Hof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, nr. 18/00518
ECLI:NL:GHSHE:2019:3537
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-09-2019
- Zaaknummer
18/00518
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:3537, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑09‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:992
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar opgevoerde en door de Inspecteur niet in aftrek toegelaten specifieke zorgkosten, aftrekbaar zijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00518
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 augustus 2018, nummer BRE 17/259 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV 2013) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.657. In hetzelfde geschrift is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.645, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 45,58 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierrecht te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof heeft het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is ongehuwd. Volgens de ingediende aangifte IB/PVV 2013 is [A] de fiscale partner van belanghebbende in 2013 (hierna: de partner).
2.2.
Belanghebbende heeft op 4 maart 2014 de aangifte IB/PVV 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.047, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór de persoonsgebonden aftrek € 23.444 bedroeg en de persoonsgebonden aftrek € 14.397. De persoonsgebonden aftrek bestond uit uitgaven voor specifieke zorgkosten.
2.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende op 22 december 2015, 18 januari 2016 en 15 februari 2016 om nadere informatie verzocht betreffende de specifieke zorgkosten. Op 16 februari 2016 is aan belanghebbende verzocht om telefonisch contact op te nemen. Hieraan heeft belanghebbende gehoor gegeven.
2.4.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 20.199 aan specifieke zorgkosten gespecificeerd, waarbij - met inachtneming van de drempel van € 630 - € 14.397 is toegerekend aan belanghebbende en € 5.171 aan haar partner.
2.5.
De Inspecteur deelt op 25 maart 2016 mede van plan te zijn het bedrag aan persoonsgebonden aftrek gedeeltelijk niet te accepteren en een correctie ad € 7.610 door te voeren. De afwijkingen bedragen als volgt:
Kosten in aftrek gebracht door belanghebbende | Voornemen Inspecteur in aftrek toe te staan | |
Hulpmiddelen | € 1.478 | € 200 |
Aanpassing woning | € 464 | € 0 |
Medische hulp | € 6.427 | € 2.957 |
Medicijnen | € 853 | € 853 |
Vervoerskosten | € 3.577 | € 2.108 |
Kleding en beddengoed | € 1.550 | € 620 |
Diëten | € 5.850 | € 5.850 |
Totalen | € 20.199 | € 12.588 |
Drempel | € 630 (-/-) | € 630 (-/-) |
€ 19.569 | € 11.958 | |
Toerekenbaar aan de partner | € 5.172 (-/-) | € 5.171 (-/-) |
Aftrekbaar | € 14.397 | € 6.787 |
2.6.
De Inspecteur heeft op 20 mei 2016 de definitieve aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.657, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór de persoonsgebonden aftrek € 23.444 bedroeg en de persoonsgebonden aftrek € 6.787. Daarbij heeft de Inspecteur de correctie zorgkosten van € 19.569 -/- € 11.958 is (afgerond) € 7.610, volledig in aanmerking genomen bij belanghebbende.
2.7.
Tijdens de zitting van de Rechtbank is overeengekomen dat de correctie zorgkosten niet geheel maar voor 14.397/19.569e deel aan belanghebbende is toe te rekenen, wat uitkomt op een correctie van € 5.598 bij belanghebbende. Om die reden heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 14.645.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de zorgkosten tot een juist bedrag in aanmerking zijn genomen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.047. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge art. 6.1, lid 2, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) behoren tot de persoonsgebonden aftrekposten uitgaven voor specifieke zorgkosten. Volgens art. 6.17, lid 1, van de Wet IB moet tussen deze uitgaven en de ziekte of invaliditeit een direct verband bestaan. Het gaat om belastingverminderende feiten, zodat de bewijslast voor de aftrek van de opgevoerde zorgkosten op belanghebbende rust. De bewijslast geldt voor ieder jaar afzonderlijk. Overgelegde stukken uit andere jaren dan het desbetreffende belastingjaar, hier 2013, zijn derhalve niet relevant en aan eerdere aanslagen kan dus ook geen vertrouwen worden ontleend. Dat is slechts anders indien de Inspecteur met betrekking tot bepaalde kostenposten het vertrouwen heeft gewekt dat deze aftrekbaar zijn.
4.2.
Belanghebbende heeft verdedigd dat door de Inspecteur in 2005 het vertrouwen is gewekt dat de kosten voor kleding en beddengoed alsmede de kosten van sporten aftrekbaar zijn. Als bewijs heeft zij een brief bijgevoegd uit 2005 waarin belanghebbende vraagt om aftrek van die kosten. De Inspecteur heeft hiertegen in gebracht dat niet duidelijk is of die kosten toen ook in aftrek zijn toegelaten en dat alleen daarom al geen vertrouwen is gewekt. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met het overleggen van de brief uit 2005 niet het bewijs geleverd heeft dat de in die brief vermelde kosten toen in aftrek zijn toegelaten. Bovendien is in het onderhavige jaar de (lage) aftrek van kosten kleding en beddengoed geaccepteerd terwijl uit de brief uit 2005 niet blijkt dat belanghebbende daar om een hogere aftrek heeft verzocht. En voor wat betreft de in het onderhavige jaar opgevoerde kosten van sport (Special Sports: € 45,05) is niet duidelijk dat dat dezelfde kosten betreffen als die waarover in de brief uit 2005 gesproken wordt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De omstandigheid dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag over 2012 de aangegeven zorgkosten geaccepteerd heeft leidt evenmin tot gewekt vertrouwen nu de Inspecteur daarbij uitdrukkelijk meegedeeld heeft dat voor latere jaren een ander standpunt wordt ingenomen. Dat die mededeling pas in 2015, blijkbaar bij het opleggen van de aanslag over 2012, gedaan is doet daar niet aan af, omdat de onderhavige aanslag in 2016 is opgelegd.
Kleding en beddengoed
4.3.
Ingevolge art. 6.17, lid 1, aanhef en letter g, van de Wet IB, zijn de wegens ziekte of invaliditeit gedane uitgaven voor extra kleding en beddengoed uitgaven voor specifieke zorgkosten. Art. 38, lid 1 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR IB) bepaalt dat de genoemde uitgaven, indien ze zijn gedaan, in aanmerking worden genomen voor een bedrag van € 310 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 620 te boven gaan, voor een bedrag van € 775. Belanghebbende claimt dit hogere bedrag voor zowel haarzelf als haar partner. Als bewijs daarvoor heeft ze stukken overgelegd waaruit blijkt dat kleding en schoenen zijn gekocht.
4.4.
De Inspecteur heeft ter zitting de aandoeningen van belanghebbende, chronische vermoeidheid en fibromyalgie, en haar partner, de ziekte van crohn en schouderklachten, erkend. Hij heeft aannemelijk geacht dat zowel door belanghebbende als haar partner in verband met deze aandoeningen extra uitgaven zijn gedaan, maar volgens hem is niet gebleken dat de extra uitgaven een bedrag van € 620 (per persoon) te boven gaan.
4.5.
Ter zitting bij de Rechtbank is door belanghebbende bevestigd dat de in 4.3 vermelde artikelen zijn gekocht in winkels waar ook mensen zonder ziekte of aandoening hun aankopen doen. Belanghebbende stelt dat zij en haar partner kampen met gewichtsschommelingen en zweetaanvallen door hun ziektebeeld en dat kleding voortdurend moet worden vervangen en bovenmatig moet worden gewassen. In dat geval is de hogere aftrek voor kosten van kleding en beddengoed van toepassing als belanghebbende aantoont dat de extra uitgaven vanwege de ziekte meer dan € 620 bedragen. Belanghebbende heeft weliswaar een aantal bonnen overgelegd van gekochte kleding maar naar het oordeel van het Hof kan daaruit niet afgeleid worden dat de extra uitgaven in verhouding tot personen die niet ziek zijn meer dan € 620 per persoon bedragen. Het Hof merkt daarbij op dat de uitgaven voor schoenen niet onder de kosten van kleding en beddengoed geschaard kunnen worden.
Aanpassingen aan de woning en hulpmiddelen
4.6.
Ingevolge art. 6.17, lid 1, letter d, van de Wet IB zijn uitgaven voor andere hulpmiddelen alleen als zorgkosten aftrekbaar, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
4.7.
Met betrekking tot de woningaanpassing (bureau, bureaustoelen, kabel) en hulpmiddelen (IPad, hulpmiddelen voor poetsen anti buk, opticien, nekkussen, schoenen en dergelijke) is het Hof van oordeel, dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt, dat het hier hulpmiddelen betreffen, zoals bedoeld in art. 6.17, lid 1, letter d, van de Wet IB. Het betreffen zaken, die in beginsel ook buiten het verband van enige ziekte of invaliditeit plegen te worden gebruikt. Zo zijn de schoenen in normale schoenenwinkels gekocht. De omstandigheid dat de gekochte schoenen geschikt zijn om steunzolen in te leggen leidt er niet toe dat sprake is van schoenen die hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. De woningaanpassing bestaat uit een in een reguliere winkel aangeschaft bureaublad, dat vanwege de stabiliteit vastgemaakt is aan de muur van de woning. Daarbij zijn ook de kosten van twee ergonomische stoelen in aftrek gebracht. Bovenstaande zaken behoren in het algemeen tot de normale gebruiksvoorwerpen, die ook door gezonde personen worden gebezigd. Dat geldt ook voor de overige in aftrek gebrachte hulpmiddelen. De hiervoor vermelde uitgaven zijn derhalve niet aftrekbaar. Zulks leidt tot het oordeel dat de Rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen.
Genees- en heelkundige hulp
4.8.
Ingevolge art. 6.17, lid 1, letter a, van de Wet IB zijn uitgaven voor genees- en heelkundige hulp uitgaven voor specifieke zorgkosten. Lid 9 van dat artikel bepaalt dat onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan een behandeling door een arts, een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus of een behandeling door een paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring is afgegeven, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 39 UR IB.
4.9.
De door belanghebbende in aftrek gebrachte uitgaven voor genees- en heelkundige hulp acht het Hof, evenals de Rechtbank, niet aftrekbaar. De uitgaven voor extra stookkosten zijn, aangezien zij zonder medisch voorschrift en zonder medische controle of begeleiding zijn gedaan, niet te rekenen tot de in de wet vermelde uitgaven ten aanzien van ziekte of invaliditeit (Hof Arnhem 28 februari 1984, ECLI:NL:GHARN:1984:AW8640 en HR 2 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:AA3012). Ook andere kosten, zoals kosten van toiletpapier, saunabezoeken, boeken, postzegels en dergelijke) vallen niet onder de kosten van geneeskundige hulp, als bedoeld in de in 4.8. vermelde bepaling. Het baat hebben bij bepaalde zaken zoals sport of het bezoek aan de sauna, maakt nog niet dat die kosten aftrekbaar zijn, nu die activiteiten niet plaatsvinden in het kader van een behandeling door of op voorschrift en onder begeleiding van een arts of door een paramedicus.
Vervoer
4.10.
Ingevolge art. 6.17, lid 1, letter b, van de Wet IB, zijn uitgaven, die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer, specifieke zorgkosten. De uitgaven voor vervoer gedaan door een zieke of invalide voor het ondergaan van of met het oog op het ondergaan van een medische behandeling, zijn volledig aftrekbaar. Uitgaven voor vervoer wegens gebruik van een auto voor andere doeleinden dan het raadplegen van een arts en dergelijke kunnen in aftrek worden gebracht indien de uitgaven rechtstreeks verband houden met de ziekte of invaliditeit en de uitgaven voor vervoer van de zieke of invalide meer bedragen dan die van gezonde en valide belastingplichtigen die overigens, wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in vergelijkbare omstandigheden verkeren.
4.11.
Belanghebbende is van mening dat in aanvulling op de in de aangifte, en door de Inspecteur geaccepteerde, gehanteerde kilometerprijs van € 0,49 nog rekening gehouden moet worden met de belasting, verzekering en onderhoud, alsmede, de gereden kilometers met betrekking tot de saunabezoeken, de Centrale Raad van Beroep en de afspraken met de advocaat. Naar het oordeel van het Hof zijn de kosten met betrekking tot de belasting, verzekering en onderhoud verdisconteerd in de kilometerprijs, zodat daar reeds rekening mee is gehouden. De uitgaven voor saunabezoeken vormen geen aftrekbare ziektekosten, zodat de in verband daarmee gemaakte vervoerskosten niet aftrekbaar zijn. Hetzelfde heeft te gelden voor vervoerskosten in verband met bezoeken aan belanghebbendes advocaat.
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat een bedrag van € 86 aan kosten rechtsbijstand geen zorgkosten vormen, maar aftrekbare kosten in verband met het verkrijgen van een WAO-uitkering (artikel 3.108 Wet IB). De Inspecteur heeft gesteld niets van die kosten te weten. Het Hof leidt hieruit af dat de Inspecteur de aftrekbaarheid betwist bij gebrek aan wetenschap. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de betwisting van de Inspecteur de aftrekbaarheid van dat bedrag niet aannemelijk gemaakt. Het enkel ter zitting stellen dat tot dat bedrag aftrekbare kosten gemaakt zijn is daarvoor onvoldoende.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 26 september 2019 door M.M. de Werd, voorzitter, A.J. Kromhout en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.