Hof Den Haag, 14-02-2017, nr. 200.149.775/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:247, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-02-2017
- Zaaknummer
200.149.775/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:247, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑02‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1103, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHDHA:2015:4032, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑04‑2015
- Vindplaatsen
AR 2017/818
AR 2017/809
PS-Updates.nl 2017-0147
Uitspraak 14‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Letselschade (whiplash), vraag of betrokkene als passagier in de auto zat die betrokken is bij een aanrijding. Bewijs, veroordelingen tot meineed en valsheid in geschrifte.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.775/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/413957 / HA ZA 12-1062
arrest van 14 februari 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. Allianz Nederland Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna te noemen respectievelijk [geïntimeerde] en Allianz en gezamenlijk Allianz c.s.,
advocaat: mr. L.J. Böhmer te Utrecht.
Het geding
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 14 april 2015. In dat arrest is (onder meer) een overzicht gegeven van de feiten in deze zaak, van het procesverloop vanaf de eerste aanleg (waaronder de gehouden enquête en mede in verband daarmee de strafrechtelijke procedures die hebben plaatsgevonden wegens (aangifte van) meineed en valsheid in geschrifte) en van (een deel van) de door partijen overgelegde stukken. Het hof heeft ingevolge dat arrest een comparitie van partijen gelast, teneinde nader te worden voorgelicht over een aantal door [appellante] overgelegde stukken en om de zaak met partijen te bespreken.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens heeft [appellante] een memorie na comparitie genomen, en Allianz c.s. een memorie van antwoord na comparitie, waarna partijen de stukken hebben overgelegd en arrest hebben gevraagd.
Partijen zijn in kennis gesteld van het overlijden van mr. I.M. Davids, die aanwezig was op de op 12 juni 2015 gehouden comparitie van partijen, naar aanleiding waarvan mr. Böhmer heeft gevraagd om een nieuwe comparitie van partijen. Deze is gehouden op 5 december 2016, waarna de zaak naar de rol is verwezen voor arrest. Ook van de op 5 december 2016 gehouden comparitie is proces-verbaal gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Aan de orde is of [appellante] als inzittende in de auto zat die betrokken was bij het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 17 september 2001 in Rotterdam. Het ongeval betrof een aanrijding tussen een door [geïntimeerde] bestuurde auto (hierna: de Mazda) en een door de heer [naam] (hierna: [de zoon van appellante] ), de zoon van [appellante] , bestuurde bestelauto (hierna: de Nissan). Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] die dag als bestuurder van de Mazda op de Mathenesserlaan voor rood stoplicht stond te wachten achter de door [de zoon van appellante] bestuurde Nissan, dat beide partijen rechtsaf wilden slaan naar de Claes de Vrieselaan, dat de Nissan toen het stoplicht groen werd is opgetrokken en enige tijd later, toen de bocht naar de Claes de Vrieselaan was gemaakt, tot stilstand is gekomen, waarna de Mazda achter op de Nissan is gebotst. Vast staat voorts dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het ongeval, en dat [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval verzekerd was bij de rechtsvoorganger van Allianz, Zwolsche Algemeene Schadeverzekering N.V. (hierna: Zwolsche).
2. [appellante] stelt dat zij als passagier in de Nissan zat, dat zij door de aanrijding letselschade heeft geleden en dat zij daardoor arbeidsongeschikt is geraakt. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij ten tijde van de aanrijding in de Nissan zat diverse (door het hof in het tussenarrest van 14 april 2015 opgesomde) stukken in het geding gebracht. Voorts zijn (ingevolge een door de rechtbank gegeven bewijsopdracht) getuigen gehoord. Voorafgaand aan de door het hof gelaste comparitie van partijen en bij de memorie na comparitie heeft [appellante] nadere stukken in het geding gebracht ten bewijze van haar stelling. Allianz c.s. betwist (onder andere) dat [appellante] in de Nissan zat op het moment van de aanrijding.
3. Allianz c.s. heeft zich in de memorie van antwoord na comparitie op het standpunt gesteld dat het hof geen acht mag slaan op de bij memorie na comparitie in het geding gebrachte stukken, omdat dat in strijd zou zijn met de twee-conclusieregel. Dat is naar het oordeel van het hof niet juist. Het gaat hier om stukken die in het geding zijn gebracht ter (nadere) onderbouwing van de door [appellante] – tijdig, in de memorie van grieven – opgeworpen grieven tegen het vonnis van de rechtbank.
4. Zoals in het tussenarrest van 14 april 2015 is overwogen is geen grief gericht tegen de bewijsopdracht van de rechtbank waarbij [appellante] is opgedragen te bewijzen dat zij zich als passagier in de Nissan bevond ten tijde van de aanrijding op 17 september 2001, zodat het hof daarvan zal uitgaan, en is in hoger beroep onder meer aan de orde of [appellante] is geslaagd in haar bewijslevering. Het hof is van oordeel dat [appellante] heeft bewezen dat zij in de Nissan zat ten tijde van de aanrijding.
5. [appellante] heeft korte tijd na de aanrijding de achterzijde van het aanrijdingsformulier (mede) ingevuld (de voorzijde is op de dag van de aanrijding door [geïntimeerde] en [de zoon van appellante] gezamenlijk ingevuld). Zij heeft onder andere geschreven dat zij als inzittende in de auto zat en dat zij letsel heeft opgelopen, namelijk “kneuzing aan schouder rug en nek”.
6. Uit de huisartsenkaart blijkt dat [appellante] zich op 18 september 2001, de dag na de aanrijding, bij de huisarts heeft gemeld. Op de huisartsenkaart staat onder “S” (vermelde gegevens): “Van achter aangereden. Vandaag last van rug/schouders/hoofdpijn.” Onder “O” (objectieve bevindingen) staat: “Whiplash”. [appellante] is voor deze klachten een aantal keer teruggekomen bij de huisarts, onder meer op 2 oktober 2001 en 26 oktober 2001 en ook diverse malen in 2002, 2003 en 2004. Zij is door de huisarts op 18 oktober 2004 doorverwezen naar de neuroloog.
7. In een telefoonnotitie van de zijde van Zwolsche van 26 september 2001 (gehecht aan het proces-verbaal van het hierna te noemen getuigenverhoor van [de zoon van appellante] ) staat vermeld dat er telefonisch contact is geweest met [appellante] . In de notitie staat onder meer vermeld:
“Gaat om zoon en moeder die letsel hebben opgelopen.
[appellante] [ [appellante] , toevoeging hof]: pijn elleboog, nek, schouder, rug, bij vlagen hevige hoofdpijn, klachten nemen toe. Zij is tot nu toe éénmaal bij de HA geweest maar ze moest bij aanhoudende klachten opnieuw terugkomen.”
8. Verder heeft [appellante] op 30 oktober 2001 een verklaring afgelegd aan het door Allianz ingeschakelde expertisebureau ITEB. Aldaar heeft zij verklaard (zie het rapport van ITEB van 2 november 2001) dat zij naast [de zoon van appellante] in de Nissan zat en dat de Mazda achterop de Nissan is gereden. Zij heeft voorts verklaard dat ze de volgende ochtend wakker werd met een pijnlijke stijve nek, rug en schouders en diezelfde dag de huisarts heeft geconsulteerd.
9. Op 15 februari 2002 heeft [appellante] in het kader van een kennismakingsgesprek met haar nieuwe huisarts te kennen gegeven dat ze een whiplash trauma heeft doorgemaakt bij een auto-ongeval. Dit staat in een door deze nieuwe huisarts opgestelde brief van 17 april 2015.
10. In een rapportage van de verzekeringsarts van de uitvoeringsinstelling van 20 februari 2002 (in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid voor de WAO) is de diagnose “somatoforme pijnstoornis na whiplash” gesteld. Het rapport maakt (onder het kopje Onderzoek) melding van een volledig herstel na eerdere arbeidsongeschiktheid, waarna [appellante] “door een verkeersongeval [nadien] volledig [is] uitgevallen met whiplashklachten”. Voorts wordt in het rapport (onder het kopje Anamnese) een trauma in september 2001 genoemd, waarna [appellante] nekklachten ontwikkelde, en over dit trauma meer in het bijzonder:
“[ [appellante] ] zat naast [ [de zoon van appellante] ] (…) toen ze stilstaand voor stoplicht in centrum R’dam van rechts achter werd aangereden. Aanvankelijk geen pijn, pas dag erop, welke sindsdien alleen maar erger geworden.”
11. Op 16 november 2002 heeft [de zoon van appellante] schriftelijk verklaard dat zijn moeder ten tijde van het ongeval bij hem in de auto zat en dat zij na het ongeval is uitgestapt om eten te gaan halen bij de Chinees.
12. Op 17 november 2002 heeft [appellante] schriftelijk verklaard dat zij tijdens de aanrijding als passagier in de auto zat samen met haar zoon en dat zij direct na de aanrijding uit de auto is gestapt om Chinees eten af te halen.
13. Op 25 mei 2005 is [appellante] als getuige gehoord door de rechtbank in de onderhavige (civiele) zaak. Zij heeft onder meer verklaard dat zij met [de zoon van appellante] in de auto zat toen zij werden aangereden door [geïntimeerde] , dat [de zoon van appellante] na de aanrijding de auto op de middenberm heeft geparkeerd en is uitgestapt om eten te gaan halen en dat ze op dat moment nog geen last van letsel had. Ze heeft verklaard dat ze pas ’s avonds last kreeg van hoofdpijn en van de schouders en de nek, dat ze toen de huisartsenpost heeft gebeld en de volgende dag naar de huisarts is gegaan.
14. Op 25 mei 2005 is [de zoon van appellante] gehoord als getuige door de rechtbank in de onderhavige (civiele) zaak. Hij heeft, voor zover thans van belang, verklaard dat hij met zijn moeder in de auto zat ten tijde van de aanrijding, dat hij zijn moeder na de aanrijding heeft gevraagd alvast eten te gaan halen terwijl hij de formaliteiten zou afhandelen, dat hij zijn auto na de aanrijding heeft geparkeerd in de middenberm, en dat [geïntimeerde] zijn auto links van de Nissan heeft geparkeerd.
15. De echtgenoot van [appellante] , de heer [naam] , is op 4 februari 2011 als getuige gehoord in de strafzaak tegen [appellante] en [de zoon van appellante] . Hij heeft onder meer verklaard dat [appellante] hem heeft gebeld dat er een ongeluk was gebeurd, dat zij, nadat ze was thuisgekomen, tegen hem heeft gezegd dat het niet zo goed met haar ging en dat zij de volgende ochtend naar de dokter is gegaan.
16. Ook de dochter van [appellante] , mevrouw [naam] , is als getuige gehoord in de strafzaak tegen [appellante] en [de zoon van appellante] . Zij heeft verklaard dat toen zij op 17 september 2001 thuis kwam, zij haar moeder op de bank zag liggen en zag dat zij pijn had, en dat haar moeder toen vertelde over een ongeluk.
17. Op 14 februari 2013 is [appellante] gehoord in de strafzaak tegen haarzelf en [de zoon van appellante] . Ze heeft verklaard dat de Nissan als gevolg van de aanrijding naar voren is geschoten en dat zij na de aanrijding is uitgestapt en weggegaan. Ze heeft, nadat de advocaat-generaal het hof had verzocht een onderzoek te bevelen aangaande meineed (bij het afleggen van de verklaring bij het hof) en nadat de voorzitter haar nogmaals had voorgehouden dat zij onder ede stond, naar aanleiding van een vraag van het hof wederom verklaard dat zij samen met [de zoon van appellante] in de Nissan zat ten tijde van de aanrijding.
18. [appellante] heeft in haar schriftelijke verklaring, in haar verklaring aan ITEB, in haar verklaring naar de verzekeringsarts en als getuige in de civiele zaak en in de strafzaak, consequent verklaard over de gebeurtenissen op 17 september 2001, namelijk dat zij naast [de zoon van appellante] in de Nissan zat toen deze van achteren werd aangereden en dat zij de volgende ochtend last kreeg van klachten. Dit blijkt ook uit de verklaring die zij ten overstaan van het hof heeft afgelegd tijdens de voornoemde comparitie van 12 juni 2015.
Anders dan Allianz c.s. naar voren heeft gebracht, kan zowel de door [appellante] afgelegde schriftelijke verklaring als haar getuigenverklaring dienen als bewijs. [appellante] is immers noch in verband met haar eigen schriftelijke verklaring, noch voor haar getuigenverklaring strafrechtelijk veroordeeld, voor zover deze verklaringen betrekking hebben op de vraag of [appellante] in de Nissan zat. Naar het oordeel van het hof in de strafrechtelijke procedure stond niet als boven redelijke twijfel verheven vast dat [appellante] niet in de auto zat. [appellante] is veroordeeld voor meineed en valsheid in geschrifte voor zover zij heeft verklaard en doen verklaren (samengevat) dat [K.] , [B.] (hierna: [B.] ), [H.] en [M.] getuige zijn geweest van de aanrijding. In hoeverre deze veroordelingen afdoen aan de betrouwbaarheid van [appellante] als getuige en van de overige bewijsstukken komt hierna aan de orde, onder 28.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [appellante] doet in ieder geval niet af de enkele stelling van Allianz c.s. dat de door [appellante] gestelde reden van uitstappen (eten halen bij de Chinees) niet voor de hand ligt. Voor zover het al niet voor de hand ligt dat [appellante] rond vier uur ’s middags eten is gaan halen, betekent dat nog niet dat het niet juist kan zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellante] ook heeft verklaard waarom zij al vroeg eten is gaan halen (namelijk in verband met afspraken voor haar werk). Het hof weegt hierbij voorts mee dat op zichzelf bezien niet onlogisch is dat [appellante] vrijwel direct na de aanrijding is uitgestapt, omdat [appellante] op dat moment nog geen klachten had. Zij kon er dus van uit gaan dat de aanrijding alleen administratief afgewikkeld hoefde te worden, hetgeen, zo hebben zowel [appellante] als [de zoon van appellante] verklaard, [de zoon van appellante] voor zijn rekening zou nemen.
19. Voor [appellante] als partijgetuige geldt (wat haar getuigenverklaring betreft) de beperking van artikel 164 lid 2 Rv: haar verklaring kan geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Er is naar het oordeel van het hof voldoende overtuigend aanvullend bewijs. Het hof hecht daarbij bijzonder belang aan de voormelde aantekening op de huisartsenkaart, bezien in combinatie met het ingevulde aanrijdingsformulier. Beide documenten zijn van net na de aanrijding en ondersteunen de verklaring van [appellante] dat zij als passagier in de Nissan zat en de volgende ochtend klachten had. Het hof hecht ook belang aan het telefoongesprek dat ongeveer een week na de aanrijding heeft plaatsgevonden tussen Zwolsche en [appellante] , waarbij de klachten van [appellante] aan de orde zijn geweest. Voor de hand ligt dat dit telefoongesprek is gevoerd naar aanleiding van het door [appellante] ingevulde schadeformulier, in combinatie met het gegeven dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de aanrijding en verzekerd was bij Zwolsche. In dit gesprek wordt bevestigd dat [appellante] bij [de zoon van appellante] in de Nissan zat (“Gaat om zoon en moeder die letsel hebben opgenomen”) en dat [appellante] naar aanleiding van de aanrijding klachten heeft opgelopen. Een bevestiging van de verklaring van [appellante] vindt het hof ook in de onder 8, 9 en 10 genoemde documenten. Uit al deze documenten volgt een consistente lijn, namelijk dat [appellante] na een aanrijding op 17 september 2001 whiplashklachten heeft ontwikkeld. Deze consistente lijn wordt bevestigd door de verklaringen van de echtgenoot en dochter van [appellante] . Als aanvullend bewijs strekt hier ten slotte de schriftelijke verklaring en de getuigenverklaring van [de zoon van appellante] , die op essentiële elementen de verklaring van [appellante] ondersteunt. Ook ten aanzien van deze verklaringen geldt dat, anders dan Allianz c.s. naar voren heeft gebracht, [de zoon van appellante] niet is veroordeeld waar het zijn verklaringen omtrent de aanwezigheid van [appellante] in de Nissan betreft. Dat [de zoon van appellante] , als zoon van [appellante] , een belang heeft bij zijn verklaring doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet af, nu zijn verklaring wordt ondersteund door de hiervoor genoemde verklaringen en documenten.
20. Op zichzelf brengt Allianz c.s. terecht naar voren dat het bij vrijwel alle hiervoor genoemde elementen uit de bewijsvoering uiteindelijk gaat om verklaringen van [appellante] zelf. Zo is de huisarts zelf geen getuige geweest van de aanrijding en de verzekeringsarts evenmin, en moeten zij het doen met wat [appellante] hen vertelt. Ook het aanrijdingsformulier is uiteindelijk niet meer dan een weergave van de verklaring van [appellante] . Dat is voor het hof evenwel geen reden aan deze stukken niet de overtuiging te ontlenen dat [appellante] als passagier in de Nissan zat ten tijde van de aanrijding. Bij deze overtuiging is voor het hof met name van belang dat [appellante] zich al de volgende dag bij de huisarts heeft gemeld met letsel dat passend is bij een aanrijding en daar ook over de aanrijding heeft verteld. Als, zoals Allianz c.s. impliceert, deze bij de huisarts afgelegde verklaring onjuist zou zijn (in de zin dat [appellante] tegen de huisarts heeft gelogen over het letsel en/of de aanrijding), moet [appellante] dit letsel vrijwel direct na de aanrijding hebben verzonnen, althans hebben verzonnen dat dit letsel is opgetreden bij de aanrijding, en daarbij hebben bedacht om de volgende dag naar de huisarts te gaan om het gefingeerde letsel en/of de gefingeerde betrokkenheid bij de aanrijding te onderbouwen. Er zijn geen aanknopingspunten gesteld of gebleken om van dit scenario, waarbij dus sprake is van een uitgewerkt, vooropgesteld plan om schadevergoeding te verkrijgen, uit te gaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de medische stukken voldoende blijkt dat sprake is van consistente whiplash-gerelateerde klachten. Ter comparitie van 12 juni 2015 heeft zij in dit verband nog verklaard dat zij door de huisarts medicijnen kreeg voorgeschreven om de pijn te stillen en naar een caesartherapeut is verwezen, en dat zij drie maanden een nekkraag heeft gedragen om de nek te ontlasten. Voorts betrekt het hof hierbij de verklaringen die de man en de dochter van [appellante] als getuige in de strafzaak hebben afgelegd. Deze getuigen bevestigen dat [appellante] kort na de aanrijding klachten ontwikkelde en daarmee naar de huisarts is gegaan. Voorts neemt het hof hierbij in aanmerking dat [appellante] de huisartsenkaart in eerste aanleg niet eens heeft overgelegd als bewijs van haar stelling, omdat zij dit, zo is in hoger beroep naar voren gebracht, niet nodig heeft geacht. Als van een vooropgezet plan in de hiervoor bedoelde zin sprake was geweest, had voor de hand gelegen dat de kaart in eerste aanleg in het geding was gebracht. Ten slotte acht het hof hierbij van belang dat [appellante] er tot 14 november 2002 nog van uit kon gaan dat Zwolsche haar schade zou vergoeden. Aanvankelijk heeft Zwolsche immers op basis van bevoorschotting de letselschade van [appellante] vergoed. Pas per brief van 14 november 2002 heeft Zwolsche [appellante] bericht dat zij geen aansprakelijkheid erkent voor de letselschade van [appellante] . De reden hiervoor was dat [geïntimeerde] in april 2002 aan zijn verzekeraar had bericht dat er geen passagier was betrokken bij de aanrijding. [appellante] had derhalve tot november 2002 in beginsel geen reden om valse verklaringen af te leggen, behalve dan voor zover aangenomen zou moeten worden dat het letsel is verzonnen althans is verzonnen dat dit letsel bij de aanrijding is opgetreden. Zoals hiervoor aan de orde kwam heeft het hof daarvoor geen enkele concrete aanwijzing.
21. Tegenover de hiervoor genoemde documenten en verklaringen die de stelling van [appellante] ondersteunen staan de verklaring van [geïntimeerde] en van zijn zoon, de heer [naam] (hierna: [de zoon van geïntimeerde] ). Zij hebben op 23 september 2002 ( [geïntimeerde] ) resp. op 2 oktober 2002 ( [de zoon van geïntimeerde] ) aan Zwolsche verklaard dat zij na de aanrijding niemand hebben zien uitstappen. Zwolsche heeft [geïntimeerde] vervolgens per brief van 4 november 2002 een aantal aanvullende vragen gesteld, waaronder:
“Heeft u voorafgaande of direct na ongeval een persoon waargenomen op de passagiersstoel? [ [geïntimeerde] vult hierachter met pen in: “Nee”]
Bent u direct na ongeval naar het voertuig van [de zoon van appellante] gelopen? [ [geïntimeerde] vult hierachter met pen in: “ja”]”
22. [geïntimeerde] heeft op 9 december 2002 aan het door Zwolsche ingeschakelde Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp verklaard dat hij direct na de aanrijding is uitgestapt, naar de voorzijde van de Mazda is gelopen om naar eventuele schade te kijken en vervolgens tussen de auto’s is doorgelopen naar de rechter zijkant van de Nissan, waar hij niemand aantrof. Vervolgens is hij teruggelopen naar zijn auto, waar hij aan de linkerzijde van de auto [de zoon van appellante] aantrof. [geïntimeerde] heeft daarbij verklaard dat hij niemand heeft zien weglopen. Ook [de zoon van geïntimeerde] heeft die dag een verklaring afgelegd aan Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp. Hij heeft verklaard dat hij direct na de aanrijding is uitgestapt, naar de voorzijde van de Mazda is gelopen en zich vervolgens bij zijn vader en [de zoon van appellante] heeft gevoegd. Ook hij heeft verklaard niemand te hebben zien uitstappen.
23. [geïntimeerde] heeft als getuige in de onderhavige (civiele) zaak op 19 augustus 2005 verklaard dat hij na de botsing de auto een stukje naar achteren heeft gereden, daarna direct is uitgestapt, naar voren is gelopen tussen de twee auto’s door naar de rechterkant van de Nissan, waar hij niemand zag zitten, dat hij niemand heeft zien uitstappen of weglopen en dat hij weer naar de achterkant van de Nissan is gelopen en daar [de zoon van appellante] trof. [geïntimeerde] heeft voorts verklaard dat ze enige tijd daarna de auto hebben verplaatst, waarna zij de schadeformulieren zijn gaan invullen.
24. [de zoon van geïntimeerde] heeft als getuige in de onderhavige (civiele) zaak op 19 augustus 2005 verklaard dat hij en zijn vader direct na de aanrijding zijn uitgestapt, zijn vader naar de linkerkant van de Nissan naar de bestuurder is gelopen en hij via de rechterkant van de Nissan naar de voorkant van die Nissan is gelopen, en dat hij behalve de bestuurder [de zoon van appellante] niemand in de Nissan heeft zien zitten en ook niet heeft gezien dat er iemand uitstapte. Hij heeft voorts verklaard dat de auto’s niet direct na de aanrijding zijn verplaatst.
25. [geïntimeerde] is op 14 februari 2013 (door het hof) gehoord in de strafzaak tegen [appellante] en [de zoon van appellante] . Hij heeft aldaar verklaard dat hij na de aanrijding een stukje achteruit is gereden, toen is uitgestapt en via de rechterkant van de Nissan naar de voorkant van de Nissan is gelopen en daar niemand zag zitten. Op een vraag van de advocaat van [appellante] (mr. Taekema) waarom [geïntimeerde] via de rechterkant is gelopen heeft hij geantwoord:
“Volgens mij stond het busje [de Nissan, toevoeging hof] nogal dicht tegen de stoeprand aan de linkerzijde van de Claes de Vrieselaan. Waarschijnlijk kon ik daar niet langs lopen. Misschien had het ook wel gekund. Het is allemaal erg lang geleden.”
Op de vraag hoe de Nissan aan de linkerkant van de weg is gekomen heeft [geïntimeerde] geantwoord:
“Ik hoor de advocaat-generaal zeggen dat ik daaromtrent niet uit eigen waarneming kan verklaren. Mr. Taekema vraagt mij of het busje als gevolg van de aanrijding aan de linkerzijde van de weg is terechtgekomen. Nee, ik heb het busje van achteren aangereden. Mr. Taekema merkt op dat de rijstrook ongeveer drie à vier auto’s breed is. Die rijstrook is niet zo breed als mr. Taekema zegt. Het is mogelijk om langs een geparkeerd staande auto te rijden. Het is echter niet mogelijk om op de weg te draaien en terug te rijden. Er is daar alleen eenrichtingsverkeer mogelijk. Mr. Taekema vraagt mij wat ik na het moment van de aanrijding als eerste heb gezien. Ik ben ongeveer anderhalve meter naar achteren gereden en vervolgens uitgestapt. Als gevolg van de klap van de aanrijding was de beveiliging van de motorkap afgegaan en was de motorkap omhooggekomen. Hij was in elkaar gedrukt en vervolgens opengeklapt. Ik kon niet over die motorkap heenkijken. (…) Ik ben aan de bestuurderskant van mijn auto, de linkerkant dus, uitgestapt en voorlangs mijn auto via de rechterkant naar de voorkant van het bestelbusje gelopen om met de bestuurder te praten.”
26. Ook [de zoon van geïntimeerde] is op 14 februari 2013 door het hof in de strafzaak tegen [appellante] en [de zoon van appellante] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat zijn vader na de aanrijding via de linkerkant, in rechte lijn naar de bestuurder van de Nissan is gelopen, en dat hijzelf via de rechterkant is gelopen. Hij heeft voorts verklaard dat de Nissan aan de linkerzijde van de rijstrook van de Claes de Vrieselaan is gestopt, waarbij hij heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat de Nissan is doorgeschoten als gevolg van de aanrijding.
27. De verklaringen van [geïntimeerde] en [de zoon van geïntimeerde] zijn over de mogelijke verplaatsing van de Nissan en over de vraag of en zo ja wanneer [geïntimeerde] naar de passagierszijde van de Nissan is gelopen, niet consequent. Mede om die reden sluiten de verklaringen van [geïntimeerde] en [de zoon van geïntimeerde] de stelling van [appellante] geenszins uit. Niet kan worden uitgesloten dat [geïntimeerde] , mede door de omhooggekomen motorkap en mede omdat er ook volgens de verklaringen van [geïntimeerde] en [de zoon van geïntimeerde] enige tijd is verstreken tussen de aanrijding en het moment dat zij naar de Nissan zijn gelopen, niet heeft gezien dat [appellante] intussen was uitgestapt en weggelopen. Daarbij is ook van belang dat de aandacht van [geïntimeerde] op dat moment met name zal zijn uitgegaan naar de schade en de toedracht van het ongeval, en niet zozeer naar de vraag of er iemand als passagier in de auto zat. In dit verband tekent het hof nog aan dat [geïntimeerde] (als getuige bij de rechtbank) onder meer heeft verklaard dat hij na het ongeval wilde gaan kijken of er iemand was aangereden door het busje en dat hij - voordat de politie was gekomen - de schade aan de voertuigen heeft bekeken. Nu de verklaring van [de zoon van geïntimeerde] niet tot een ander oordeel leidt kan in het midden blijven of, zoals [appellante] betwist, hij bij zijn vader in de auto zat ten tijde van de aanrijding.
28. Zoals uit het voorgaande volgt betrekt het hof bij het bewijsoordeel niet de verklaringen van [K.] , [B.] , [H.] en [M.] . Of zij wel of niet de aanrijding hebben gezien en wel of niet [appellante] hebben zien uitstappen althans weglopen na de aanrijding is voor de bewijsbeoordeling niet relevant. Het hof acht immers op grond van de hiervoor genoemde stukken en verklaringen voldoende overtuigend bewezen dat [appellante] ten tijde van de aanrijding in de Nissan zat. Het hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel omdat [appellante] , [de zoon van appellante] en [B.] zijn veroordeeld voor meineed en (uitlokking van) valsheid in geschrifte in verband met de (schriftelijke) verklaringen van genoemde vier personen. Hierbij is voor het hof met name van belang dat deze getuigen, volgens de getuigenverklaring van [appellante] op 25 mei 2005 en ook volgens de schriftelijke verklaring van [B.] van 6 september 2004 (zoals overgelegd als productie 21 bij conclusie van repliek) eind 2002 door [appellante] zijn benaderd, nadat [appellante] de brief van Zwolsche (van 14 november 2002) had ontvangen waarin de aansprakelijkheid voor het letsel van [appellante] van de hand werd gewezen. Zoals hiervoor aan de orde kwam acht het hof voor het oordeel dat de stelling van [appellante] is bewezen met name van belang verklaringen (vastgelegd in documenten) die voor die tijd zijn afgelegd, op een moment dat [appellante] er nog van uit mocht gaan dat Zwolsche haar schade zou vergoeden.
29. Allianz c.s. heeft zich overigens nog op het standpunt gesteld dat [appellante] misbruik maakt van procesrecht doordat zij zich beroept op “bewijsstukken waarvan hetzij vast staat dat die vals zijn, hetzij waarvan [appellante] weet, of redelijkerwijs moet weten dat die bewijsstukken niet juist zijn of niet juist kunnen zijn”. Allianz c.s. heeft die stelling verder niet gespecificeerd. Voor zover Allianz c.s. hierbij het oog heeft op de schriftelijke verklaringen en getuigenverklaringen ten aanzien waarvan [appellante] en [de zoon van appellante] zijn veroordeeld wegens (aanzetten tot) valsheid in geschrifte en meineed, wordt aan dit verweer voorbij gegaan omdat het hof deze verklaringen niet bij de bewijsbeoordeling heeft betrokken. Voor zover Allianz c.s. hier andere stukken bedoelt die wel zijn betrokken in de bewijsbeoordeling heeft Allianz c.s. niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om vals opgemaakte stukken. Voor zover Allianz c.s. bedoelt dat deze stukken zijn gebaseerd op verklaringen van [appellante] en die verklaringen vals (in de zin van gelogen) zijn, wordt verwezen naar hetgeen onder 20 is overwogen. Het hierop betrekking hebbende bewijsaanbod van Allianz c.s. zal worden gepasseerd, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven.
30. De conclusie is dat als vaststaand wordt aangenomen dat [appellante] als passagier in de Nissan zat toen deze werd aangereden door de Mazda. Voor de vordering van [appellante] tot verwijzing naar de schadestaat betekent dat het volgende. Allianz c.s. heeft zowel de schade als het causaal verband tussen de schade en het ongeval betwist. Voor verwijzing naar de schadestaat is (noodzakelijk maar ook) voldoende dat aannemelijk is dat er schade is geleden als gevolg van de aanrijding. Naar het oordeel van het hof is op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat [appellante] schade heeft geleden als gevolg van de aanrijding. Dit volgt uit de huisartsenkaart, de rapportage van de verzekeringsarts van 20 februari 2002, de brieven van het UWV van 1 maart 2002 en van 27 juni 2002, en de verklaring van de FARR van 25 juli 2006. De verweren van Allianz tegen de schade en het causaal verband tussen de aanrijding en de schade kunnen voor het overige aan de orde komen in de schadestaatprocedure. Ook de gevorderde wettelijke rente kan in de schadestaatprocedure worden beoordeeld.
31. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Nu [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het ongeval en [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval verzekerd was bij Allianz, zal de gevraagde verwijzing naar de schadestaat worden toegewezen. [appellante] heeft bij die stand van zaken geen belang bij behandeling van de grieven 1, 3, 9 en 10.
32. Allianz c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten in eerste aanleg worden veroordeeld, alsmede in de proceskosten in hoger beroep. Wat de proceskosten in eerste aanleg betreft zal de taxe van de getuige [H.] voor rekening van [appellante] blijven, in verband met de strafrechtelijke veroordeling in dit verband. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als in het dictum vermeld. De vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis van de rechtbank aan Allianz c.s. heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling, zal als door Allianz c.s. inhoudelijk niet bestreden worden toegewezen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2014,
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] en Allianz hoofdelijk om aan [appellante] de door haar als gevolg van de aanrijding op 17 september 2001 geleden en te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt [geïntimeerde] en Allianz hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 19 februari 2014 begroot op € 83,78 aan explootkosten, € 241,- aan griffierecht en € 2.712,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] en Allianz in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 308,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met nakosten van € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- veroordeelt [geïntimeerde] en Allianz tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2014 heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Damsteegt-Molier, P.M. Verbeek en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 14‑04‑2015
Mrs. I.M. Davids, P.M. Verbeek, A.J.P. Schild
Partij(en)
arrest van 14 april 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen [appellante],
advocaat: mr. L.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
- 1.
[geïntimeerde 1]
wonende te [woonplaats],
- 2.
Allianz Nederland Schadeverzekering N.V.
rechtsopvolger van Zwolsche Algemeene Schadeverzekering N.V.
geïntimeerden,
hierna te noemen respectievelijk [geïntimeerde 1] en Allianz, en gezamenlijk Allianz c.s., advocaat: mr. L.J. Böhmer te Rotterdam.
1. Het geding
Bij exploten van 14 mei 2014 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) tussen partijen gewezen (eind)vonnis van 19 februari 2014. Nadat Allianz c.s. op 19 mei 2014 een anticipatie-exploot hadden uitgebracht is de zaak op de rol van 3 juni 2014 aangebracht. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] zestien grieven aangevoerd. Allianz heeft bij memorie van antwoord (met productie) geconcludeerd tot afwijzing van het beroep. Bij akte overlegging producties heeft [appellante] nog enige producties overgelegd. Allianz heeft daarop gereageerd bij akte houdende uitlating producties. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd en de stukken overgelegd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1.
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2.
De rechtbank heeft in het vonnis van 2 februari 2005 onder rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.3. feiten vastgesteld. Het hof gaat van de juistheid van deze feiten uit nu daartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht.
3.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
- a)
Op 17 september 2001 heeft op de kruising van de Mathenesserlaan met de Claes de Vrieslaan te Rotterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [geïntimeerde 1] bestuurde auto (Mazda 626, kenteken [AA-00-BB]) en een door de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) bestuurde bestelauto, (Nissan Vanetta met kenteken [CC-00-DD]) (hierna: het ongeval). [betrokkene 1] is een zoon van [appellante].
- b)
Het ongeval was te wijten aan [geïntimeerde 1] die ten tijde van de aanrijding was verzekerd bij de rechtsvoorganger van Allianz, Zwolsche Algemeene Schadeverzekering N.V. (hierna: Zwolsche) [geïntimeerde 1] heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. De reparatiekosten van bestelauto ad fl. 797,30 met wettelijke rente (totaal fl. 806,04) zijn door Zwolsche voldaan.
- c)
Op 18 september 2001 is heeft [appellante] zich gemeld bij haar huisarts. Op de huisartsenkaart staat het volgende:
‘S: Van achteren aangereden. Vandaag last van ru/schouder/hoofdpijn.’
De huisarts zet onder O: ‘whiplash’.
[appellante] was op 17 september 2001 op arbeidstherapeutische basis weer aan het werk gegaan na in februari 2001 in de Ziektewet te zijn gekomen vanwege een zenuwpeesontsteking in de linker elleboog.
- d)
Op 30 oktober 2001 is [appellante] bezocht door het door Zwolsche ingeschakelde schaderegelingsbureau ITEB. In het rapport d.d. 2 november 2001 is onder andere het volgende opgenomen:
‘(…)
MEDISCH:
Na de aanrijding was gelaedeerde erg geschrokken. Op dat moment waren er nog geen lichamelijke klachten. De volgende ochtend werd gelaedeerde wakker met een pijnlijke stijve nek, rug en schouders. Tevens was er sprake van hoofdpijn. Diezelfde dag werd de huisarts geconsulteerd. Deze schreef pijnstillers voor (…)’
- e)
Allianz heeft de schade ontstaan aan de door [betrokkene 1] bestuurde auto vergoed en heeft vooruitlopend op een definitieve schadeafwikkeling voorschotten van respectievelijk NLG 2.500,- (na 6 november 2001) en € 5.000,- (na 17 april 2002) aan [appellante] betaald.
- f)
[appellante] is met ingang van 2002 voor 80–100% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAO.
- g)
Naar aanleiding van de aansprakelijkstelling bij brief van 12 april 2002 door de toenmalige raadsman van [appellante] laat [geïntimeerde 1] via zijn assurantietussenpersoon bij brief van 17 april 2002 weten dat alleen [betrokkene 1] in de auto zat en dat er geen passagiers aanwezig waren.
- h)
Zwolsche schakelt een schaderegelingsbureau in, waarna schriftelijke verklaringen van [geïntimeerde 1] en zijn zoon worden verkregen.
- i)
Bij brief van 14 november 2002 aan de toenmalige raadsman van [appellante] laat Zwolsche weten dat zij van [geïntimeerde 1] heeft vernomen dat ten tijde van het ongeval slechts één persoon in de auto zat, namelijk de bestuurder [betrokkene 1] en vraagt zij kort gezegd om bewijsstukken dat [appellante] ten tijde van het ongeval aanwezig was in de auto. Daarnaast worden bedenkingen geuit over diverse schadeposten en verzocht om medische informatie, waaronder verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapporten in het kader van de WAO/WAZ aanvraag.
- j)
Bij brief van 18 november 2002 aan Zwolsche stuurt voormelde raadsman van [appellante] schriftelijke verklaringen van [appellante] zelf gedateerd ‘17-11-2002’, haar zoon [betrokkene 1] gedateerd ‘16-11-2002’, [betrokkene 3] gedateerd ‘15-11-2002’ en [betrokkene 2] gedateerd ‘15-11-2002’ (beiden vrienden van [betrokkene 1]) en [betrokkene 4] gedateerd ‘14-11-2002’, een collega van [appellante] (zie producties bij inleidende dagvaarding voor verklaringen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en producties bij conclusie van antwoord voor verklaringen [appellante] en [betrokkene 1]).
- k)
Op 2 april 2003 dagvaardt [appellante] [geïntimeerde 1] en Zwolsche in kort geding en vordert ter zake van schade door haar geleden ten gevolge van het ongeval een voorschot van € 15.000,-. [geïntimeerde 1] en Zwolsche voeren verweer. Enkele uren voor de zitting op 9 april 2003 worden schriftelijke verklaringen overgelegd van [betrokkene 5] (gedateerd ‘12-12-2002’, prod. 3 bij dagvaarding) en [betrokkene 6] (gedateerd ‘6-12-2002’; prod. 4 bij dagvaarding). Deze zaak is door de rechtbank op 1 juli 2003 ambtshalve geroyeerd.
- l)
[betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] verklaren in de onder j en k bedoelde verklaringen — kort samengevat — dat zij bij elkaar (althans bij vrienden) in de auto zaten, in de buurt van de plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden reden en [appellante] kort na het ongeval uit de auto hebben zien uitstappen, althans hebben zien weglopen van de plaats van de aanrijding.
[betrokkene 4] verklaart dat zij heeft gezien dat [appellante] door haar zoon [betrokkene 1] rond 12:00 uur van haar werk is opgehaald.
- m)
Blijkens het rapport van 26 maart 2003 aan Zwolsche heeft schade en onderzoeksbureau Hoofddorp (het bureau hierna te noemen: Hoofddorp en het rapport: Hoofddorp I) hierop geprobeerd (veelal telefonisch) contact te krijgen met [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1]. Dit is niet gelukt. Op 17 februari 2003 is Hoofddorp telefonisch benaderd door voormelde raadsman van [appellante], waarbij gesproken is over de wijze waarop de getuigen gehoord zouden kunnen worden. Omdat de raadsman bezig zou zijn met het entameren van een voorlopig getuigenverhoor heeft Zwolsche opdracht gegeven verder af te zien van het benaderen van de getuigen.
4.
Op 14 mei 2004 zijn [geïntimeerde 1] en Zwolsche in de thans aan de orde zijnde procedure gedagvaard. [appellante] vordert Allianz c.s. (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van de door [appellante] geleden en te lijden schade ten gevolge van het ongeval, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij, als passagier van de door [betrokkene 1] bestuurde auto bij de aanrijding was betrokken, door de aanrijding letselschade heeft geleden en dientengevolge arbeidsongeschikt is geraakt.
Allianz c.s. hebben zulks gemotiveerd betwist.
5.
[appellante] heeft hij dagvaarding de onder j) en k) genoemde verklaringen in het geding heeft gebracht. Bij repliek zijn ongedateerde nadere verklaringen in het geding gebracht van [betrokkene 5], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [appellante].
6.
Bij dupliek worden door Allianz c.s. de volgende stukken overgelegd:
- a)
Een brief van 6 september 2004 aan mr Hummels waarin [betrokkene 2] — kort gezegd — schrijft dat hij door [appellante] is overgehaald om een valse verklaring af te leggen over de betrokkenheid van [appellante] bij het ongeval.
- b)
Een verslag van ‘bezoek getuige’, opgesteld door Hoofddorp, die een ondertekende en op 16 september 2004 gedateerde verklaring van [betrokkene 2] bevat, waarin [betrokkene 2] verklaart — kort gezegd — dat zijn eerder afgelegde verklaring, zoals bij inleidende dagvaarding door [appellante] in het geding gebracht, valselijk is opgesteld omdat [appellante] de verzekering wilde oplichten.
- c)
Een brief aan (onder meer) de Zwolsche Algemeene van [betrokkene 2] gedateerd ‘2004-09-27’ waarin is opgenomen — kort gezegd — dat hij zijn eerdere verklaring dat hij een valselijke verklaring heeft afgelegd en dat [appellante] hem geld heeft aangeboden voor het afleggen van een valse verklaring, weer intrekt. Als reden wordt in de brief opgegeven dat [betrokkene 2] wraak wilde nemen nadat de dochter van [appellante] de relatie met hem had beëindigd.
- d)
Een ‘bezoek getuige’ verslag van Hoofddorp van 8 oktober 2004 waarin [betrokkene 2] verklaart dat hij deze verklaring/brief niet heeft gemaakt en dat de handtekening op de verklaring niet van hem is.
7.
Bij tussenvonnis van de rechtbank van 2 februari 2005 is [appellante] opgedragen te bewijzen dat zij zich als passagier in de door [betrokkene 1] bestuurde auto bevond ten tijde van de aanrijding op 17 september 2001. Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft [appellante] op 10 maart 2005 [betrokkene 6] en [betrokkene 5] als getuigen doen horen. Voorts heeft [appellante] ter voldoening aan de bewijsopdracht op 25 mei 2005 zichzelf en [betrokkene 1] als getuigen doen horen. Op 19 augustus 2005 hebben Allianz c.s. in contra-enquête [geïntimeerde 1] en de heer [betrokkene 8], de zoon van [geïntimeerde 1] (hierna: [betrokkene 8] jr.) als getuigen doen horen.
8.
Blijkens het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor van 28 oktober 2005 is er vervolgens namens Allianz aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte door de getuigen, waaraan meineed is toegevoegd. De rechtbank heeft hierop de zaak ^ aangehouden totdat het strafrechtelijke traject zou zijn afgerond. De contra-enquête is hierna geruime tijd aangehouden. Naar het hof begrijpt uit de door [appellante] overgelegde stukken is mede op initiatief van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, een strafrechtelijk onderzoek gestart naar mogelijke meineed c.q. oplichting van een aantal personen.
9.
Er is (vervolgens) in ieder geval het volgende gebeurd:
- a)
[betrokkene 6] heeft op 24 augustus 2005 ten overstaan van een onderzoeker van Hoofddorp (zie prod 40 bij conclusie na enquête van 20 februari 2013; hierna CnE) laten weten dat zij op verzoek van [appellante], de moeder van haar vriendin [betrokkene 9], een valse verklaring over de aanrijding heeft afgelegd en dat zij niets van de aanrijding had gezien. Zij heeft bij de politie tijdens haar verhoor als verdachte op 2 september 2005 deze verklaring bevestigd (zie productie 42 CnE)
- b)
[betrokkene 2] is op 13 februari 2007 door de Politierechter te Rotterdam onder meer veroordeeld voor medeplichtigheid aan valsheid in geschrifte op 15 november 2002 (prod 38 CnE). Het hof begrijpt dat dit betrekking heeft op de hiervoor onder 3) sub j) genoemde door hem in deze zaak afgegeven verklaring.
- c)
[betrokkene 5] heeft op 10 april 2007 ten overstaan van een onderzoeker van Hoofddorp (zie productie 43 CnE) kort samengevat eveneens verklaard dat zij op verzoek van haar tante [appellante] een valse verklaring over de aanrijding heeft afgelegd. Zij is op 5 juli 2007 door de rechtbank Rotterdam strafrechtelijk veroordeeld voor (1) het medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd in de periode 12 december 2002 tot en met 3 april 2006 en (2) meineed gepleegd op 10 maart 2005.
- d)
[betrokkene 3] is eveneens op 5 juli 2007 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een werkstraf voor het medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd in de periode van 15 november 1992 tot en met 24 maart 1996 . Hij heeft van deze veroordeling hoger beroep ingesteld.
- e)
[appellante] is op 25 oktober 2007 veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 3 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar ter zake van 1) medeplegen van valsheid in geschrifte (in de periode van 17 november 2002 tot en met 30 september 2004), 2) medeplegen van oplichting (in de periode van 17 september 2001 tot en met 23 maart 2005), 3) meineed op 25 mei 2005, medeplegen van uitlokking van valsheid in geschrifte (in de periode van 15 maart 2002 tot en met 15 november 2003) en medeplegen van uitlokking van meineed (op 10 maart 2005). Zij is voorts veroordeeld tot betaling van € 12.897,86 aan Allianz als benadeelde partij. Zij heeft van deze veroordeling hoger beroep ingesteld.
- f)
[betrokkene 1] is bij vonnis van diezelfde datum veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar ter zake van 1) medeplegen van valsheid in geschrifte (in de periode van 16 november 2002 tot en met 30 september 2004) en 2) oplichting (in de periode van 17 september 2001 tot 23 maart 2005) en van 3) meineed op 25 mei 2005. Hij is voorts veroordeeld tot betaling van € 12.897,86 aan Allianz als benadeelde partij (prod 38 CnE). Ook hij is in hoger beroep gekomen van zijn veroordeling.
10.
Bij brief van 20 december 2012 hebben Allianz c.s. laten weten af te zien van het horen van nadere getuigen. Hierna is de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na enquête. Na discussie tussen partijen is eerst Allianz door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te concluderen. Allianz heeft op 20 februari 2013 een conclusie na enquête tevens houdende akte overlegging producties genomen en daarbij onder andere de hierna te noemen stukken overgelegd.
11.
Hierna heeft [appellante] 3 april 2013 een conclusie na enquête tevens houdende akte overlegging producties tevens verzoek verwijzing genomen. Zij heeft onder andere verzocht de zaak aan te houden omdat de strafzaken tegen [appellante], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] nog aanhangig zouden zijn bij het hof. Bij de conclusie heeft zij tevens een transcript van een gesprek tussen [appellante] en [betrokkene 2] in het geding gebracht.
12.
Allianz heeft zich bij akte van 8 mei 2013 verzet tegen het verzoek tot aanhouding. Voorts is onder meer de transcriptie van het gesprek met [betrokkene 2] betwist. Bij akte van 5 juni 2013 heeft [appellante] haar stellingen gchandhaafd en wederom aangegeven dat de onderhavige procedure dient te worden aangehouden voor nadere conclusie na einde strafzaak. Bij laatste akte van Allianz van 24 juli 2013 zijn de laatste producties door Allianz betwist. Hierna is de zaak naar de rol gegaan voor vonnis.
Bij vonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank [appellante] niet geslaagd geacht in haar bewijslevering en de vorderingen afgewezen.
13.
In hoger beroep vordert [appellante] thans dat het hof voornoemd eindvonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Allianz c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
14.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen de bewijsopdracht van de rechtbank waarbij haar is opgedragen te bewijzen dat zij zich als passagier in de door [betrokkene 1] bestuurde auto bevond ten tijde van de aanrijding op 17 september 2001, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan. In hoger beroep bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat zij niet is geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs.
15.
De grieven richten zich onder meer tegen het feit dat de rechtbank niet alle door haar in het geding gebrachte bewijsstukken heeft besproken. In dit kader wordt het volgende overwogen.
16.
[appellante] legt in hoger beroep onder meer het arrest van dit hof van 17 oktober 2013 in haar eigen strafzaak over, waaruit blijkt dat de hiervoor onder 9) sub e) genoemde uitspraak van de politierechter in Rotterdam (gedeeltelijk) is vernietigd. In genoemd arrest heeft het hof overwogen dat niet als boven redelijke twijfel verheven valt uit te sluiten dat [appellante] tijdens het ongeval als passagier in de auto van [betrokkene 1] heeft gezeten en heeft haar dan ook vrijgesproken van een deel van de (zie hiervoor onder 9. sub e) onder 1 en 3) ten laste gelegde valsheid in geschrifte en meineed en volledig van de onder 2) ten laste gelegde oplichting. Zij is vervolgens, mede gelet op het tijdsverloop, veroordeeld tot — kort gezegd — 200 uur taakstraf, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
In de strafmotivering heeft het hof het onder meer volgende opgenomen:
‘Vrijspraak
Het gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging in de onderhavige zaak allereerst om de vraag of de verdachte als passagier in de auto van medeverdachte [betrokkene 1] heeft gezeten toen deze werd aangereden door de auto van [geïntimeerde 1].
Het hof kan, mede gelet op de hierover door de getuigen [geïntimeerde 1] en [betrokkene 8] afgelegde verklaringen, niet als boven redelijke twijfel verheven uitsluiten dat de verdachte toen als passagier in de auto van medeverdachte [betrokkene 1] heeft gezeten.
(…)
Strafmotivering
(…)
De verdachte heeft — kort en zakelijk weergegeven — bewerkstelligd dat derden ter ondersteuning van een bij een verzekeringsmaatschappij ingediende schadeclaim ter verkrijging van vergoeding van schade als gevolg van een daarbij beweerdelijk opgelopen letsel, schriftelijk hebben verklaard dat zij zagen dat de verdachte als slachtoffer betrokken was bij een auto-ongeluk, terwijl die derden dit ongeval niet hebben waargenomen. Zij heeft ook zelf een dergelijke valse verklaring opgesteld en ingestuurd. Bovendien heeft de verdachte vervolgens zelf een meinedige verklaring afgelegd in een civiele procedure gericht op honorering van eerder genoemde schadeclaim en heeft bovendien samen met een ander ook twee anderen aangezet om zulks te doen.’
17.
Bij arrest van het hof Den Haag van 17 oktober 2013 is ook [betrokkene 1] gedeeltelijk vrijgesproken en voor het overige veroordeeld tot een werkstraf van 160 uur vanwege het medeplegen van valsheid in geschrift en het afleggen van een meinedige verklaring. Blijkens de memorie van antwoord is [betrokkene 3] in hoger beroep vrijgesproken.
18.
Het hof constateert dat, naast alle stukken en verklaringen die in eerste aanleg door partijen zijn overgelegd, in hoger beroep behalve de hiervoor weergegeven uitspraken van het hof in de strafzaken van [appellante] en [betrokkene 1] onder meer door [appellante] zijn overgelegd:
- a)
de verklaringen met betrekking tot de avond van 17 september 2001 door de echtgenoot en de dochter van [appellante] bij de rechter-commissaris afgelegd in het kader van de strafzaken in hoger beroep (producties 3 en 4 bij memorie van grieven);
- b)
de als productie 6 bij memorie van grieven en tevens als productie 5 (met nadere toelichting) overgelegde medische informatie/letselbeschrijving van de forensisch arts [betrokkene 10] (FARR) van 25 juli 2006, met daarbij een brief van 14 juli 2006 van [betrokkene 11] (huisarts) aan [betrokkene 12] (forensisch arts), en een (deel van de) huisartsenkaart van 2001. Uit de huisartsenkaart blijkt dat [appellante] op 18 september 2001 bij de huisarts heeft gemeld ‘Van achteren aangereden. Vandaag last van rug/schouder/hoofdpijn.’. De huisarts zet onder O: ‘whiplash’. Hierna heeft zij zich nog een aantal maal bij de huisarts gemeld met whiplashklachten c.q. nekklachten en is zij in 2005 naar de neuroloog geweest met klachten van hoofdpijn, nekpijn, schouderpijn en tintelingen in armen en benen.
- c)
De huisartsenkaart vanaf januari 2002.
19.
De inhoud van de onder 18 sub b) en c) genoemde medische stukken is door Allianz niet betwist. Vast staat dan ook dat [appellante] zich op 18 september 2001 met voormelde klachten bij de huisarts heeft gemeld en dat zij voorts gelet op de overige medische informatie zich meermalen daarna bij de huisarts heeft gemeld met klachten die door de huisarts worden omschreven als whiplashklachten. De onder 18 sub a) genoemde verklaringen van de echtgenoot en dochter van [appellante] zijn evenmin betwist. Van de juistheid hiervan dient het hof dan ook uit te gaan.
20.
[appellante] doet in hoger beroep expliciet een beroep op voormelde stukken. Gelet op de wijze waarop de onderhavige zaak is verlopen en de diverse veroordelingen terzake meineed en valsheid in geschrifte, heeft het hof behoefte aan een nadere toelichting van [appellante] op de hiervoor genoemde stukken en wil het hof de zaak met partijen bespreken. Hiertoe zal het hof een meervoudige comparitie van partijen bepalen, waarbij het hof zal bevelen dat in ieder geval [appellante] in persoon dient te verschijnen.
Indien [appellante] niet verschijnt deelt het hof thans reeds mede dat het daaruit de gevolgtrekkingen zal trekken die het geraden acht.
21.
Het hof verzoekt [appellante] voorts uiterlijk twee weken voor de comparitie de volgende gegevens in het geding te brengen:
- •
De huisartsenkaart over de jaren 2000 en 2001, voorzien van een begeleidende brief dan wel verklaring van haar huidige huisarts dat dit haar huisartsenkaart over genoemde jaren is.
- •
Alle (zowel medische als arbeidsdeskundige) informatie van UWV, althans met betrekking tot haar uitkering, waaronder in ieder geval die met betrekking tot de herbeoordeling arbeidsongeschiktheid die eind 2002 of 2003 heeft plaatsgevonden (zie brief UWV van 1 maart 2002, overgelegd als productie 8 bij memorie van grieven) en het verzekeringsgeneeskundige rapport uit 2007 (van waarschijnlijk verzekeringsarts [betrokkene 13]).
22.
Na de comparitie is het hof in beginsel voornemens meteen aansluitend wederom arrest te wijzen. Indien partijen nog nadere stukken in het geding willen brengen dienen zij deze tijdig (bij voorkeur twee weken) voor de comparitie aan het hof en de wederpartij toe te sturen.
3. Beslissing
Het hof:
- —
beveelt partijen in persoon, en Allianz deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor een meervoudige kamer van dit hof in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te 's‑Gravenhage op vrijdag 12 juni 2015 om 14.00 uur;
- —
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden juni, juli en september 2015, opgeeft dan verhinderd te zijn, het hof (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- —
bepaalt dat [appellante] in aanvulling on het reeds overgelegde kopiedossier nog drie kopieën van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, binnen veertien dagen na heden aan de griffie handel van dit hof zal zenden;
- —
bepaalt dat [appellante] de door het hof in rechtsoverweging 21 gevraagde stukken zal overleggen door deze zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel (in viervoud) en aan de wederpartij te zenden;
- —
bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel (in viervoud) en aan de wederpartij te zenden;
- —
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, P.M. Verbeek en A.J.P. Schild, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.