Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/7.3.3.3
7.3.3.3 Criteria bij de bepaling van het toepasselijk materieel recht
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS504754:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
STRIKWERDA, no. 42.
Zie I
STRIKWERDA, nos. 7 en 169.
Arbitragerecht (VAN DELDEN), 7.7.3 en Burg. Rv. (SNLIDERs), art. 1054, aant. 3; art. 1045 lid 2 Rv luidt in dit opzicht hetzelfde als art. 1496 NCPC; vrijwel identiek luidt art. 187 LDIP (dat evenwel een eigen soort regel van internationaal privaatrecht behelst: '(...) á défaut de choix, selon les règles de droit avec lesquelles la cause présente les liens les plus étroits.'); vgl. anders art. 28 lid 2 Modelwet Arbitrage en art. 46 lid 3 AA 1996 (volgens welke bepalingen het scheidsgerecht het toepasselijk recht bepaalt volgens de regels van internationaal privaatrecht die het in aanmerking acht te komen); zie ook REDFERN & HUNTER, 3.216-3.222.
Vgl. Burg. Rv. (SNuDERs), art. 1054, aant. 3 die verdedigt dat het heel wel voor de hand ligt dat een scheidsgerecht bij een plaats van arbitrage in Nederland daartoe de Nederlandse regels van internationaal privaatrecht (het recht van de lex fort) volgt.
Zulks geldt ook als het gaat om het recht dat het scheidsgerecht in aanmerking acht te komen, terwijl een regel van openbare orde bestaat die daarvan geen deel uitmaakt; niettemin kan in dit geval ook worden aangenomen dat alsdan de afzonderlijk toe te passen regel van openbare orde een rechtsregel is die het scheidsgerecht (mede) in aanmerking acht te komen.
MOSTERMANS (diss.), blz. 95 e.v.
Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan het ingevolge de rechtskeuze van partijen toepasselijk recht; zie MOSTERMANS (diss.), blz. 102.
MOSTERMANS (diss.), blz. 106.
MOSTERMANS (diss.), blz. 103-106.
MOSTERMANS (diss.), blz. 109-110.
Zie daarentegen wel art. 1044 Rv dat een scheidsgerecht toelaat in het buitenland inlichtingen over buitenlands recht in te winnen; daarin heeft Nederland kennelijk als uitgangspunt te gelden voor de bepaling van wat buitenland en buitenlands recht is (zie 7.3.3.4); wij zouden daaruit kunnen afleiden dat het zo vreemd nog niet is dat Nederland als uitgangspunt heeft te gelden voor de toepassing van buitenlandse voorrangsregels.
STRIKWERDA, nos. 168 en 175.
Zie M. Rustwo-SAMMARTINO, Le « tronc commun » des bis nationales en présence (Réflexions sur le droit applicable par l'arbitre international), Rev. arb. 1987, blz. 133-138.
Twee bekende voorbeelden waarin een dergelijke rechtskeuze aan de orde was, vormen de zaken Sapphire International Petroleums/National Iranian Oil Company (NIOC) (Arbitraal vonnis 15 maart 1963, International and Comparative Law Quarterly 1964, blz. 1002-1021; zie ook 7.-F. LALIVE, Contracts between a State or a State Agency and a Foreign Company: Theory and Practice: Choice of Law in a New Arbitration Case, International and Comparative Law Quarterly, 1964, blz. 987-1002) en Channel Tunnel Group/Balfour Beatty Construction (zie voor een excerpt House of Lords 21 januari 1993, Yearb. Comm. Arb. 1994, blz. 736-747).
MvT II, TvA 1984/4A, blz. 40 en MvA II, TvA 1986, blz. 83; idem art. 1496 NCPC en art. 187 LDIP; vgl. anders art. 28 lid 1 Modelwet Arbitrage en art. 1051 ZPO, die dit alleen mogelijk maken voor de keuze van partijen en niet voor het scheidsgerecht; ingevolge art. 46 lid 3 AA 1996 mag het scheidsgerecht slechts nationaal recht toepassen; voor de keuze van partijen is dit ingevolge art. 46 lid 1 (a)-(b) AA 1996 niet geheel duidelijk en verschillen de opvattingen (zie daaromtrent POUDRET & BESSON, 679); zie voor arbitragereglementen art. 17 lid 1ICC Rules (dat niet alleen partijen, doch ook het scheidsgerecht mogelijk maakt voor niet-nationaal te kiezen) alsmede art. 35 lid 1 UNCITRAL Arbitration Rules (dat voor het scheidsgerecht beperkingen behelst) (zie voorts POUDRET & BESSON, nos. 679-688, REDFERN & HUNTER, 3.94-3.96 en 3.194-3.196 en FOUCHARD, GAILLARD & GOLDMAN, no. 1444).
MvT II, TvA 1984/4A, blz. 40 en MvA II, TvA 1986, blz. 83.
Zie wederom MvT II, TvA 1984/4A, blz. 40 en MvA II, TvA 1986, blz. 83 (met referte aan B. GOLDMAN, Lex Mercatoria, Forum internationale, Deventer 1983, no. 3), zie ook DE LY (diss.), nos. 1 e.v. (met name no. 30) en nos. 176 e.v. en BERGER, blz. 541-564; zie ten slotte noot 139 voor de inhoud van de Lex Mercatoria.
Cour de Cassation 9 oktober 1984 (Pabalk/Norsolor), Yearb. Comm. Arb. 1986, blz. 484 e.v., B. GOLDMAN, Lex Mercatoria, Forum Internationale, Deventer 1983, no. 3, blz. 12-13 en SANDERS, Het nieuwe arbitragerecht, art. 1054, aant. 5.
Zie ICC 26 oktober 1979 (Pabalk/Norsolor), no. 3131, Yearbook Comm. Arb. 1984, blz. 109; zie ook VAN DEN BERG (diss.), blz. 33.
SANDERS, Het nieuwe arbitragerecht, art. 1054, aant. 5 en vragenderwijs Sanders, Het Nederlandse arbitragerecht, blz. 145-146; zie evenwel ook VAN DEN BERG, TvA 1996, blz. 176-177 waarin hij opmerkt dat — mede gezien de onzekerheid omtrent de Lex Mercatoria en aanverwante academische vondsten van transnationaal handelsrecht — een keuze van partijen voor de Lex Mercatoria in de praktijk bijzonder weinig voorkomt (zie ook kritisch Arbitragerecht (VAN DELDEN), 7.4.4 en R. VAN DELDEN, Lex Mercatoria of lus Commune, Deventer 1986, blz. 5-18); indien partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, zullen (internationale) arbiters zich bij hun keuze voor het toepasselijk recht in dit opzicht uiterst terughoudend moeten opstellen; VAN DEN BERG vraagt zich zelfs af of (internationale) arbiters wel een keuze voor de Lex Mercatoria en general principles of law mogen maken op basis van art. 1054 lid 2 Rv; zie REDFERN & HUNTER, 3.167-3.172 voor een beknopt overzicht van de opvattingen van pleitbezorgers van de Lex Mercatoria in internationale arbitrage (met name B. GOLDMAN) en van sceptici.
Zie www.unidroit.org respectievelijk www.jus.uio.no/lm/private.intemational.commerciallaw); partijen kunnen deze beginselen ook rechtstreeks op hun overeenkomst van toepassing verklaren (zie Preambule UNIDROIT Principles of International Commercial Contracts respectievelijk art. 1:101 leden 2 en 3 (a) Principles of European Contract Law); zie ook Y. DERAINS et al., Unidroit Principles of International Commercial Contracts, Reflections on their Use in International Arbitration, ICC International Court of Arbitration Bulletin, Special Supplement, Parijs 2002, blz. 1-153 en C. KESSEDJIAN, Determination and Application of Relevant National and International Law and Rules, in: Pervasive Problems in International Arbitration (ed. L.A. MISTELIS & J.D.M. LEw), Alphen aan den Rijn 2006, 3-14 en 3-16; zie voor een weergave van de inhoud van de Lex Mercatoria ook www.tldb.net, die — anders dan de zojuist genoemde 'principles' — een open eind heeft, telkens wordt bijgewerkt en daarom wel wordt aangeduid als de 'creeping codification of lex mercatoria' (zie ook al BERGER, blz. 543 en voorts K.P. BERGER, The Creeping codification of lex mercatoria, The Hague-London/Boston 1999 en K.P. BERGER (ed.), The Practice of Transnational Law, The Hague/London/Boston 2001).
(a) Partijen en scheidsgerecht zijn vrij
De wet laat partijen en het scheidsgerecht bij de bepaling van het toepasselijk materieel recht geheel vrij.
Voor partijen is dit duidelijk in de wet opgenomen, met de zinsnede dat zij een rechtskeuze kunnen doen (art. 1054 lid 2, eerste zin, Rv). Overigens is in de meeste zaken die partijen (ingevolge art. 1020 lid 3 Rv) aan arbitrage mogen onderwerpen volgens onze algemene regels van internationaal privaatrecht een rechtskeuze toegestaan.1 Ik denk dan bijvoorbeeld aan zaken op het terrein van het contractenrecht (vgl. ook art. 3 lid 1 Rome I-Vo).2 Het is op voorhand evenwel niet helemaal uit te sluiten dat volgens onze algemene regels van internationaal privaatrecht een rechtskeuze niet is toegestaan, terwijl de zaak wel aan arbitrage kan worden onderworpen (zie bijvoorbeeld art. 3 lid 3 Rome I-Vo betreffende een rechtskeuze in een geval waarin alle elementen met één enkel land zijn verbonden).3Alsdan lijkt krachtens art. 1054 lid 2 Rv desondanks een rechtskeuze mogelijk. Art. 1054 lid 2 Rv kent immers geen beperkingen en is ingevolge art. 1073 lid 1 Rv van toepassing in arbitrages in Nederland. Overigens kennen de meeste arbitragewetten eigen regels van internationaal privaatrecht, die in het algemeen een rechtskeuze mogelijk maken zonder dat daarbuiten nog regels van internationaal privaatrecht een rol spelen (vgl. art. 28 lid 1 Modelwet Arbitrage).
Indien partijen geen rechtskeuze hebben gedaan, beslist het scheidsgerecht volgens de regelen des rechts die het in aanmerking acht te komen (art. 1054 lid 2, tweede zin, Rv). Het scheidsgerecht is bij de bepaling van het toepasselijk materieel recht niet gebonden aan regels van internationaal privaatrecht (i.e. de zogenaamde voie directe).4In het algemeen zal het scheidsgerecht, ook al is het hierin vrij, zich bij zijn keuze houden aan regels van internationaal privaatrecht. Zo zullen zij in het contractenrecht veelal aanknopen bij de in het internationaal privaatrecht bekende conflictregels.5
(b) Openbare orde
Slechts voorzover een regel van internationaal privaatrecht als regel van openbare orde kan worden aangemerkt, zal het scheidsgerecht de rechtskeuze van partijen voor bepaald toepasselijk recht niet volgen en de desbetreffende regel (zelfs ambtshalve) moeten toepassen.6 Indien het scheidsgerecht de genoemde regel niet (ambtshalve) toepast, kan het arbitraal vonnis (kennelijk) in strijd met de openbare orde zijn en zal het niet voor verlof tot tenuitvoerlegging in aanmerking komen dan wel aan vernietiging bloot staan (art. 1063 lid 1 Rv en art. 1065 lid 1 (e) Rv). Opmerking verdient dat regels van internationaal privaatrecht of conflictregels in zaken die ter vrije beschikking van partijen staan niet spoedig van openbare orde zullen zijn.7 In dit opzicht vragen wel de zogenaamde voorrangsregels (scope rules of règles d'application immédiate) aandacht. Het gaat daarbij om materiële rechtsnormen die in internationale verhoudingen voor rechtstreekse toepassing in aanmerking komen ongeacht of die normen van het volgens het internationaal privaatrecht toepasselijk recht deel uitmaken.8
In de eerste plaats kunnen wij daarbij denken aan de toepassing van Nederlandse voorrangsregels in een arbitrage in Nederland (vgl. art. 9 Rome I-Vo). Die voorrangsregels kunnen mijns inziens zowel inhoudelijk als processueel van Nederlandse openbare orde zijn. Indien een voorrangsregel inhoudelijk van openbare orde is, zal een arbitraal vonnis in strijd zijn met de openbare orde als het scheidsgerecht de voorrangsregel niet juist heeft toegepast. Indien een voorrangsregel processueel van openbare orde is, zal een arbitraal vonnis in strijd zijn met de openbare orde als het scheidsgerecht de voorrangsregel ten onrechte niet (ambtshalve) heeft toegepast:
’Zijn de Nederlandse materiële rechtsnormen die voor toepassing als voorrangsregels in aanmerking komen (en in het concrete internationale geval gelding pretenderen), processueel nu ook steeds van openbare orde? Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend.
Rechtsregels zijn processueel van openbare orde wanneer zij een dermate gewichtig algemeen belang beogen te beschermen, dat zij in de civiele procedure onverkort handhaving verdienen. De rechter moet dergelijke regels toepassen zodra zij in het geding zijn, of partijen dat nu willen of niet. Voorrangsregels waarvan het rechtsgevolg ten processe uitdrukkelijk moet worden ingeroepen, kunnen processueel derhalve nooit van openbare orde zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan art. 6 BBA. (...). Voorrangsregels waarvan niet gezegd kan worden dat zij een gewichtig algemeen belang beogen te beschermen, kunnen processueel evenmin van openbare orde zijn. (...). Eerder (...) is aangegeven dat zowel rechtspraak als doctrine zeer terughoudend zijn om in voorschriften uit het dwingende verbintenissenrecht een dermate gewichtig algemeen belang besloten te achten, dat zij processueel als regels van openbare orde zouden moeten worden behandeld."9
Het ligt voor de hand dat een voorrangsregel die processueel van openbare orde is ook inhoudelijk van openbare orde is. De regel moet alsdan niet alleen (ambtshalve) worden toegepast, doch ook juist worden toegepast. Nederlandse voorrangsregels zijn sowieso schaars en zullen zelden (processueel of inhoudelijk) van openbare orde zijn.10
In de tweede plaats kunnen wij denken aan de toepassing van buitenlandse voorrangsregels in een arbitrage in Nederland. Voor een vreemde staat kunnen bij de toepassing van bepaalde regels van de desbetreffende staat zulke grote belangen betrokken zijn dat zij, ondanks de andersluidende rechtskeuze van partijen, ook in Nederland moeten worden toegepast (vgl. ook art. 9 Rome I-Vo).11 Ook buitenlandse voorrangsregels kunnen zowel inhoudelijk als processueel van Nederlandse openbare orde zijn:
’Uitgaande van de verplichting om buitenlandse voorschriften die zich daarvoor lenen als voorrangsregel toe te passen, rijst vervolgens de vraag of de Nederlandse rechter daartoe ook ambtshalve, zo nodig buiten de rechtsstrijd van partijen om, gehouden is. Ik ben geneigd die vraag bevestigend te beantwoorden, althans voorzover het gaat om buitenlandse voorschriften die bij uitstek een gewichtig publiek belang van het betreffende vreemde land beschermen. (...) Het gewichtig algemeen belang van de Nederlandse staat bij onverkorte handhaving van die buitenlandse regels in de Nederlandse civiele procedure ligt dan hierin, dat Nederland het zich tegenover andere staten moeilijk kan permitteren in kwesties die vitale belangen van die andere staten raken, die belang te negeren. Voorwaarde is wel dat het betreffende buitenlandse voorschrift volgens het recht van het land van herkomst voor ambtshalve toepassing in aanmerking komt."12
We zien dat de toepassing van buitenlandse voorrangsregels vooral rechtvaardiging vindt in de verplichtingen die de Nederlandse staat heeft jegens andere staten. Nederland vormt kennelijk ook het uitgangspunt bij de bepaling of een staat een vreemde staat is en bijgevolg of het recht van de vreemde staat moet worden toegepast. Het is sterk de vraag of dit bij (internationale) arbitrage, ook al is de plaats van arbitrage in Nederland gelegen, wel een juist uitgangspunt vormt.13 Scheidsgerechten vormen geen bij de wet ingestelde gerechten. In dit opzicht zijn geen verplichtingen van de Nederlandse staat in het geding. Ook art. 9 Rome I-Vo., dat de toepassing van voorrangsregels in het overeenkomstenrecht voorschrijft, is in arbitrage strikt genomen niet van toepassing (art. 1 lid 2 (e) Rome I-Vo).. Helemaal uitgesloten acht ik de toepassing van voorrangsregels in arbitrage overigens niet. Die toepassing zal alsdan ook op de werking van de openbare orde in Nederland berusten. Een voorrangsregel zal daarom mijns inziens niet spoedig in arbitrage moeten worden toegepast.
Als de voorrangsregel zelf (processueel of inhoudelijk) van openbare orde is in het land van erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis (hetgeen geenszins uitgesloten is omdat zij wegens het grote belang in het buitenland, ongeacht het toepasselijk recht, moet worden toegepast), dan zullen erkenning en tenuitvoerlegging in het desbetreffende land kunnen worden geweigerd als de voorrangsregel niet juist of niet is toegepast, dit op de grond dat het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde van het land waar erkenning en tenuitvoerlegging worden gevraagd (art. V lid 2 (b) NYC). Zo wordt in arbitrage de (juiste) toepassing van de voorrangsregels al voor een belangrijk deel verzekerd. Het belang van de vreemde staat bij toepassing van de regel in arbitrage moet wel heel erg groot zijn vooraleer wij de voorrangsregel (processueel of inhoudelijk) (ook) van openbare orde in Nederland aanmerken. Immers, veronachtzaming van de regel kan tot vernietiging van het arbitraal vonnis in Nederland leiden (art. 1065 lid 1 (e) Rv) en de vernietiging van het arbitraal vonnis kan extraterritoriaal werken met als gevolg dat erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis kunnen worden geweigerd in alle staten die partij zijn bij het Verdrag van New York (art. V lid 1 (e) NYC).
(c)Vaststelling van het toepasselijk materieel recht volgens bepaald conflictenrecht
Vraag is of partijen het scheidsgerecht mogen opdragen dat het scheidsgerecht het toepasselijk materieel recht vaststelt volgens bepaalde regels van internationaal privaatrecht. Indien partijen rechtstreeks het toepasselijk recht mogen aanwijzen, moet een keuze voor regels van internationaal privaatrecht eveneens mogelijk zijn. Ook de tekst van art. 1054 lid 2 Rv laat een dergelijke rechtskeuze mijns inziens toe.
(d)Dépegage, partiële rechtskeuze en "tronc commun"
Bij de rechtskeuze is dépegage — waarbij partijen of het scheidsgerecht het recht van verschillende landen op verschillende onderdelen van de rechtsbetrekking tussen partijen van toepassing verklaren — op grond van art. 1054 lid 2 Rv mogelijk (vgl. ook art. 3 lid 1in fine Rome I-Vo). Zij komt evenwel nauwelijks voor.14
Naast dépegage kennen we nog de zogenaamde partiële rechtskeuze waarbij de partijen slechts voor een deel van de zaak het toepasselijk recht bepalen en het scheidsgerecht voor de resterende delen het toepasselijk recht bepaalt. Art. 1054 lid 2 Rv staat letterlijk genomen aan een dergelijke partiële rechtskeuze in de weg aangezien het scheidsgerecht slechts het toepasselijk recht bepaalt indien partijen zulks niet hebben gedaan. Mij dunkt dat we de bepaling zo mogen lezen dat het scheidsgerecht ook het toepasselijk recht bepaalt voorzover partijen dit hebben nagelaten.
Wij zien in gecompliceerde internationale verhoudingen ook wel dat partijen (de beginselen die gemeenschappelijk ten grondslag liggen aan) het recht van twee landen, voorzover dit overeenkomt, van toepassing verklaren, zulks met de bepaling dat, voorzover geen overeenkomst bestaat, de beginselen van internationaal recht van toepassing zijn. Zo'n rechtskeuze wordt ook wel met tronc commun aangeduid.15 Veelal zien wij dat een dergelijke keuze wordt gemaakt als een Staat partij is bij de overeenkomst, doch zij komt ook voor in verhoudingen tussen private partijen.16
(e)Lex Mercatoria en General Principles of Law
Het is niet noodzakelijk dat partijen of, als deze geen rechtskeuze hebben gemaakt, dat de arbiters, regels van nationaal recht van toepassing verklaren. Art. 1054 leden 1 en 2 Rv zien op de "regelen des rechts" die zich niet beperken tot bepaalde rechtsregels van nationaal recht.17 Zo kunnen partijen of het scheidsgerecht bijvoorbeeld ook een keuze maken voor de Lex Mercatoria.18Men definieert deze wel als "internationaal, algemeen aanvaarde handelsgebruiken die in principe onafhankelijk van nationaal recht geldend" zijn of als "supranationale, algemene rechtsregelen en rechtsbeginselen".19 De Lex Mercatoria vormt een ruimer begrip dan de in art. 1054 lid 4 Rv genoemde handelsgebruiken waarmee het scheidsgerecht rekening houdt (zie 7.3.2).
Toepassing van de Lex Mercatoria is niet alleen mogelijk als het scheidsgerecht als amiable compositeur oordeelt, zoals wel eens wordt gedacht, doch juist ook als het scheidsgerecht volgens de regelen des rechts oordeelt.20 Het scheidsgerecht zal die keuze bijvoorbeeld kunnen maken indien het is "faced with the difficulty of choosing a national law the application of which is sufficiently compelling" (bijvoorbeeld als men niet tot een keuze kan komen voor het recht van het land van de ene partij of het recht van het land van de andere partij).21
Wel kan worden verdedigd dat een scheidsgerecht dat als amiable compositeur oordeelt gemakkelijker een keuze zal maken voor de Lex Mercatoria dan een scheidsgerecht dat volgens de regelen des rechts oordeelt.22
Ook de UNIDROIT Principles of International Commercial Contracts (2004) en de Principles of European Contract Law (2002), die op hun beurt een weergave vormen van de inhoud van de Lex Mercatoria, komen volgens beide zojuist genoemde beslissingsmaatstaven voor toepassing in aanmerking.23