Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/2.3.2.2:2.3.2.2 Art. 76 Rv
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/2.3.2.2
2.3.2.2 Art. 76 Rv
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507168:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie Parl. Gesch. Herz. Burg. Procesrecht (VAN MIERLO/BART), blz. 234 waarin de wetgever refereert aan art. 358 (oud) Rv dat bij Wet van 21 januari 1954, Stb. 27 ten onrechte is geschrapt (omdat het volgens de wetgever overbodig was) en dat inhoudelijk overeenkomt met de beslissing in de zaak Meulen/Keijsers (zie ook Wijzigingen vanaf 1952 in Burg. Rv. (RUTTEN), art. 157a, aant. 18 en art. 358) en thans aan het bepaalde in art. 76 Rv.
Parl. Gesch. Herz. Burg. Procesrecht (VAN MIERLO/BART), blz. 234.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 76 Rv voorziet in het verbod van evocatie als de rechter in hoger beroep een uitspraak van een lagere rechter, houdende onbevoegdverklaring, vernietigt. Art. 76 Rv, zoals dat luidde volgend op de herziening van het procesrecht, bepaalde:
’Indien de rechter in hoger beroep een vonnis of beschikking van een lagere rechter, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard, vernietigt, verwijst de rechter de zaak naar deze lagere rechter om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat de rechter in beroep de zaak aan zich houdt."1
Ik wijs tevens op art. 422a Rv op grond waarvan art. 76 Rv van overeenkomstige toepassing is bij de vernietiging van een arrest of beschikking in cassatie.
De bepaling was sinds de schrapping van het inhoudelijk gelijkluidende art. 358 (oud) Rv niet in de wet opgenomen.2 Niettemin vormde het bepaalde wel geldend recht op grond van jurisprudentie. Het betreft de beslissing van de Hoge Raad in de zaak Meulen/Keijsers:
’3.6. De regel dat door het hoger beroep tegen een einduitspraak (...) in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de appelrechter wordt overgebracht ter beslissing door deze en dat deze zich niet deels aan deze hem opgedragen taak mag onttrekken door een gedeelte van de beslissing van het aan zijn oordeel onderworpene over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven, lijdt uitzondering in gevallen waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in art. 1022 lid 2 (lees: lid 1; GJM) Rv (...). In een zodanig geval dient de zaak naar de rechter in eerste aanleg te worden verwezen, tenzij beide partijen te kennen hebben gegeven dat zij afdoening door de appelrechter verlangen."3
Art. 76 Rv had, zoals de bepaling als gevolg van de herziening van het procesrecht luidde, blijkens de wetsgeschiedenis — met name de referte aan de zojuist genoemde jurisprudentie die in art. 76 Rv is gecodificeerd — ook het oog op de onbevoegdverklaring wegens een overeenkomst tot arbitrage.4 Bij de Aanpassingswet Burgerlijke Rechtsvordering is dit expliciet tot uiting gebracht (zie 2.4.1).