Hof Amsterdam, 16-09-2014, nr. 200.123.090-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:3882
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
200.123.090-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:3882, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑09‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2013:4170
ECLI:NL:GHAMS:2013:4170, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑11‑2013; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2014:3882
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 26 november 2013. Het hof blijft bij het voorshands gegeven oordeel. Grondroerder dient alsnog de leidingschade te vergoeden.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.123.090/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1330339/HA EXPL 12-376 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
inzake
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen:
VOORBIJ FUNDERINGSTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Liander en Voorbij genoemd.
Voor het verloop van het geding tot aan het op 26 november 2013 uitgesproken tussenarrest wordt naar dat tussenarrest verwezen.
Voorbij heeft een akte uitlating tussenarrest, met producties, genomen. Liander heeft daarop bij antwoordakte na tussenarrest gereageerd.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1.
In zijn tussenarrest heeft het hof overwogen dat voorshands de conclusie gewettigd is dat Voorbij, bij een voldoende nauwkeurige bestudering van de door Liander naar aanleiding van de Klic-melding van 2 maart 2011 verschafte tekening, had kunnen en moeten constateren dat hoewel een bouwkuip met een langste zijde van 12 meter meter (net) binnen het tracé van de leiding zou blijven, zij met een bouwkuip met een langste zijde van 14 meter het tracé zou overschrijden en dat zij er derhalve zonder meer rekening mee moest houden dat de leiding door de bouwkuip zou lopen en deze bij het aanbrengen van de damwanden zou worden geraakt, althans dat zij (mede gelet op de in de richtlijn “Graafschade voorkomen aan kabels en leidingen” van CROW voorgeschreven veiligheidsmarge van 1.50 meter horizontale afstand) in ieder geval nader onderzoek naar de exacte ligging van de gasleiding had behoren te doen alvorens met de graafwerkzaamheden een aanvang te maken.
Omdat het hof tot die conclusie is gekomen op grond van een tijdens het pleidooi in hoger beroep door Liander overgelegde tekening, waarop Voorbij mogelijk nog niet voldoende had kunnen reageren, heeft het hof Voorbij in de gelegenheid gesteld om zich omtrent het door het hof overwogene bij akte uit te laten.
2.2.
Voorbij heeft in haar akte geen feiten of omstandigheden gesteld die wijzen op de onjuistheid van voornoemde gevolgtrekking.
Zij stelt weliswaar dat de tekeningen E18 en E19 nimmer eerder dan in deze procedure ter kennis van de Combinatie en Voorbij zijn gebracht doch betwist niet dat de tekening die naar aanleiding van de Klic-melding door Liander ter beschikking is gesteld de tekening is die door Liander als productie E 16 (en uitvergroot als productie E 17) in het geding is gebracht en waarop de leiding die bij het aanbrengen van de damwand is beschadigd met geel is ingetekend. Voorts erkent zij dat de afstand tussen de rechthoek die op de tekening die door Liander als productie E 18 in het geding is gebracht – zijnde een weergave van de fundatie van van de te bouwen draagzuil (betonpoer), in het tussenarrest ging het hof er abusievelijk vanuit dat het de contouren van de bouwkuip betrof zoals die aanvankelijk was geprojecteerd – en de gasleiding op juiste wijze is weergegeven en dat de langste zijde van de ingetekende rechthoek (van de betonpoer) 12 meter beloopt (akte uitlating tussenarrest onder 10, vgl. ook de brief van Cunningham Lindsey Nederland door Voorbij overgelegd als productie 3 bij akte uitlating tussenarrest). In het licht hiervan moet worden geconcludeerd dat het voor Voorbij bij een voldoende nauwkeurige bestudering van de Klic-tekening, waarbij alleen rekening is gehouden met de afmetingen van de betonpoer, kenbaar moet zijn geweest dat een bouwkuip met een langste zijde van 14 meter niet zou kunnen worden aangebracht zonder de op de tekening weergegeven (verlegde) gasleiding te raken. Voor zover op de aan haar verstrekte tekening geen schaal was vermeld, disculpeert dat Voorbij niet: van Voorbij kon immers worden verlangd dat zij een en ander alvorens met de grondwerkzaamheden een aanvang te maken zou controleren.
2.3.
De conclusie hieruit is dat Voorbij na bestudering van de Klic-tekening bedacht had behoren te zijn op de aanwezigheid van de gasleiding in het gebied waar zij de damwand ging aanbrengen en dat zij alvorens de vereiste grondwerkzaamheden te verrichten nader onderzoek had dienen te doen naar de ligging van die leiding.
Dat de op de Klic-tekening aangegeven locatie van de gasleiding ten opzichte van de geprojecteerde fundatie van de draagzuil impliceert dat de ruimte daartussen te krap was om de met het oog op de constructie van de draagzuil vereiste, in omtrek grotere, bouwkuip aan te leggen en de gasleiding derhalve niet op adequate wijze was verlegd maakt dit niet anders. Nu Voorbij een in omvang grotere damwand moest slaan had dat voor haar reden moeten zijn om zich hierover nader met Liander en/of haar opdrachtgever te verstaan.
Nu Voorbij zowel het een als het ander heeft nagelaten valt de beschadiging van de leiding te kwalificeren als een aan Voorbij toe te rekenen onrechtmatige daad en is zij aansprakelijk voor de kosten van het herstel daarvan.
2.4.
Dit brengt mee dat Voorbij de leidingschade die als gevolg van de grondwerkzaamheden is ontstaan aan Liander dient te vergoeden. Voorbij verwijt Liander dat deze de leidingen op onjuiste wijze heeft verlegd en heeft in dat verband een (door de rechtbank gehonoreerd) beroep op eigen schuld aan de zijde van Liander gedaan. Het hof is echter van oordeel dat nu de wijze waarop de leiding was verlegd uit de Klic-tekening bleek en in aanmerking genomen het maatschappelijk belang bij strikte naleving van de op de grondroerder rustende onderzoeksplicht er geen ruimte is voor een (gedeeltelijk) verval van de vergoedingsplicht van Voorbij op grond van, kort gezegd, eigen schuld aan de zijde van Liander in verband met de (mogelijk te krappe) wijze waarop de leiding zou zijn verlegd. De gevolgen van het niet voldoen aan haar onderzoeks-/lokaliseerplicht komen dan ook geheel voor rekening en risico van Voorbij.
2.5.
Voorbij heeft noch de hoogte van de schade die Liander stelt te hebben geleden noch de ingangsdatum van de wettelijke rente bestreden. De vordering van Liander
is mitsdien toewijsbaar als hierna te doen.
2.6.
De grieven van Liander treffen derhalve doel. Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd en de vordering van Liander zal alsnog worden toegewezen. Voorbij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
veroordeelt Voorbij aan Liander te betalen een bedrag van € 13.466,08 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 13.009,06 vanaf 3 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Voorbij in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van Liander begroot op € 960,17 aan verschotten en op € 600,- voor salaris in eerste aanleg en in hoger beroep tot op heden op € 1.938,71 aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en J. Blokland en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.
Uitspraak 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Voorafgaand aan het in de grond slaan van stalen damwanden is een Klic-melding gedaan, waarna Liander een tekening heeft toegezonden waarop de later beschadigde gasleiding was ingetekend. Bij voldoende nauwkeurige bestudering van de tekening had - zo oordeelt het hof voorshands - de grondroerder moeten constateren dat hij de gasleiding zou beschadigen. Partijen mogen zich hierover nog uitlaten.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.123.090/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1330339/HA EXPL 12-376 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2013
inzake
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen:
VOORBIJ FUNDERINGSTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Liander en Voorbij genoemd.
Liander is bij dagvaarding van 11 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 21 november 2012 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Liander als eiseres en Voorbij als gedaagde.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- -
conclusie van eis in hoger beroep (overeenkomstig de appeldagvaarding);
- -
memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- -
memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 6 september 2013 doen bepleiten, Liander door mr. Van Velsen voornoemd en Voorbij door mr. A.M. Klunne, advocaat te Rotterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de zijde van Liander is bij die gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Liander heeft geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad - het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Voorbij heeft geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad - het vonnis waarvan zal vernietigen en Liander alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering dan wel, naar het hof begrijpt, indien het incidenteel appel wordt verworpen, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, alles met beslissing over de proceskosten met rente en nakosten.
Liander heeft vervolgens geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel appel, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Met haar eerste grief maakt Liander bezwaar tegen hetgeen onder 1.3 is vastgesteld. Het hof zal met het in deze grief gestelde rekening houden en daarop zonodig terugkomen. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.(i) Liander is beheerder van elektriciteits- en gasnetten.
(ii) Voorbij heeft in opdracht van de Combinatie Westpoort B.V. (verder de Combinatie) opdracht gekregen om in het kader van de aanleg van een snelweg stalen damwanden in de grond te slaan op een locatie in het netwerkgebied van Liander. De damwanden zouden een zogenaamde werkkuip vormen met het oog op de bouw door de Combinatie van een betonnen draagzuil.
(iii) Daartoe diende een gasleiding verlegd te worden; de verleggingswerkzaamheden zijn op 24 juni 2010 gereed gemeld.
(iv) Op 30 maart 2011 is bij het intrillen van de damwanden de verlegde gasleiding geraakt en beschadigd.
3.2.
Liander vordert in dit in dit geding dat Voorbij wordt veroordeeld om de schade aan de gasleiding te vergoeden welke schade zij stelt op € 13.009,06. De kantonrechter heeft de vordering van Liander afgewezen. Tegen deze de beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Liander met vijf grieven op.
In het incidenteel appel stelt Voorbij haar door de kantonrechter verworpen verweer aan de orde dat Liander niet als vorderingsgerechtigd kan worden beschouwd.
Het hof zal de incidentele grief als eerste bespreken.
3.3.
Bedoeld verweer houdt in dat Liander niet gerechtigd is om de onderhavige rechtsvordering in te stellen omdat zij de vordering aan Geko Invordering heeft overgedragen dan wel zij Geko Invordering een opdracht heeft gegeven die meebrengt dat Geko Invordering in eigen naam en met uitsluiting van de Liander het aan Liander toekomende (vorderings)recht zal uitoefenen.
Dit verweer is terecht verworpen. De mededeling van Geko Invordering waarop Voorbij zich ter staving van haar standpunt beroept was gehecht aan een op naam van Liander uitgebrachte dagvaarding. Dat de mededeling de strekking had Liander op de hoogte te stellen van een cessie dan wel dat Liander aan Geko Invordering een privatieve last heeft verleend moet in het licht daarvan reeds uitgesloten worden geacht. Daar komt bij dat in de mededeling wordt gesproken over de overdracht van een dossier en het afwikkelen van de zaak “krachtens volledige volmacht” hetgeen er evenmin op wijst dat sprake is van rechtshandelingen als door Voorbij bepleit. Aangenomen moet worden dat de mededeling: “bevrijdend betalen kan nog slecht aan ons” de strekking had aan Voorbij een betaaladres voor te schrijven, ook daarop kan geen vermoeden worden gebaseerd dat sprake is van een cessie of privatieve last. Doorslaggevend is dat de mededeling is meegezonden met een op naam van Liander als eiseres staande dagvaarding, waaruit geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de aan Geko Invordering gegeven volmacht betrekking had op de periode vóór het aanbrengen van de dagvaarding en dat nadien de betaling aan Liander (en niet aan Geko Invordering) diende te geschieden. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag en de (in het licht van de devolutieve werking van het appel onnodige) incidentele grief treft geen doel.
3.4.
De grieven in het principaal appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Voor zover in het principaal appel aan de orde spitst het geschil van partijen zich toe op de vraag of op Voorbij in de gegeven omstandigheden met betrekking tot de geraakte leiding een lokaliseerplicht rustte en zo ja in welke mate het ontstaan van de schade aan de schending daarvan aan Voorbij kan worden toegerekend.
3.5.
Liander voert terecht aan dat op diegene die graaf- of heiwerkzaamheden gaat verrichten een onderzoeksplicht rust en dat de grondroerder gehouden is om in redelijkheid al het mogelijke te doen om alle ter plekke van de werkzaamheden aanwezige kabels en leidingen te lokaliseren alvorens die werkzaamheden te verrichten. Deze verplichting heeft onder meer zijn weerslag gevonden in artikel 2 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder WION).
3.6.
In hoeverre de hierbedoelde verplichting meebrengt dat de grondroerder door het graven van proefsleuven onderzoek moet doen naar de aanwezigheid van leidingen en tot welke diepte is (onder meer) afhankelijk van de aan hem van de zijde van de eigenaars/beheerders van de in het gebied aanwezige leidingen verstrekte informatie, verkregen na de in artikel 2 lid 3 WION voorgeschreven zogenoemde Klic-melding, welke voorafgaand aan de werkzaamheden door de grondroerder en/of (in geval van onderaanneming) door diens opdrachtgever bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers dient te worden verricht.
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat van de zijde van de Combinatie op 2 maart 2011 een Klic-melding is gedaan en dat Liander daarop heeft gereageerd met de toezending van de tekening die door Liander als productie E 16 (en uitvergroot als productie E 17) in het geding is gebracht, met daarop in geel ingetekend (onder meer) de leiding die bij het aanbrengen van de damwand is beschadigd.
Voorbij stelt zich op het standpunt dat zij op grond van deze (volgens haar naar later bleek onjuiste) Klic-tekening mocht aannemen dat de gasleiding buiten de bouwkuip zou liggen en dat er dus veilig gewerkt kon worden.
Dit betoog kan (voorshands) niet als juist worden aanvaard op grond van het volgende.
Voorbij heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat de stalen damwanden een afmeting hadden van circa 14 bij 10 meter (zie ook conclusie van eis in hoger beroep onder 2 en 22 waar Liander deze afmetingen van de door Voorbij vervaardigde bouwkuip tot uitgangspunt neemt).
Door Voorbij wordt niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat op de
tekening die door Liander als productie E18 in het geding is gebracht de plaatsing van
de bouwkuip ten opzichte van de aan te brengen betonnen draagzuil juist is
weergegeven. Een vergelijking van productie E 18 met de als productie E19
overgelegde (qua schaal iets kleinere) tekening wettigt echter de gevolgtrekking dat de
langste zijde van de op productie E 18 ingetekende bouwkuip niet 14 meter doch
slechts 12 meter beloopt. Op de als productie E19 overgelegde tekening staan immers
op verschillende plaatsen lengtematen aangegeven waaruit op te maken valt dat de
ingetekende bouwkuip ongeveer 12 meter breed is en dat de kortste afstand van de
bouwkuip tot de daarop ingetekende leiding 70 tot 80 cm beloopt. In dit verband wijst
het hof erop dat hoewel op productie E 19 het tracé van de leiding anders is
ingetekend (het betreft volgens Liander het zogenoemde ‘wenstracé’) en de schaal van
de twee tekeningen verschillend is, de verhouding van de bouwkuip tot de
geprojecteerde betonnen draagzuil op beide tekeningen gelijk is.
3.8.
Dat de bouwkuip zoals die was ingetekend/geprojecteerd zich slechts op korte afstand van de verlegde leiding bevond strookt overigens met de inhoud van de door Liander overgelegde verklaring van haar schadepreventiemedewerker [X] (productie E 10) waarin gesproken wordt van een door de betrokken aannemer zelf ingetekend ‘verzamelblad’ waarop te zien was dat de zijkant van de damwandkuip vrijwel gelijk viel met de gasleiding.
3.9.
In het licht van dit een en ander acht het hof voorshands de conclusie gewettigd dat Voorbij bij een voldoende nauwkeurige bestudering van de door Liander naar aanleiding van de Klic-melding van 2 maart 2011 verschafte tekening had kunnen en moeten constateren dat hoewel een bouwkuip met een maatvoering van 12 meter bij 10 meter (net) binnen het tracé van de leiding zou blijven, zij met een bouwkuip van 14 meter bij 10 meter het tracé zou overschrijden en dat zij er derhalve zonder meer rekening mee moest houden dat de leiding door de bouwkuip zou lopen en deze bij het aanbrengen van de damwanden zou worden geraakt, althans dat zij (mede gelet op in de richtlijn “Graafschade voorkomen aan kabels en leidingen” van CROW voorschreven veiligheidsmarge van 1.50 meter horizontale afstand) in ieder geval nader onderzoek naar de exacte ligging van de leiding had behoren te doen alvorens de graafwerkzaamheden aan te vangen.
3.10.
In het gegeven dat het hof tot de onder 3.9 genoemde conclusie is gekomen (mede) op grond van een (voor het eerst) tijdens het pleidooi in hoger beroep door Liander overgelegde tekening waarop Voorbij mogelijk nog niet voldoende heeft kunnen reageren, vindt het hof reden om, alvorens verder te beslissen, partijen (eerst Voorbij en daarna Liander) in de gelegenheid te stellen om zich omtrent het voorgaande bij akte uit te laten.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 januari 2014 voor het nemen van een akte aan de zijde van Voorbij als bedoeld onder 3.9 en 3.10;
bepaalt dat Liander in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop bij akte te reageren;
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en E.J. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013.