Deze verhoogt zijn snelheid tot 185 km/u, waardoor de politieambtenaren het zicht op de auto kwijtraken. Het kenteken is onbekend gebleven.
Later die dag, omstreeks 14.33 uur, wordt de grijze Volkswagen Passat, met het door aangever opgegeven kenteken, gezien bij het begin van de Afsluitdijk te Den Oever, komend uit de richting van Friesland. Als de auto meermalen rechts inhaalt over de vluchtstrook worden de optische en geluidssignalen van het dienstvoertuig geactiveerd en de achtervolging ingezet. De bestuurder tracht daaraan met een snelheid van 160 km/u te ontkomen. Nadat de Volkswagen rook ontwikkelt en een wiel verliest kan de bestuurder worden aangehouden. Het blijkt te gaan om de verdachte in de onderhavige strafzaak, [verdachte] .
Verdachte heeft in alle stadia van het strafproces zijn betrokkenheid bij de diefstal van de auto en de woninginbraken ontkend. Hij verklaart die dag, omstreeks 12.00 uur/12.30 telefonisch te zijn benaderd door ene [naam 1] , die hij kende van het Rembrandtplein in Amsterdam. Deze [naam 1] zou hem tegen betaling van € 500,- dan wel € 1.000,- hebben verzocht een auto van plaats A (in Friesland) naar plaats B (Amsterdam) te rijden. Omdat verdachte financiële problemen had, zou hij daarop ingegaan zijn. Hij zou door [naam 1] en een derde persoon in een zwarte Peugeot naar de in plaats A geparkeerde Passat zijn gebracht en daarna, op de terugweg naar plaats B, in die auto achter [naam 1] hebben aangereden. Verdachte heeft verklaard in de veronderstelling te hebben verkeerd dat zich in de Passat wellicht iets ongeoorloofds bevond, maar niet dat de auto gestolen zou zijn. Hij kreeg immers door [naam 1] de autosleutels overhandigd. Verdachte zou daarbij zijn persoonlijke bezittingen, waaronder zijn telefoon waarin het nummer van [naam 1] zou staan, hebben moeten afstaan. Wegens het ontbreken van wettig en in elk geval overtuigend bewijs is door en namens verdachte verzocht hem vrij te spreken van de gehele tenlastelegging.
Over de geloofwaardigheid van de door verdachte afgelegde verklaringen overweegt het hof het navolgende.
Voor wat betreft het telefoonnummer waarop hij gebeld zou zijn door de hiervoor genoemde [naam 1] heeft verdachte verbalisanten verwezen naar zijn vriendin [naam 2] . Van het van haar verkregen nummer zijn de historische gegevens opgevraagd. Geconstateerd is dat in het onderzochte tijdvak - van 10 tot en met 19 oktober 2016 - geen in- of uitgaande telefoongesprekken met dat nummer zijn gevoerd. [naam 2] heeft in een later stadium schriftelijk verklaard dat verdachte in die periode gebruik maakte van meerdere simkaarten. Het hof constateert dat verdachte vervolgens heeft nagelaten om het contact met en zelfs het bestaan van [naam 1] op die wijze handen en voeten te geven en daarmee zijn niet-verifieerbare verklaring met concrete gegevens te onderbouwen. Verdachte heeft verklaard nadien nimmer meer iets van [naam 1] te hebben vernomen, noch hem te hebben gezien.
Voorts blijkt uit het dossier dat aangever [benadeelde 1] een gedetailleerd signalement van de bestuurder van zijn (gestolen) auto heeft gegeven. Verdachte voldoet in grote lijnen aan dat signalement. Dat [benadeelde 1] de bestuurder inschatte als een Oost-Europeaan en verdachte uit Iran afkomstig is doet daaraan niet wezenlijk af.
Door de raadsman is daarnaast aangevoerd dat verdachte, zoals ook ter terechtzitting van het hof het geval was, een baard en een snor draagt, terwijl [benadeelde 1] heeft verklaard dat de bestuurder geen gezichtsbeharing had. Dat dat op 14 oktober 2016 wél het geval geweest was, zou volgens de raadsman moeten blijken uit de op die datum opgemaakte ID-staat, waarop een foto van verdachte, met baard en snor, is afgebeeld. Het hof stelt echter vast dat die foto identiek is aan een op 7 april 2016 gedateerde foto van verdachte, zoals die is ingescand op een hem betreffende 'Informatiestaat SKDB-persoon'. Nu niet wordt beschikt over een foto van verdachte, genomen op 14 oktober 2016, is niet duidelijk of verdachte op 14 oktober 2016 baard- en/of snordragend was, waarmee de waarneming van [benadeelde 1] niet als betrekking hebbend op een andere persoon dan verdachte kan worden aangemerkt.
Hoewel de bewijswaarde daarvan zwak is, kan niet onvermeld blijven dat [benadeelde 1] verdachte met een stellige 100% bij een enkelvoudige foto- en spiegelconfrontatie heeft herkend als de bestuurder van zijn auto. Het hof heeft daarbij tevens gelet op het feit dat [benadeelde 1] ook de door verdachte gedragen jas herkende als de jas die de bestuurder droeg toen hij, [benadeelde 1] , hem bij dat kledingstuk vastgreep bij zijn poging de bestuurder uit de auto te trekken.
Het hof heeft voorts gelet op het schoenspoor dat op het perceel [adres 2] werd aangetroffen. Het spoor is vergeleken met de onder verdachte in beslag genomen schoenen.
Het profiel en de lengte kwamen overeen. Het profiel kan als tamelijk algemeen voorkomend worden aangemerkt, nu het schoenen van het veel verkochte merk Nike betrof. Dat geldt echter niet voor de maat. Zowel bij het schoenspoor als bij de schoenen van verdachte betrof het maat 47,5, hetgeen als tamelijk uitzonderlijk moet worden beschouwd.
Vaststaat dat verdachte enkele uren na de woninginbraken en de autodiefstal in de daarbij gestolen auto werd aangetroffen. De wijze waarop hij aan de achtervolging van de politie trachtte te ontkomen kan - daargelaten de daarmee gepaard gaande gevaarzetting - aangemerkt worden als vluchtgedrag. De daarvoor door verdachte gegeven verklaring acht het hof niet toereikend, temeer nu door verbalisanten niets is gerelateerd over een zwarte Peugeot waar verdachte achteraan zou hebben gereden.
Alles afwegende en, met name, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste heeft begaan.
Het hof is van oordeel dat het namens en door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Volkswagen Passat, kenteken [kenteken 1] ), toebehorende aan [benadeelde 1] ;
2:hij op 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen een aantal goederen, waaronder smartphones (Iphone en Samsung), paspoort, portemonnee met pasjes en cash geld en twee tassen, toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3:hij op 14 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een autosleutel (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 2] ), toebehorende aan R. [benadeelde 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich - zoals hiervoor reeds uiteen is gezet - schuldig gemaakt aan een tweetal woninginbraken. Met de uit één van die woningen gestolen autosleutels heeft hij zich tevens de aan de betreffende aangever toebehorende auto toegeëigend. Het gaat om ernstige misdrijven die niet alleen materiële schade veroorzaken, maar ook angst en een forse privacy-schending meebrengen. De gevoelens van onveiligheid kunnen zich - zo blijkt ook hier het geval - nog geruime tijd indringend doen gevoelen. In beide woningen lag een gezin met (jonge) kinderen te slapen. Het hof heeft tevens gelet op de uiterst gevaarzettende wijze waarop verdachte heeft getracht - eerst aan aangever en nadien aan de politie - te ontkomen. Terwijl hij werd vastgegrepen door aangever is verdachte met geopend portier de oprit van de woning afgereden. Hij werd aangehouden na een achtervolging door de politie, waarbij hij - rechts inhalend - zijn snelheid tot 160 km/u had verhoogd. Het spreekt voor zich dat verdachte daarmee de verkeersveiligheid van zijn medeweggebruikers in gevaar heeft gebracht.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 maart 2018. Daaruit blijkt dat verdachte - thans zeven jaar in Nederland verblijvend - niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Hij heeft éénmaal een strafbeschikking ontvangen wegens het rijden zonder (geldig) rijbewijs.
De politierechter heeft verdachte, zoals gezegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte - naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden - het maximaal toegestane aantal uren taakstraf op zal leggen. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde geen andere afdoening toelaat dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur en modaliteit daarvan heeft het hof gelet op de voor dergelijke misdrijven gegeven richtlijnen van het LOVS en daarnaast, in strafverminderende zin, rekening gehouden met de nagenoeg blanco justitiële documentatie van verdachte.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het voorwaardelijk deel dient er mede toe om verdachte ervan te weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten van welke aard dan ook.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij op
12 november 2016 is overleden. Zijn echtgenote, [benadeelde 1] , heeft de oorspronkelijke voeging overgenomen en zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd in de strafprocedure.
De vordering tot schadevergoeding bedroeg, na aftrek van de door de autoverzekering vergoede schade, € 2.678,05, bestaande uit € 2.328,05 aan materiële schade en € 350,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 827,88, bestaande uit een bedrag van € 477,88 aan materiële schade en € 350,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade. Zij stelt zich op het standpunt dat wet (artikel 6:106, lid 1, BW) noch jurisprudentie voor toekenning van ten gevolge van een woninginbraak geleden immateriële schade een basis biedt. De raadsman sluit zich bij dit standpunt aan.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Volgens artikel 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek is vergoeding van een ander nadeel dan vermogensschade mogelijk bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW1519) is daarbij uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een enkel psychisch onbehagen is niet genoeg. Uit een in dit verband relevante conclusie van de advocaat-generaal (ECLI:NL:PHR:2016:412), in stand gelaten door de Hoge Raad, volgt dat de opvatting dat gevoelens van angst, schrik en machteloosheid niet onder het bereik van artikel 6:106 BW vallen en dat voor het bestaan van geestelijk letsel tenminste sprake moet zijn van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische schade onjuist is.
Het gaat in casu om een woninginbraak in de nachtelijke uren. Een gezin (vader, moeder en twee opgroeiende kinderen) lag in de woning te slapen. De vader, wakker geworden, heeft de inbreker op heterdaad betrapt, maar heeft diens vlucht - in de auto van vader - niet kunnen voorkomen. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt de aanzienlijke impact van de eigendoms- en (vooral) de privacy-schending op het gezin. De vader had last van woede-uitbarstingen die hem belemmerden in zijn dagelijks functioneren. De moeder en de beide kinderen hebben het gebeuren als zodanig traumatisch ervaren dat zij zich onder psychologische behandeling hebben moeten stellen. Het gezin voelde zich nadien dermate onveilig dat de woning, gekocht in mei 2015, te koop werd gezet.
Het hof is van oordeel dat hier sprake is van psychische gevolgen die nadrukkelijk verder gaan dan 'onbehagen'.
Het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag van € 350,- komt het hof als billijk voor en zal dan ook - conform de beslissing van de politierechter op dit punt - worden toegewezen.
Anders dan de advocaat-generaal in haar vordering zal het hof de gemaakte kosten voor de aanleg van een beveiligingssysteem en de aanschaf van sensorlichtbronnen niet toewijzen, nu er ten aanzien van deze kosten geen sprake is van rechtstreeks ten gevolge van het bewezen verklaarde geleden schade. De benadeelde partij kan voor dat deel dan ook niet in haar vordering worden ontvangen.
Dat ligt anders waar het gaat om de kosten van vervanging van het gestolen rijbewijs, de met de gestolen auto verreden brandstof en de gemaakte reiskosten. Het daarmee gemoeide bedrag van € 196,25 zal worden toegewezen.
Ter terechtzitting is gebleken dat de post 'eigen risico ziektekostenverzekering' van € 385,-niet is gehandhaafd. Volledigheidshalve zal het hof dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Om te bevorderen dat de toe te wijzen schade van in totaal € 546,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 426,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering bestaat uit een bedrag van € 126,- aan materieel geleden schade en voor een bedrag van € 300,- aan immateriële schade. Voor laatstgenoemd deel geldt op vergelijkbare wijze hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Ook het gezin van deze benadeelde partij [benadeelde 2] , bestaande uit de ouders en twee kleine kinderen, lag tijdens de inbraak te slapen. Ook bij hen was er nadien sprake - zo blijkt uit de toelichting op de vordering - van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, dat zich uitte in wantrouwen, boosheid, angst en slapeloosheid. Er werd een koffer met vertrouwelijke gegevens betreffende het werk van de benadeelde partij ontvreemd. Voorts dachten de kinderen dat ze 'stout' geweest waren en dat de inbrekers hen zouden komen halen. Het voor deze immateriële gevolgen gevorderde schadebedrag van € 300,- komt het hof als billijk voor en zal dan ook worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarnaast voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, welke begroot is op € 126,-, zodat ook dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de toe te wijzen schade van in totaal € 426,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 546,25 (vijfhonderdzesenveertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 196,25 (honderdzesennegentig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 546,25 (vijfhonderdzesenveertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 196,25 (honderdzesennegentig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 oktober 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 426,00 (vierhonderdzesentwintig euro) bestaande uit € 126,00 (honderdzesentwintig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 426,00 (vierhonderdzesentwintig euro) bestaande uit € 126,00 (honderdzesentwintig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 oktober 2016.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 1 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.