Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/4.5.2
4.5.2 Geen legitimerend verkeersbelang
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS586382:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Terzijde merk ik op dat de literatuur over de kwaliteitsrekening soms snel voorbij gaat aan de positie van de bank in het betalingsverkeer. Dat geldt in het bijzonder voor de auteurs die betogen dat in het kader van de kwaliteitsrekening er een rechtsverhouding ontstaat, over de rekeninghouder heen, rechtstreeks tussen de bank en de begunstigde van de betaling. De bank krijgt daarmee van rechtswege een verhouding opgedrongen met partijen waarmee ze mogelijk zélf nooit zou contracteren en zelfs, als mogelijk uitvloeisel van deze opgedrongen rechtsverhouding, allerhande zorgplichten jegens deze belanghebbenden in de schoot geworpen, vgl. HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 m.nt. MRM en JOR 2006, 20 (`Safe Haven'), waarover Grundmann-van de Krol (2006) p. 80-87. Het opdringen van een rechtsverhouding en daarmee potentiële aansprakelijkheden is onwenselijk en in strijd met het autonomiebeginsel. De kennisgeving aan de bank dat een bepaalde rekening is bedoeld als kwaliteitsrekening, heeft voor de bank tot gevolg dat zij dan geen verhaal kan nemen op het tegoed voor schulden die de tussenpersoon in privé heeft aan de bank. Voor het overige mag de bank vertrouwen op de juistheid van de betalingsopdrachten die de tussenpersoon verstrekt en behoeft zij zich niet te verdiepen in de achterliggende rechtsverhoudingen.
Ook al kan in de onderliggende rechtsverhouding geen rechtvaardiging worden gevonden voor een vermogensovergang, toch kan het zijn dat deze moet worden aanvaard ter bescherming van een ongestoorde geldcirculatie. Dat zal het geval zijn als de persoon wiens rekening werd gecrediteerd, zich er niet van bewust kon zijn dat het bijgeschreven geld aan een ander toebehoorde. Deze situatie zal zich ten aanzien van de kwaliteitsrekening niet snel voordoen. Juist door een depotovereenkomst aan te gaan, is het aan de tussenpersoon bekend uit welken hoofde hij het geld ontvangt en dat zijn taak niet verder reikt dan het beheren en bewaren van het geld in overeenstemming met de depotvoorwaarden. Voor wat betreft de betrokkenheid van de bank van de tussenpersoon kan in dit verband nog worden gewezen op de betekenis van de toevoeging 'inzake' (of woorden van gelijke strekking) in de tenaamstelling van de rekening. Indien de bank daarmee heeft ingestemd, geeft zij er daarmee blijk van dat zij weet dat de rekeninghouder het geld niet tot zijn vermogen wenst te laten behoren. Voor de bank heeft dat tot gevolg dat zij geen verhaal kan nemen, bijvoorbeeld door verrekening, op het geld op de desbetreffende rekening als de tussenpersoon zijn verplichtingen jegens de bank niet nakomt.1