RvdW 2022/999:OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op woning onder klaagster t.z.v. verdenking van witwassen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 28 september 2010, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, m.b.t. toepasselijke maatstaf i.g.v. beslag ex art. 94 Sv. Rb heeft klaagschrift gegrond verklaard, mede op de grond dat zij het hoogst onwaarschijnlijk acht dat strafrechter de onder klaagster inbeslaggenomen woning verbeurd zal verklaren. Daarbij heeft Rb in aanmerking genomen dat klaagster in 2000 de woning heeft aangekocht en dat klaagster ervan wordt verdacht die aankoop te hebben gefinancierd met crimineel vermogen en zich daarmee schuldig te hebben gemaakt aan witwassen, terwijl witwassen pas in 2001 als afzonderlijke strafbaarstelling in de Nederlandse wet is opgenomen. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Rb heeft namelijk niet ervan blijk gegeven bij haar oordeel te hebben betrokken wat OvJ heeft aangevoerd over verdenking tegen klaagster, namelijk dat verdenking van witwassen niet uitsluitend ziet op verwerven van woning in 2000, maar ook op andere (witwas)gedragingen ten aanzien van diezelfde woning — waaronder voorhanden hebben van woning sinds 2001 — en dat sprake is van verwevenheid met aanschaf van andere panden door medeverdachten. Volgt vernietiging en terugwijzing.