Zie onder meer: HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1331; HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3485; HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172; HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3071; en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3051.
HR, 14-03-2017, nr. 15/05457
ECLI:NL:HR:2017:414, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-03-2017
- Zaaknummer
15/05457
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:414, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑03‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1492, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:6334, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2016:1492, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:414, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑01‑2016
- Wetingang
art. 36e Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0146
NbSr 2017/133
Uitspraak 14‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Toepassing eenvoudige kasopstelling, art. 36e.2 en 3 Sr. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2002:AE3569, ECLI:NL:HR:2013:BY5217 en ECLI:NL:HR:2016:2714. Indien het Hof heeft beoogd toepassing te geven aan art. 36e.3 Sr, blijkt uit de overwegingen van het Hof niet dat aan de in die bepaling gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Indien het Hof toepassing heeft willen geven aan art. 36e.2 Sr, is het oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft het vastgestelde bedrag van het geschatte voordeel niet in voldoende mate gerelateerd aan het feit of de feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld dan wel aan andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr, doordat het in het midden heeft gelaten of dat voordeel uitsluitend is verkregen d.m.v. of uit de baten van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen, dan wel of en in hoeverre aan dat voordeel ook andere bewezenverklaarde feiten dan wel andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr of, v.zv. deze zijn begaan voor 1 juli 2011, soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, ab.i. art. 36e.2 (oud), Sr, ten grondslag liggen. Volgt vernietiging.
Partij(en)
14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/05457 P
AGE/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 september 2015, nummer 21/004210-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van (of uit de baten van) het in de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak bewezenverklaarde gewoontewitwassen onjuist is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
De door het Hof bevestigde uitspraak van de Rechtbank houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in:
"De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis in de hoofdzaak. Blijkens dit inmiddels onherroepelijke vonnis heeft de rechtbank onder meer bewezen geacht dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf heeft witgewassen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van deze feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat volgt de rechtbank de berekening zoals deze is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel over de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de rechtbank op de volgende punten van deze berekening afwijkt:
- De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 13 van het rapport abusievelijk is vermeld dat de Volvo V50 met kenteken [EE-00-EE] voor een bedrag van € 10.050,-- in de berekening moet worden meegenomen omdat de overige € 5.950,-- inruilwaarde bleek te zijn. Blijkens pagina 11 van het rapport is deze inruilwaarde in de berekening al bij de aankoop van de Mercedes Benz Vito met kenteken [AA-00-AA] in rekening gebracht. Gelet hierop dient bij de aankoop van de hiervoor genoemde Volvo V50 te worden uitgegaan van een bedrag van € 16.000,--.
- Uit later ingekomen informatie naar aanleiding van een aan België verzonden rechtshulpverzoek blijkt dat veroordeelde een Jetski en een Jetloader -waarvan een factuur werd gevonden op naam van veroordeelde- contant heeft betaald in augustus en september 2011. Het betreft een totaalbedrag van € 13.225,--. Door de verdediging is betreffende deze Jetski en Jetloader geen verweer gevoerd.
- Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat de totale waarde van de door de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak verbeurd verklaarde goederen, zijnde € 62.530,--, in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor het overige neemt de rechtbank de berekeningen in voornoemd proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt daarbij de volgende stellingen/ verweren van de verdediging:
- De stelling van de verdediging dat in de kasopstelling ten onrechte het door veroordeelde ontvangen salaris van [A] B.V. (over de periode van 1 januari 2009 tot en met juni 2010) niet is meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak is overwogen dat van een dergelijk dienstverband niet is gebleken, dat daarover ook geen verifieerbare informatie is verschaft en dat uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel is gebleken dat het bedrijf [A] per 23 januari 2009 is beëindigd. Ook thans heeft veroordeelde geen verifieerbare gegevens verschaft waaruit zou kunnen volgen dat veroordeelde contante inkomsten heeft ontvangen van [A] . Veroordeelde heeft wel salarisspecificaties overgelegd van inkomsten ontvangen van [A] . Van de juistheid daarvan kan de rechtbank echter niet uitgaan nu de gegevens daarop over bijvoorbeeld afgedragen premies in het geheel niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Op nadere vragen daarover heeft de verdediging ter zitting geen antwoord kunnen geven.
- De stelling van de verdediging dat in de kasopstelling ten onrechte de door veroordeelde in 2009, 2010 en 2011 ontvangen contante inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko niet zijn meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat hieraan voorbij wordt gegaan, omdat geen enkele onderbouwing is gegeven van deze stelling. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. De door de verdediging overgelegde belastingaangifte over 2009 waarin een verzamelinkomen van € 51.798,-- is opgenomen, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Immers, hieruit volgt niet dat verdachte inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko heeft ontvangen en dat sprake was van contante inkomsten. Over de jaren 2010 en 2011 zijn geen bescheiden overgelegd.
- Door veroordeelde is niet ontkend dat er voor een totaalbedrag van € 90.933,-- aan facturen in zijn woning zijn aangetroffen, betreffende contante uitgaven. De rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag niet mee te nemen bij de contante uitgaven. De stelling van veroordeelde dat een deel van deze bonnen betrekking zou hebben op cadeaus die hij heeft gekregen voor zijn kinderen acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu niet zonder meer aannemelijk is dat men, als het een cadeau betreft, de bon erbij krijgt. Nadere vragen daarover ter zitting konden door de verdediging niet worden beantwoord. Overigens is ook deze stelling niet verder onderbouwd met bijvoorbeeld gegevens over welke bonnen het zou betreffen.
- De stelling van veroordeelde dat de Mercedes met kenteken [AA-00-AA] , de Audi met kenteken [CC-00-CC] , de Volvo met kenteken [EE-00-EE] en de BMW met het kenteken [BB-00-BB] niet aan hem toebehoorden en zijn verkocht, wordt verworpen. Uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat de Audi sinds 2 februari 2009 en de BMW sinds augustus 2010 op naam van veroordeelde staan. Deze auto's zijn op 1 november 2011 in conservatoir beslag genomen en door de rechtbank in de hoofdzaak verbeurd verklaard. Nergens blijkt uit dat deze auto's zouden zijn verkocht. Met betrekking tot de Volvo overweegt de rechtbank dat uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat veroordeelde deze auto contant heeft betaald, de koopovereenkomst heeft getekend en deze koopovereenkomst ook in zijn woning is aangetroffen. De contante uitgaven voor deze auto zijn dan ook op juiste gronden in de kasopstelling meegenomen. Met betrekking tot de Mercedes overweegt de rechtbank dat deze auto in het vonnis in de hoofdzaak conform de eis van officier van justitie eveneens verbeurd is verklaard. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat ook deze auto feitelijk aan veroordeelde toebehoorde.
- De stelling van veroordeelde dat de waarde van de aangetroffen sieraden, die hem in eigendom toe behoren, € 3.100,00 bedraagt, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde bewijsstukken, wat daar overigens ook van zij, niet zien op de bij verdachte aangetroffen sieraden. Desgevraagd heeft de verdediging hierop geen nadere toelichting kunnen geven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Totaal overzicht contante uitgaven:
Contante stortingen op de bank € 119.675,--
Contante uitgave bij Holland Casino € 1.000,--
Contante uitgaven facturen € 90.933,--
Huurbetalingen en borg € 5.875,--
Mercedes [AA-00-AA] € 3.000,--
BMW [BB-00-BB] € 24.300,--
Audi [CC-00-CC] € 7.000,--
Opel [DD-00-DD] € 910,--
Volvo [EE-00-EE] € 16.000,--
Sieraden € 11.160,--
Jetski en Jetloader € 13.225,--
Crossmotor Honda [...] € 2.500,--
Totaal uitgaven € 295.578,--
Totaaloverzicht contant geld
Legale contante ontvangsten inclusiefbankopnamen € 60.007,--
Eindsaldo contant geld € 19.780,--
Beschikbaar voor uitgaven € 40.227,--
Werkelijke contante uitgaven € 295.578,--
Beschikbaar voor uitgaven (-) € 40.227,--
Waarde verbeurd verklaarde goederen (-) € 62.530,--
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 192.821,--
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve conform de eis van de officier van justitie op € 192.821,--. Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld."
2.2.2.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is onder meer bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - gewoontewitwassen.
2.3.
Art. 36e, eerste, tweede en derde lid, Sr luidde tot de inwerkingtreding op 1 juli 2011 van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171:
"1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen."
"1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. (...)"
2.4.1.
Het Hof heeft de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, doen steunen op een rapport waarin een berekeningssysteem is gebezigd waarin
a) is uitgegaan van gegevens die betrekking hebben op de periode waarin het bewezenverklaarde gewoontewitwassen is begaan,
b) als relevante gegevens onder meer zijn gebezigd
(1) de door de betrokkene gedane contante uitgaven, onder meer bestaande uit contante stortingen op bankrekeningen,
(2) de legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen,
(3) het eindsaldo aan contante gelden, en
c) het negatieve verschil tussen contante uitgaven en ontvangsten, dat slechts veroorzaakt kan zijn door een onverklaarde bron van ontvangsten, wordt aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van art. 36e Sr.
2.4.2.
Deze berekeningswijze, die pleegt te worden aangeduid als eenvoudige kasopstelling, komt in ieder geval in aanmerking bij toepassing van het derde lid van art. 36e Sr. De rechter is in dat geval niet gehouden te concretiseren welke "andere strafbare feiten" op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
2.4.3.
Daarnaast kan deze berekeningswijze worden gehanteerd bij toepassing van het tweede lid van art. 36e Sr, indien het aan de hand van die berekening vastgestelde bedrag in voldoende mate kan worden gerelateerd aan het feit of de feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld dan wel aan andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr of, voor zover deze zijn begaan voor 1 juli 2011, soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, als bedoeld in art. 36e, tweede lid (oud), Sr (vgl. HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3569).
2.4.4.
Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat in de eenvoudige kasopstelling ook door de betrokkene gedane contante uitgaven worden betrokken die betrekking hebben op of in relatie staan tot voorwerpen die onderdeel uitmaken van een bewezenverklaring ter zake van (gewoonte)witwassen. Het enkele feit dat in de eenvoudige kasopstelling dergelijke uitgaven in aanmerking zijn genomen, brengt evenwel niet met zich dat de uitkomst van de kasopstelling bij toepassing van art. 36e, tweede lid, Sr geheel als wederrechtelijk verkregen voordeel uit uitsluitend dat (gewoonte)witwassen kan worden aangemerkt (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293).
2.5.
Het Hof is bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van het onder 2.4.1 genoemde rapport inhoudende een eenvoudige kasopstelling, waarbij het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de uitkomst van die kasopstelling het door de betrokkene daadwerkelijk verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel representeert. Dat oordeel is evenwel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Immers, indien het Hof heeft beoogd toepassing te geven aan art. 36e, derde lid, Sr, blijkt uit de overwegingen van het Hof niet dat aan de in die bepaling gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan, in het bijzonder niet aan het in het onderhavige geval nog geldende vereiste dat een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld (vgl. HR 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2714).
Indien het Hof toepassing heeft willen geven aan art. 36e, tweede lid, Sr, is het oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft immers het aldus vastgestelde bedrag van het geschatte voordeel niet in voldoende mate - in de hiervoor onder 2.4.3 bedoelde zin - gerelateerd aan het feit of de feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld dan wel aan andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr, doordat het in het midden heeft gelaten of dat voordeel uitsluitend is verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde (gewoonte)witwassen, dan wel of en in hoeverre aan dat voordeel ook andere bewezenverklaarde feiten dan wel andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr of, voor zover deze zijn begaan voor 1 juli 2011, soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, als bedoeld in art. 36e, tweede lid (oud), Sr, ten grondslag liggen.
2.6.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017.
Conclusie 29‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Toepassing eenvoudige kasopstelling, art. 36e.2 en 3 Sr. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2002:AE3569, ECLI:NL:HR:2013:BY5217 en ECLI:NL:HR:2016:2714. Indien het Hof heeft beoogd toepassing te geven aan art. 36e.3 Sr, blijkt uit de overwegingen van het Hof niet dat aan de in die bepaling gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Indien het Hof toepassing heeft willen geven aan art. 36e.2 Sr, is het oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft het vastgestelde bedrag van het geschatte voordeel niet in voldoende mate gerelateerd aan het feit of de feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld dan wel aan andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr, doordat het in het midden heeft gelaten of dat voordeel uitsluitend is verkregen d.m.v. of uit de baten van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen, dan wel of en in hoeverre aan dat voordeel ook andere bewezenverklaarde feiten dan wel andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr of, v.zv. deze zijn begaan voor 1 juli 2011, soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, ab.i. art. 36e.2 (oud), Sr, ten grondslag liggen. Volgt vernietiging.
Nr. 15/05457 P Zitting: 29 november 2016 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
In zijn arrest van 1 september 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met overneming van gronden de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 8 juli 2014 bevestigd, waarbij het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 192.821,- en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd is.
Het hof heeft in navolging van de rechtbank het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 192.821,-. Het vonnis van de rechtbank houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis in de hoofdzaak. Blijkens dit inmiddels onherroepelijke vonnis heeft de rechtbank onder meer bewezen geacht dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf heeft witgewassen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van deze feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat volgt de rechtbank de berekening zoals deze is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel over de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de rechtbank op de volgende punten van deze berekening afwijkt:
- De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 13 van het rapport abusievelijk is vermeld dat de Volvo V50 met kenteken [EE-00-EE] voor een bedrag van € 10.050,-- in de berekening moet worden meegenomen omdat de overige € 5.950,-- inruilwaarde bleek te zijn. Blijkens pagina 11 van het rapport is deze inruilwaarde in de berekening al bij de aankoop van de Mercedes Benz Vito met kenteken [AA-00-AA] in rekening gebracht. Gelet hierop dient bij de aankoop van de hiervoor genoemde Volvo V50 te worden uitgegaan van een bedrag van € 16.000,--.
- Uit later ingekomen informatie naar aanleiding van een aan België verzonden rechtshulpverzoek blijkt dat veroordeelde een Jetski en een Jetloader -waarvan een factuur werd gevonden op naam van veroordeelde- contant heeft betaald in augustus en september 2011. Het betreft een totaalbedrag van € 13.225,--. Door de verdediging is betreffende deze Jetski en Jetloader geen verweer gevoerd.
- Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat de totale waarde van de door de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak verbeurd verklaarde goederen, zijnde € 62.530,--, in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor het overige neemt de rechtbank de berekeningen in voornoemd proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt daarbij de volgende stellingen/verweren van de verdediging:
- De stelling van de verdediging dat in de kasopstelling ten onrechte het door veroordeelde ontvangen salaris van [A] B.V. (over de periode van 1 januari 2009 tot en met juni 2010) niet is meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak is overwogen dat van een dergelijk dienstverband niet is gebleken, dat daarover ook geen verifieerbare informatie is verschaft en dat uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel is gebleken dat het bedrijf [A] per 23 januari 2009 is beëindigd. Ook thans heeft veroordeelde geen verifieerbare gegevens verschaft waaruit zou kunnen volgen dat veroordeelde contante inkomsten heeft ontvangen van [A] . Veroordeelde heeft wel salarisspecificaties overgelegd van inkomsten ontvangen van [A] . Van de juistheid daarvan kan de rechtbank echter niet uitgaan nu de gegevens daarop over bijvoorbeeld afgedragen premies in het geheel niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Op nadere vragen daarover heeft de verdediging ter zitting geen antwoord kunnen geven.
- De stelling van de verdediging dat in de kasopstelling ten onrechte de door veroordeelde in 2009, 2010 en 2011 ontvangen contante inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko niet zijn meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat hieraan voorbij wordt gegaan, omdat geen enkele onderbouwing is gegeven van deze stelling. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. De door de verdediging overgelegde belastingaangifte over 2009 waarin een verzamelinkomen van € 51.798,-- is opgenomen, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Immers, hieruit volgt niet dat verdachte inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko heeft ontvangen en dat sprake was van contante inkomsten. Over de jaren 2010 en 2011 zijn geen bescheiden overgelegd.
- Door veroordeelde is niet ontkend dat er voor een totaalbedrag van € 90.933,- aan facturen in zijn woning zijn aangetroffen, betreffende contante uitgaven. De rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag niet mee te nemen bij de contante uitgaven. De stelling van veroordeelde dat een deel van deze bonnen betrekking zou hebben op cadeaus die hij heeft gekregen voor zijn kinderen acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu niet zonder meer aannemelijk is dat men, als het een cadeau betreft, de bon erbij krijgt. Nadere vragen daarover ter zitting konden door de verdediging niet worden beantwoord. Overigens is ook deze stelling niet verder onderbouwd met bijvoorbeeld gegevens over welke bonnen het zou betreffen.
- De stelling van veroordeelde dat de Mercedes met kenteken [AA-00-AA] , de Audi met kenteken [CC-00-CC] , de Volvo met kenteken [EE-00-EE] en de BMW met het kenteken [BB-00-BB] niet aan hem toebehoorden en zijn verkocht, wordt verworpen. Uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat de Audi sinds 2 februari 2009 en de BMW sinds augustus 2010 op naam van veroordeelde staan. Deze auto’s zijn op 1 november 2011 in conservatoir beslag genomen en door de rechtbank in de hoofdzaak verbeurd verklaard. Nergens blijkt uit dat deze auto’s zouden zijn verkocht. Met betrekking tot de Volvo overweegt de rechtbank dat uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat veroordeelde deze auto contant heeft betaald, de koopovereenkomst heeft getekend en deze koopovereenkomst ook in zijn woning is aangetroffen. De contante uitgaven voor deze auto zijn dan ook op juiste gronden in de kasopstelling meegenomen. Met betrekking tot de Mercedes overweegt de rechtbank dat deze auto in het vonnis in de hoofdzaak conform de eis van officier van justitie eveneens verbeurd is verklaard. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat ook deze auto feitelijk aan veroordeelde toebehoorde.
- De stelling van veroordeelde dat de waarde van de aangetroffen sieraden, die hem in eigendom toe behoren, € 3.100,00 bedraagt, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde bewijsstukken, wat daar overigens ook van zij, niet zien op de bij verdachte aangetroffen sieraden. Desgevraagd heeft de verdediging hierop geen nadere toelichting kunnen geven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve conform de eis van de officier van justitie op € 192.821,-. Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld.
Het verweer van de veroordeelde dat gelet op zijn financiële draagkracht het bedrag op nihil dient te worden gesteld wordt door de rechtbank verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Veroordeelde heeft zijn stellingen hierover immers in het geheel niet onderbouwd.”
5. In de toelichting op het middel wordt met verwijzing naar onder meer HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293 betoogd dat het oordeel van het hof dat de betrokkene door het bewezenverklaarde gewoontewitwassen daadwerkelijk voordeel heeft genoten zonder nadere motivering, die ontbreekt, onjuist dan wel niet begrijpelijk is. In dat arrest overwoog de Hoge Raad dat de opvatting dat de bedragen aan contant geld en banksaldi en het voor het verwerven van aandelen betaalde bedrag, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden onjuist is. Dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde witwassen, vergde volgens het oordeel van de Hoge Raad een nadere motivering. De Hoge Raad heeft deze lijn in latere rechtspraak doorgetrokken.1.Het standpunt dat voorwerpen van (gewoonte)witwassen reeds om die reden kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van (gewoonte)witwassen, is dus niet houdbaar.
6. Het middel gaat ervan uit dat het hof aan de oplegging van de ontnemingsmaatregel enkel het in de hoofdzaak bewezenverklaarde gewoontewitwassen ten grondslag heeft gelegd. Dit uitgangspunt berust echter op een verkeerde lezing van het arrest. De rechtbank heeft namelijk haar oordeel dat de betrokkene het bedoelde voordeel heeft verkregen, ontleend aan alle in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen. Daarbij gaat het niet alleen om het gewoontewitwassen (feit 1), maar ook om valsheid in geschrift (feit 2), handelen in strijd met art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (feit 4) en het opzettelijk overtreden van art. 10.9, eerste lid, Telecommunicatiewet (feit 5).2.Het hof heeft, zich verenigend met het vonnis van de rechtbank, geoordeeld dat de betrokkene door middel van het begaan van “deze feiten” een voordeel als bedoeld in art. 36e Sr heeft gehad.
7. Dat het middel berust op een verkeerde lezing van het arrest is slechts een puntje op de i en doet niet af aan hetgeen het middel in de kern naar voren brengt. Bij de berekening van het ontnemingsvoordeel heeft het hof het oog vooral gehad op het gewoontewitwassen. Het hof heeft evenwel niet nader gemotiveerd waarom het van oordeel is dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit de contante stortingen op de bank ten bedrage van in totaal € 119.675,-. Uit deze enkele stortingen blijkt niet dat het vermogen van de betrokkene is toegenomen en evenmin dat daardoor een schuld teniet is gedaan. De betrokkene heeft dat totale geldbedrag immers nog altijd slechts voorhanden gehad. Indien het hof van oordeel zou zijn dat de andere bewezenverklaarde feiten tot bedoeld voordeel voor de betrokkene hebben geleid, ontbreekt hiervoor eveneens de vereiste motivering.
8. Op grond van het voorgaande meen ik dat het bestreden oordeel van het hof voor zover het betrekking heeft op de contante stortingen van geldbedragen van in totaal € 119.675,- op de bank, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
9. Ten aanzien van de contante uitgaven voor de huurbetalingen en de borg, de auto’s, de sieraden, de crossmotor, de Jetski en de Jetloader, de facturen en de uitgaven bij Holland Casino liggen de kaarten anders. Het daarop betrekking hebbende oordeel van het hof acht ik niet onjuist en toereikend gemotiveerd. Voor die uitgaven geldt gezien de bewijsvoering van het hof dat er witwasgelden zijn aangewend voor het doen van betalingen en dat daaruit daadwerkelijk voordeel door de betrokkene is genoten. Dat volgens de toelichting op het middel in de hoofdzaak is overwogen dat mogelijk de gelden die uit misdrijf zijn verkregen vermengd zijn geraakt met de legale inkomsten van de verdachte, maakt het oordeel van het hof op dit punt niet onbegrijpelijk.3.Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat hier gebruik is gemaakt van een eenvoudige kasopstelling, waarbij een vergelijking van de (contante) uitgaven met de legale (contante) ontvangsten een verschil heeft aangetoond dat als basis heeft gediend voor de ontnemingsvordering en de omvang heeft bepaald van de vastgestelde schatting van het ontnemingsbedrag. In de onderhavige zaak is bij de toepassing van deze schattingsmethode expliciet rekening gehouden met de legale contante ontvangsten van de betrokkene. De mogelijke vermenging van legale en illegale verdiensten staat aan de ontneming van het wederrechtelijk verkregen vermogen dan ook niet in de weg.
10. Het middel slaagt ten dele.
11. Het tweede middel valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht houdt in dat de ontnemingsmaatregel is gebaseerd op contante uitgaven – betreffende Holland Casino, de Jetski en de Jetloader – die in de hoofdzaak niet als voorwerp van gewoontewitwassen bewezen zijn verklaard. Ten tweede wordt geklaagd dat het hof met betrekking tot de contante stortingen (per abuis) een hoger bedrag heeft vastgesteld dan dat in de hoofdzaak als voorwerp van gewoontewitwassen bewezen is verklaard (verschil: € 10.640,00).
12. Nu de motiveringsklacht van het eerste middel slaagt ten aanzien van de hierboven onder 8 genoemde contante stortingen, behoeft mijns inziens de tweede klacht geen bespreking.
13. Wat de eerste klacht betreft, merk ik het volgende op. In een ontnemingsprocedure komt de rechter een zelfstandig oordeel toe inzake verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat.4.Wordt in de hoofdzaak op de grondslag van de tenlastelegging beraadslaagd en beslist, in de ontnemingsprocedure vormt de ontnemingsvordering enkel de aanleiding voor de beslissing van de rechter over de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.5.
14. De eerste klacht nu, richt zijn pijlen op een vermeende discrepantie tussen de voorwerpen waarvan in de strafzaak bewezen is verklaard dat zij onderdeel vormen van het gewoontewitwassen enerzijds en de schatting van het voordeel in de ontnemingszaak anderzijds. Volgens de toelichting op het middel zijn de uitgaven voor de Jetski en de Jetloader en de contante uitgaven bij Holland Casino geen onderdeel van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen in de hoofdzaak, terwijl zij wel in de berekening van het ontnemingsvoordeel zijn meegenomen.
15. De officier van justitie heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 juni 2014 een ontnemingsbedrag gevorderd van € 192.821,-. In navolging van de rechtbank heeft het hof conform de ontnemingsvordering het ontnemingsvoordeel op datzelfde bedrag vastgesteld. Blijkens het vonnis van 8 juli 2014 heeft de rechtbank zich daarbij gebaseerd op het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht”. In dit rapport zijn de uitgaven van de betrokkene bij Holland Casino op 25 juni 2007 vastgesteld op € 1.000,-. De rechtbank heeft dit bedrag overgenomen. Ten aanzien van de Jetski en de Jetloader heeft de rechtbank overwogen dat uit later ingekomen informatie naar aanleiding van een aan België verzonden rechtshulpverzoek blijkt dat de betrokkene deze voorwerpen – waarvan een factuur werd gevonden op naam van de betrokkene – contant heeft betaald in augustus en september 2011. Het betreft een totaalbedrag van € 13.225,-. Ook dit bedrag maakt deel uit van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
16. Door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, is het hof kennelijk van oordeel dat de betrokkene ten aanzien van deze uitgaven wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van (onder meer) het bewezenverklaarde gewoontewitwassen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In de strafzaak is het gewoontewassen bewezenverklaard aangaande de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011. De bedoelde (contante) uitgaven hebben in deze periode plaatsgevonden. Het hof kon deze uitgaven dan ook betrekken bij de schatting van het voordeel. Daarbij wijs ik erop dat door de verdediging ter terechtzitting geen verweer is gevoerd met betrekking tot deze bedragen en dat ook anderszins niet van een aannemelijke verklaring voor deze uitgaven is gebleken.
17. De eerste klacht van het middel mist doel.
18. Het eerste middel slaagt gedeeltelijk. Het tweede middel faalt in zijn eerste klacht en kan in zoverre worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. De tweede klacht van het tweede middel behoeft geen bespreking.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2016
Rb. Utrecht 28 februari 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0041. De in de onderhavige zaak opgelegde ontnemingsmaatregel strekt zich niet uit over feiten als bedoeld in het tweede en/of derde lid van art. 36e Sr.
De strafrechter heeft overwogen dat de verhouding tussen de legale en de illegale inkomsten zodanig is, dat moet worden aangenomen dat daardoor het gehele vermogen is besmet. Vgl. HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, NJ 2011/44 m.nt. Keijzer.
Zie HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501, NJ 1999/589 en HR 30 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2295, NJ 2001/219.
HR 25 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2770, NJ 2002/148 m.nt. Mevis.
Beroepschrift 22‑01‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
betekening aanzegging ex artikel 435 lid 1 Sv.
op 22 januari 2016
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
inzake
[rekwirant]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 1 september 2015 in de zaak met parketnummer 21-004210-14
Inleiding
1.
Deze schriftuur bevat 2 cassatiemiddelen, waarbij het tweede cassatiemiddel is onderverdeeld in twee klachten. Beide middelen zien op de bewijsmotivering.
2.
Het Hof heeft in het bestreden arrest de uitspraak van de rechtbank (ontnemingsvonnis) bevestigd. De rechtbank verwijst in het ontnemingsvonnis voor de bewijsmotivering onder meer naar het onherroepelijke vonnis van de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak. Op grond daarvan zullen eerst de relevante onderdelen van deze uitspraken worden weergegeven alvorens de cassatiemiddelen te bespreken.
De uitspraak van het Hof d.d. 1 september 2015
3.
In het bestreden arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
‘Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd, met aanvulling van het navolgende.
De raadsman heeft ter zitting van het hof stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling van de verdediging dat er legale inkomsten zijn geweest. Wat betreft de stukken die zijn overgelegd ten aanzien van de gestelde inkomsten van veroordeelde uit de gestelde arbeidsovereenkomst met [A] BV overweegt het hof dat deze stukken nog immer niet aantonen dat sprake is geweest van een daadwerkelijk dienstverband van veroordeelde waaruit hij inkomsten heeft genoten. De stukken vermelden allen al ten aanzien van de datum van indiensttreding wisselende data, zodat het waarheidsgehalte van hetgeen de stukken beogen te bewijzen, door het hof sterk wordt betwijfeld. Met de recht is het hof dan ook van oordeel dat het door veroordeelde gestelde salaris in de kasopstelling niet dient te worden meegenomen. Ten aanzien van hetgeen gesteld is met betrekking tot het beginsaldo alsmede ten aanzien van de overige posten waarvan door en namens veroordeelde is aangevoerd dat deze in de kasopstelling dienen te worden betrokken, wordt overwogen dat deze een onvoldoende betwisting vormen van het in het financieel onderzoek gekozen uitgangspunt omtrent het beginsaldo en de verdere berekening. Het hof gaat derhalve uit van de door de rechtbank aangenomen kasopstelling.
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Naar het oordeel van het hof is er geen noodzaak om in het verzoek tot het horen van de getuigen, welk verzoek pas voor het eerst ter terechtzitting van het hof en dus in een laat stadium voor het eerst is gedaan, te bewilligen. Het hof wijst het verzoek daarom af.
Beslissing
Het hof:
Bevestig het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.’
Het vonnis van de rechtbank d.d. 8 juli 2014 in de ontnemingszaak
4.
In het door het Hof bevestigde ontnemingsvonnis heeft de rechtbank rekwirant een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd van € 192.821,00. Voor zover van belang heeft de rechtbank daartoe het volgende overwogen:
‘2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis in de hoofdzaak. Blijkens dit inmiddels onherroepelijke vonnis heeft de rechtbank onder meer bewezen geacht dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf heeft witgewassen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van deze feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat volgt de rechtbank de berekening zoals deze is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel over de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de recht op de volgende punten van deze berekening afwijkt:
- —
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 13 van het rapport abusievelijk is vermeld dat de Volvo V50 met kenteken [EE-00-EE] voor een bedrag van € 10.050,-- in de berekening moet worden meegenomen omdat de overige € 5.950,-- inruilwaarde bleek te zijn. Blijkens pagina 11 van het rapport is deze inruilwaarde in de berekening al bij de aankoop van de Mercedes Bens Vito met kenteken [AA-00-AA] in rekening gebracht. Gelet hierop dient bij de aankoop van de hiervoor genoemde Volvo V50 te worden uitgegaan van een bedrag van € 16.000,--
- —
Uit later ingekomen informatie naar aanleiding van een aan Belgie verzonden rechtshulpverzoek blijkt dat veroordeelde een Jetski en een Jetloader -waarvan een factuur werd gevonden op naam van veroordeelde- contant heeft betaald in augustus en september 2011. Het betreft een totaalbedrag van € 13.225,--. Door de verdediging is betreffende deze Jetski en Jetloader geen verweer gevoerd.
- —
Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat de totale waarde van de door de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak verbeurd verklaarde goederen, zijnde € 62.530,--, in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor het overige neemt de rechtbank de berekeningen in voornoemd proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
(…)
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Contante stortingen op de bank | € | 119.675,-- | |
Contante uitgave bij Holland Casino | € | 1.000,-- | |
Contante uitgaven facturen | € | 90.933,-- | |
Huurbetalingen en borg | € | 5.875,-- | |
Mercedes [AA-00-AA] | € | 3.000,-- | |
BMW [BB-00-BB] | € | 24.300,-- | |
Audi [CC-00-CC] | € | 7000,-- | |
Opel [DD-00-DD] | € | 910,-- | |
Volvo [EE-00-EE] | € | 16.000,-- | |
Sieraden | € | 11.160,-- | |
Jetski en Jetloader | € | 13.225,-- | |
Crossmotor Honda CRF250r | € | 2.500,-- | |
Totaal uitgaven | € | 295.578,-- | |
Totaaloverzicht contant geld | |||
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen | € | 60.007,-- | |
Eindsaldo contant geld | € | 19.780,-- | |
Beschikbaar voor uitgaven | € | 40.227,-- | |
Werkelijke contante uitgaven | € | 295.578,-- | |
Beschikbaar voor uitgaven | (-) | € | 40.227,-- |
Waarde verbeurd verklaarde goederen | (-) | € | 62.530,-- |
Wederrechtelijk verkregen voordeel | € | 192.821,-- |
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve conform de eis van de officier van justitie op € 192.821,--. Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld.
(…)
3. De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 192.821,--
De rechtbank legt de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 192,821,-- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.’
Het vonnis van de rechtbank d.d. 28 februari 2012 in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak
5.
Met betrekking tot het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit witwassen houdt het strafvonnis van 28 februari 2012 het volgende in:
‘Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig heeft witgewassen door de werkelijke herkomst van deze voorwerpen te verbergen en/ of te verhullen en door deze voorwerpen te verwerven, voorbanden te hebben gehad of te hebben gebruikt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Bewijs
Op 1 november 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning en de bijbehorende schuur van verdachte aan de [a-straat 1] te [a-plaats], waarbij onder meer de volgende goederen zijn aangetroffen:
- —
een geldbedrag van in totaal € 19.780,-, verdeeld over twintig stapels, bestaande uit veel kleine coupures (€ 5, € 10, € 20 en € 50) en coupures van € 100, € 200 en € 500;
- —
een horloge van het merk Chopard, een zilverkleurige ketting, negen bloemen met diamanten, een damescollierhorloge van het merk Dolce & Gabbana, een herenhorloge van het merk Breitling, een horloge van het merk Promaster, een leren polsband van het merk Breitling, een horloge met kapotte polsband;
- —
een crossmotor van het merk Honda type CRF250r, bouwjaar 2008, met als inscriptie ‘[rekwirant]’, gewaardeerd op ten minste € 2.500,-,
- —
een televisie van het merk Panasonic, type TH-50PV70, welke verdachte op 5 september 2007 heeft aangeschaft bij RAF Electronics. Verdachte heeft de factuur hiervoor ter hoogte van € 2.207,- contact vooruit betaald;
- —
diverse aankoopbonnen en facturen die zien op een uitgaande geldstroom in contanten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 van in totaal € 90.525,91.
In de BMW personenauto voorzien van het kenteken [BB-00-BB] toebehorende aan verdachte, is op 1 november 2011 bij doorzoeking een Breitling herenhorloge aangetroffen.
Auto's
Op 9 augustus 2010 heeft [betrokkene 1] een BMW 330 XD stationwagen, voorzien van het kenteken [BB-00-BB] verkocht voor € 24.300,- of € 24.250,-. De koper heeft het vollegede aankoopbedrag contant betaald met kleine biljetten, in stapeltjes van biljetten van € 20,- en van € 50,-. Verdachte is de koper geweest van voornoemde BMW 330 XD personenauto. Verdachte heeft de BMW 330 XC personenauto, voordien van het kenteken [BB-00-BB] sinds 9 augustus 2010 op zijn naam staan.
[betrokkene 2] heeft op 2 februari 2009 een Audi A2 personenauto, voorzien van het kenteken [CC-00-CC] voor € 7.000,- verkocht. De koper wilde contant betalen. Hierop is [betrokkene 2] met haar partner en de koper naar de bank gegaan, alwaar de koper het geld contant heeft gestort en op de rekening van [betrokkene 2] heeft laten bijschrijven. Verdachte is de koper geweest van voornoemde Audi A2 personenauto. Het is getuige [betrokkene 2] opgevallen dat de koper, zijnde verdachte, veel contant geld in kleine biljetten bij zich droeg. Getuige [betrokkene 2] herinnert zich dat door de koper betaald is in biljetten € 50,- en € 20,-. Verdachte heeft de Audi A2 personenauto, voorzien van het kenteken [CC-00-CC] sinds 2 februari 2009 op zijn naam staan.
Van 9 februari 2010 tot 4 januari 2011 stond een Opel Astra, personenauto, voorzien van het kenteken [DD-00-DD], op naam van verdachte geregistreerd.
Verdachte was op 25 juli 2008 samen met zijn zus, [betrokkene 3], aanwezig bij de aankoop van een Volvo V50 personenauto, voorzien van het kenteken [EE-00-EE], die vervolgens op naam van [betrokkene 3] is gezet. De koopovereenkomst is getekend door verdachte en is aangetroffen in zijn woning. Er is door verdachte voor deze auto € 16.000 contant betaald, bestaande uit 300 biljetten van € 50,- en 50 biljetten van € 20,-.
Bankrekeningen
Uit onderzoek naar contante geldstromen blijkt het volgende:
- —
Op een ING bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [001], is in de periode van 1 januari 2009 tot en met 26 april 2010 een totaalbedrag van € 34.030,-- contant gestort en een totaalbedrag van € 4.090,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve € 34.030,00 — € 4.090,00 = €29.940,00.
- —
Op een ABN-AMRO bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [002], is in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 februari 2010 een totaalbedrag van € 68.245,00 contant op deze bankrekening gestort en een totaalbedrag van € 25.330,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve € 68.245,00 − € 25.330,00 = € 42.915,00.
- —
Op een ABN-AMRO bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [003], is in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 februari 2010 een totaalbedrag van € 6.760,00 contant op deze bankrekening gestort en een totaalbedrag van € 6.760,00 contant op deze bankrekening gestort en een totaalbedrag van € 4.380,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve € 6.760,00 − € 4.380,00 = €2.380,00.
Huurpenningen
Tijdens doorzoeking van de woning van verdacht op 1 november 2011 aan de [a-straat 1] te [a-plaats] is een handgeschreven kwitantie aangetroffen en in beslag genomen, waarop staat dat op 2 februari 2010 te [b-plaats] een bedrag van € 1000,- aan borggeld is ontvangen van [betrokkene 4] voor het perceel [b-straat 2]. De huurder van dit perceel heeft op 2 februari 2010 het huurcontract getekend en ter identificatie een kopie van een paspoort overgelegd met daarop de naam [betrokkene 4]. De huur a € 975,- per maand werd contant betaald in wisselende coupures. Vanaf juli 2010 is er geen huur meer betaald. Er is dus voor de maanden februari 2010 tot en met juni 2010 huur in contanten voor dit perceel betaald, wat betekent dat er in totaal 5 maanden × € 975,- = € 4.875,- in contanten aan huurpenningen is betaald voor dit perceel.
Tijdens doorzoeking van de woning van verdachte op 1 november 2011 aan de [a-straat 1] te [a-plaats] is tevens een kopie van een paspoort op naam van [betrokkene 4] aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat het originele paspoort is voorzien van een pasfoto van een geheel andere persoon en dat het paspoort is voorzien van een valse of vervalste personaliabladszijde. De afgebeelde persoon op de kopie van dit vervalste paspoort vertoont zeer grote gelijkenis met de foto van verdachte en komt overeen op de volgende punten: de vorm en stand van de neus; de vorm en stand van de wenkbrauwen; de vorm en stand van de ogen. De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkennen de man op de foto van de kopie van het vervalste paspoort als zijnde verdachte.
(…)
Uit enig misdrijf afkomstig
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de in de tenlastelegging vermelde goederen en bet contante geldbedrag — middellijk of onmiddellijk — afkomstig zijn uit enig misdrijf als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Er is in de woning van verdachte een groot geldbedrag aan contanten aangetroffen dat was verdeeld over een twintigtal stapels bankbiljetten. Verdachte heeft ook zeer frequent voorwerpen aangekocht met grote, contante geldbedragen. Deze geldbedragen bestonden uit kleine coupures, voornamelijk coupures van € 50,- en € 20,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder drugshandel, gepaard gaan met het genereren van grote hoeveelheden contant geld en dat dit doorgaans kleine coupures betreft. Daarnaast bevonden zich tussen de in de woning van verdachte aangetroffen contanten biljetten van € 500,-, hetgeen een zeer ongebruikelijke, niet courante coupure is. Het is een feit van algemene bekendheid dat — na een kortstondige uitgifte in 2002 — de banken geen coupures van € 500,- meer uitgeven en deze coupures thans nagenoeg uitsluitend (nog) in het criminele circuit worden gebruikt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door particuliere personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder diefstal of brand, waarbij het geld niet is verzekerd. Deze risico's worden in het algemeen uitsluitend geaccepteerd als er sprake is van het verbergen van crimineel geld.
Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte zich bezig houdt met hennepgerelateerde activiteiten. Zo is in de woning van verdachte hennep aangetroffen en zijn in de door verdachte in gebruik zijnde garagebox onder meer een groot aantal assimilatielampen, meerdere afzuigventilatoren, twintig zakken potgrond hennep en een weegschaal aangetroffen zonder dat verdachte daar een redelijke verklaring voor heeft gegeven.
Noch van de aangetroffen geldbedragen noch van het geld dat is aangewend ter financiering van voornoemde voorwerpen is de herkomst vast komen te staan. De rechtbank acht het, gezien de beperkte legale inkomsten van verdachte, niet mogelijk dat verdachte het geld, de voertuigen en de sieraden die hij in zijn bezit had, zoals hiervoor omschreven, op legale wijze heeft verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders zijn dan dat voornoemde voorwerpen en geldbedragen middellijk of onmiddellijk, geheel althans voor een groot deel van misdrijf afkomstig zijn. Verdacht heeft niet, althans niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat dit vermogen op legale wijze is verkregen, terwijl ook anderszins niet van een legale bron van herkomst is gebleken. De door verdachte gegeven (alternatieve)verklaring voor de verkrijging van het geld wordt door de rechtbank als niet geloofwaardig ter zijde geschoven. Verdachte heeft aangevoerd dat hij vanaf januari 2009 tot halverwege 2010 een legaal inkomen genoot uit loondienst van [A], waar hij als manager werkzaam was en in die hoedanigheid € 2.200,- netto per maand verdiende. Van een dergelijk dienstverband is niet gebleken en verdachte heeft hiertoe evenmin verifieerbare informatie verschaft. Bovendien is uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel gebleken dat het bedrijf [A] reeds op 23 januari 2009 is beeindigd. Eerst ter zitting van 14 februari 2012 heeft verdachte gesteld dat hij (ook) geld heeft verdiend met bemiddeling bij verschillende onroerendgoedtransacties in Marokko, maar nu daarvan geen enkele onderbouwing middels bescheiden is gegeven, terwijl verdachte heeft aangegeven die ook niet te hebben, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van criminele gelden. Gezien de veelheid van verschillende witwashandelingen en de lange duur waarin deze hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van het witwassen van criminele gelden een gewoonte heeft gemaakt.
Het is mogelijk dat de gelden die uit misdrijf zijn verkregen vermengd zijn geraakt met de bekende legale inkomsten van verdachte. In dat geval is de rechtbank van oordeel dat de verhouding tussen de legale en de illegale inkomsten zodanig is, dat moet worden aangenomen dat daardoor het gehele vermogen is besmet.
(…)
Partiële vrijspraak storting op Marokkaanse bankrekening
Nu niet geverifieerd is of bankrekeningnummer. [004] bij de Attijariwafa Bank een bestaande bankrekening is, die op naam van verdachte staat, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van in totaal € 108.450,- Marokkaanse Dirham (omgerekend € 9.742,24), dat contant zou zijn gestort bij de Attijariwafa Bank op voornoemd rekeningnummer, heeft witgewassen. Verdachte zal derhalve van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
(…)
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011, te Vianen, in elk geval in Nederland, telkens van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens
- —
van onderstaande voorwerpen (telkens) de werkelijke herkomst verborgen en/ of verhuld en
- —
onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad of van genoemde voorwerpen gebruitk gemaakt, te weten:
- —
een geldbedrag van (totaal) 19.780,00 euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning pan verdachte);
- —
horloges (van onder andere het merk Chopard en Breitling);
- —
een ketting en/ of collier;
- —
een crossmotor (merk Honda, type CRF250r);
- —
een televisieset;
- —
een personenauto (Merk BMW, type 330XD, kenteken [BB-00-BB]);
- —
een personenauto (Merk Audi, type A2 TDI 55kw, kenteken [CC-00-CC]);
- —
een personenauto (Merk Opel, type Astra, kenteken [DD-00-DD]);
- —
een personenauto (Merk Volvo, kenteken [EE-00-EE]);
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ING op bankrekeningnummer: [001];
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [002];
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [003];
- —
contante uitgaven van in totaal 90.525,91 euro;
- —
contante betaling van huurpenningen van in totaal 4.875,00 euro
terwijl verdachte telkens wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
(…)
9. De beslissing
(…)
Beslag
- —
verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- *
een bestelauto van het merk en type Mercedes-Benz 639 Vito 109 Cd, voorzien van kenteken [AA-00-AA];
- *
een personenauto van het merk en type BMW 330 xd, voorzien van kenteken [BB-00-BB];
- *
een personenauto van het merk en type Audi A2 Tdi 55, voorzien van kenteken [CC-00-CC];
- *
een (cross)motor van het merk en type Honda Crf250r met chassisnummer [AA 001];
- *
twintig stapels Eurogeld, met een totale waarde ter hoogte van € 19.780,00.’
Middel I
Het hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 36e en 420quater Sr en de artikelen 350, 358, 359, 415, 511e en 511g Sv. Door bevestiging van het vonnis van de rechtbank in de ontnemingszaak is immers het oordeel van het Hof dat rekwirant wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het in de met deze samenhangende strafzaak bewezenverklaarde feit, te weten: ‘gewoontewitwassen’, onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
6.
De rechtbank heeft volgens het onherroepelijk vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak bewezenverklaard dat rekwirant een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig van enig misdrijf heeft witgewassen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het mogelijk is dat de gelden die uit misdrijf zijn verkregen vermengd zijn geraakt met de bekende legale inkomsten van rekwirant. Met andere woorden: de rechtbank laat in het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak de mogelijkheid open dat een deel van het gehele witwasbedrag legaal is verkregen.
7.
De voorwerpen die rekwirant volgens het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak heeft witgewassen komen grotendeels overeen met de onderdelen waaruit het wederrechtelijk verkregen voordeel zou bestaan, namelijk:
Contante stortingen op de bank
Contante uitgave bij Holland Casino
Contante uitgaven facturen
Huurbetalingen en borg
Mercedes [AA-00-AA]
BMW [BB-00-BB]
Audi [CC-00-CC]
Opel [DD-00-DD]
Volvo [EE-00-EE]
Sieraden
Jetski en Jetloader
Crossmotor Honda CRF250r
8.
Voor wat betreft de onderdelen Contante stortingen op de bank, Contante uitgaven facturen, Huurbetalingen en borg geldt dat rekwirant in de bewezenverklaarde periode gelden afkomstig van misdrijf voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft gestort op de bank en/of heeft uitgegeven aan facturen, huurbetalingen en borg.
9.
De witwashandelingen ten aanzien van de BMW, de Audi en de Volvo ziet blijkens het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak kennelijk op het verwerven van deze auto's middels gelden (on)middellijk afkomstig van misdrijf en tevens op het voorhanden hebben en gebruik maken van die auto's.
10.
Verder zijn de Opel, Sieraden en Crossmotor eveneens (on)middellijk van misdrijf afkomstig. Kennelijk is de rechtbank in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak van oordeel dat rekwirant deze voorwerpen voorhanden heeft gehad of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt en heeft verworven middels gelden (in)direct afkomstig van misdrijf.
11.
Tot slot geldt voor al deze voorwerpen dat rekwirant middels voormelde witwashandelingen de werkelijke herkomst van deze voorwerpen heeft verborgen en/of heeft verhuld.
12.
Al deze witwashandelingen die dus enkel bestaan uit het verwerven, voorhanden hebben, gebruik maken, verbergen en/of verhullen van voormelde voorwerpen hebben niet tot gevolg gehad dat het vermogen van rekwirant is toegenomen en/of een schuld is teniet gedaan. De contante stortingen op de bank, de contante uitgaven aan facturen, huur, borg en auto's en het verwerven, voorhanden hebben en/of gebruik maken van genoemde voorwerpen waarmee de werkelijke herkomst van de voorwerpen wordt verborgen en/of verhuld zijn weliswaar voorwerp van het bewezenverklaarde ‘gewoontewitwassen’, maar vormen op grond daarvan nog geen wederrechtelijk verkregen voordeel. Zonder nadere motivering die ontbreekt is niet begrijpelijk dat rekwirant daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot het bedrag van € 192.821,00.1. Te meer nu de rechtbank in het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak uitdrukkelijk heeft overwogen dat het mogelijk is dat de gelden die uit misdrijf zijn verkregen vermengd zijn geraakt met de bekende legale inkomsten van rekwirant.
13.
Aldus is de uitspraak van het door het Hof bevestigde ontnemingsvonnis onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Middel II
Het hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 36e en 420quater Sr en de artikelen 350, 358, 359, 415, 511e en 511g Sv, aangezien het Hof de vaststelling van de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de posten ‘Contante stortingen op de bank’, ‘Contante uitgaven bij Holland Casino’ en ‘Jetski en Jetloader’ onbegrijpelijk, althans ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
14.
In het door het Hof bevestigde ontnemingsvonnis van de rechtbank wordt overwogen dat in het onherroepelijke vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak onder meer bewezen heeft geacht dat rekwirant in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf heeft witgewassen. De rechtbank overweegt in het ontnemingsvonnis vervolgens dat zij aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel ontleent dat rekwirant door middel van het begaan van deze feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr heeft gehad. Hieruit blijkt derhalve dat het Hof in navolging van de rechtbank van oordeel is dat rekwirant door middel van het bewezenverklaarde feit ‘gewoontewitwassen’ wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
15.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de rechtbank geschat op een bedrag van € 192.821,00. Hete door de rechtbank geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat onder meer uit de volgende posten:
Contante stortingen op de bank | € | 119.675,-- |
Contante uitgave bij Holland Casino | € | 1.000,-- |
Jetski en Jetloader | € | 13.225,-- |
16.
Volgens het vonnis van de rechtbank in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat rekwirant de volgende voorwerpen heeft witgewassen:
- —
een geldbedrag van (totaal) 19.780,00 euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte);
- —
horloges (van onder andere het merk Chopard en Breitling);
- —
een ketting en/of collier;
- —
een crossmotor (merk Honda, type CRF250r);
- —
een televisieset;
- —
een personenauto (Merk BMW, type 330XD, kenteken [BB-00-BB]);
- —
een personenauto (Merk Audi, type A2 TDI 55kw, kenteken [CC-00-CC]);
- —
een personenauto (Merk Opel, type Astra, kenteken [DD-00-DD]);
- —
een personenauto (Merk Volvo, kenteken [EE-00-EE]);
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ING op bankrekeningnummer: [001];
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [002];
- —
geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [003];
- —
contante uitgaven van in totaal 90.525,91 euro;
- —
contante betaling van huurpenningen van in totaal 4.875,00 euro
Klacht 1
17.
Tot de voorwerpen die volgens de rechtbank in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak zijn witgewassen behoren noch de ‘Contante uitgaven bij Holland Casino’ noch de ‘Jetski en Jetloader’. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak niet bewezenverklaard dat rekwirant de Contante uitgaven bij Holland Casino en de Jestski en Jetloader heeft witgewassen. Niettemin heeft de rechtbank in het door het Hof bevestigde vonnis overwogen dat rekwirant het wederrechtelijk verkregen voordeel met inbegrip van de Contante uitgaven bij Holland Casino en de Jestski en Jetloader heeft verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit ‘gewoontewitwassen’. Aldus is het door het Hof bevestigde vonnis van de rechtbank onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Klacht 2
18.
De geldbedragen die volgens het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak contant zijn gestort betreffen de volgende bedragen:
- —
op ING bankrekening met rekeningnummer [001]: € 34.030,00;
- —
op ABN-AMRO bankrekening met rekeningnummer [002]: € 68.245,00;
- —
op ABN-AMRO bankrekening met rekeningnummer [003]: € 6.760,00.
19.
Dit komt neer op een totaalbedrag van: (€ 34.030,00 + € 68.245,00 + € 6.700,00 =) € 109.035,00.
20.
Volgens het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak heeft rekwirant derhalve € 109.035,00 witgewassen door dit totaalbedrag in de bewezenverklaarde periode te storten op voornoemde bankrekeningen. Het in het vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak bewezenverklaarde witwasbedrag komt evenwel niet overeen met de post ‘Contante stortingen op de bank’ zoals vermeld in het door het Gerechtshof bevestigde ontnemingsvonnis. Volgens het ontnemingsvonnis zou rekwirant namelijk € 119.675,00 door middel van het bewezenverklaarde feit ‘gewoontewitwassen’ hebben verkregen door dit totaalbedrag te storten op voormelde bankrekeningnummers. Er zit derhalve een verschil van (€ 119.675,00 − € 109.035,00 =) € 10.640,00.
21.
Klaarblijkelijk heeft de rechtbank in het onderliggende vonnis in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak niet bewezenverklaard dat rekwirant meer dan een bedrag van € 109.035,00 aan contante stortingen op voornoemde bankrekeningen heeft witgewassen. Niettemin heeft de rechtbank in het door het Hof bevestigde vonnis overwogen dat rekwirant het wederrechtelijk verkregen voordeel waaronder een bedrag van € 119.675,00 aan Contante stortingen op de bank heeft verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit ‘gewoontewitwassen’. Aldus acht het Hof in navolging van de rechtbank aannemelijk dat rekwirant € 10.640,00 meer verkregen heeft door middel van het bewezenverklaarde feit ‘gewoontewitwassen’ dan de rechtbank in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak. In zoverre het door het Hof bevestigde vonnis van de rechtbank eveneens onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 14 maart 2016
mr. F.P. Slewe
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑01‑2016
Vgl. o.a. I IR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3172; HR 13 oktober 2015, ECLI:HR:2015:3051 en 3071; HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2648; HR 19 februari, LJN BY5217, NJ 2013/93.