Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1058 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds
Artikel 4 Thematische concentratie van EFRO-steun
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1058)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1058)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Milieurecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Wat de programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ betreft, wordt het totaal van de niet voor technische bijstand bestemde EFRO-middelen in elke lidstaat op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie geconcentreerd overeenkomstig de leden 3 tot en met 9.
2.
Wat de thematische concentratie van de steun voor lidstaten met ultraperifere gebieden betreft, worden de EFRO-middelen die specifiek aan programma's voor de ultraperifere gebieden zijn toegewezen en de middelen die aan alle overige gebieden zijn toegewezen, afzonderlijk behandeld.
3.
De lidstaten kunnen besluiten om aan de thematische concentratie te voldoen op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie. Elke lidstaat vermeldt zijn keuze in zijn partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060. Die keuze geldt voor het totaal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde EFRO-middelen van die lidstaat voor de gehele programmeringsperiode.
4.
Met het oog op een thematische concentratie op nationaal niveau worden de lidstaten op basis van hun bruto-nationaalinkomensratio als volgt ingedeeld:
- a)
lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 100 % van het EU-gemiddelde (‘groep 1’);
- b)
lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 75 % en kleiner dan 100 % van het EU-gemiddelde (‘groep 2’);
- c)
lidstaten met een bruto nationaal inkomen kleiner dan 75 % van het EU-gemiddelde (‘groep 3’).
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de bruto-nationaalinkomensratio verstaan de verhouding tussen het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een lidstaat, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2015 tot en met 2017, en het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaarden van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.
De programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ voor de ultraperifere gebieden worden ingedeeld in groep 3.
De programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ voor insulaire lidstaten die steun krijgen uit het Cohesiefonds, worden ingedeeld in groep 3.
5.
Met het oog op een thematische concentratie op regiocategorieniveau worden de regio's overeenkomstig artikel 108, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 per regiocategorie ingedeeld als:
- a)
meer ontwikkelde regio's;
- b)
overgangsregio's;
- c)
minder ontwikkelde regio's.
6.
De lidstaten moeten op nationaal niveau voldoen aan de volgende vereisten inzake thematische concentratie:
- a)
de lidstaten van groep 1 of meer ontwikkelde regio's wijzen ten minste 85 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1 en BD 2, en ten minste 30 % aan BD 2;
- b)
de lidstaten van groep 2 of overgangsregio's wijzen ten minste 40 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2;
- c)
de lidstaten van groep 3 of minder ontwikkelde regio's wijzen ten minste 25 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2.
Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, zijn de in de eerste alinea van dit lid vermelde drempelwaarden van toepassing op de in lid 1 bedoelde EFRO-middelen, geaggregeerd voor alle regio's die tot de desbetreffende regiocategorie behoren samen.
7.
Indien een lidstaat meer dan 50 % van zijn totale niet voor technische bijstand bestemde middelen uit het Cohesiefonds, zoals berekend na de overdracht bedoeld in artikel 110, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 toewijst aan BD 2, met uitzondering van middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), van deze verordening mag de toewijzing boven de 50 % in aanmerking worden genomen bij de berekening of de in lid 6 van dit artikel vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie zijn nageleefd.
Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, worden de middelen uit het Cohesiefonds die overeenkomstig de eerste alinea in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, pro rata toegewezen aan de verschillende regiocategorieën op basis van hun relatieve aandeel in de totale bevolking van de betrokken lidstaat.
De lidstaten bepalen in hun partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060 of de middelen uit het Cohesiefonds in aanmerking zullen worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.
8.
De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), v), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.
In afwijking van lid 6 wordt 40 % van deze middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1 zijn nageleefd.
De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen worden in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 40 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1.
9.
De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.
In afwijking van lid 6 wordt 50 % van dergelijke EFRO-middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2 zijn nageleefd.
De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 50 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.
10.
Aan de in lid 6 van dit artikel genoemde vereisten in verband met thematische concentratie moet worden voldaan tijdens de gehele programmeringsperiode, ook wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen prioriteiten van een programma of tussen programma's onderling, evenals bij de tussentijdse evaluatie in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.
11.
Indien de EFRO-toewijzing met betrekking tot BD 1 of BD 2, of beide, van een bepaald programma wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060, of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel 104 van die verordening, wordt de naleving van het in lid 6 van dit artikel bedoelde vereiste in verband met thematische concentratie niet opnieuw beoordeeld.
12.
Dit artikel is niet van toepassing op de aanvullende financiering voor noordelijke dunbevolkte gebieden bedoeld in artikel 110, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/1060.