Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.7.1:5.7.1 Waarde in art. 4:37 lid 4 BW
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.7.1
5.7.1 Waarde in art. 4:37 lid 4 BW
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS617980:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Klaassen-Luijten-Meijer, Erfrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 391.
Kolkman is kritisch over deze beslissing. Zie W.D. Kolkman, Schulden der nalatenschap (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2006, p. 314.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 4:37 lid 4 BW is de enige bepaling in de afdeling van de andere wettelijke rechten waarin het begrip waarde wordt gebruikt. Het artikellid bepaalt dat de gezamenlijke sommen ineens ten hoogste de helft van de waarde van de nalatenschap bedragen, waaronder wordt verstaan de waarde van de goederen van de nalatenschap, verminderd met de in art. 4:7 lid 1 onder a tot en met e BW vermelde schulden. Vooreerst zij opgemerkt dat de waarde van de goederen van de nalatenschap onderscheiden dient te worden van de waarde van de nalatenschap. Voorts is de waarde van de nalatenschap een begrip dat telkens weer een andere betekenis heeft.1 Men vergelijke art. 4:65 BW voor de legitieme portie, art. 4:31 lid 1 BW voor de verzorgingsvruchtgebruiken en de thans aan de orde zijnde bepaling voor de omvang van de sommen ineens.
De verschillende inhoud die aan de waarde van de nalatenschap wordt gegeven, laat de vraag onbeantwoord welke maatstaf bij de waardering van de desbetreffende goederen en schulden dient te worden gehanteerd. Wettelijke aanwijzingen ontbreken in het geheel, zo is al meerdere malen vastgesteld. Jurisprudentie is – voor zover ik heb kunnen nagaan – niet beschikbaar en de literatuur brengt evenmin duidelijkheid. De parlementaire geschiedenis en het systeem van de door de wetgever verstrekte aanspraken aan de langstlevende echtgenote, de somgerechtigden en de legitimarissen geven mijns inziens wel – meer – duidelijkheid over een mogelijk te hanteren waarderingsmaatstaf.
Met de hiervoor gemelde drie bepalingen waarin het begrip waarde van de nalatenschap wordt ingevuld, wordt het spanningsveld tussen de verzorgingsvruchtgebruiken, de sommen ineens en de legitieme portie betreden. In de samenhang tussen onder andere deze bepalingen heeft de wetgever een rangorde tussen de verschillende aanspraken vormgegeven. Deze rangorde komt er in het kort op neer dat de somgerechtigden de hoogste rang innemen, gevolgd door de verzorgingsvruchtgebruiker, en de legitimarissen de laagste rang innemen.2
Een aanwijzing dat de waardering van de nalatenschap voor de andere wettelijke rechten op gelijke wijze dient te geschieden als voor de berekening van de legitieme portie, is gelegen in het feit dat in de oudere ontwerpen van Boek 4 BW de maximale omvang van de sommen ineens werd gerelateerd aan de legitieme portie dan wel een breukdeel van de legitimaire massa. De ‘band’ met de legitimaire massa is door de wetgever – ter wille van de eenvoud – slechts losgelaten omdat men bij de berekening van de (maximum)-omvang van de sommen ineens de door erflater gedane giften (die bij de berekening van de legitimaire massa het saldo daarvan verhogen; art. 4:65 BW) buiten beschouwing wilde laten.3 Het waarderingsuitgangspunt, te weten op gelijke wijze als voor de berekening van de legitieme portie, is daardoor naar mijn mening echter niet verlaten.
Een ander argument van meer systematische aard hangt daarmee samen. De wetgever heeft met de hiervoor bedoelde rangorde een evenwicht tussen de ‘belangen’ van somgerechtigden, verzorgingsvruchtgebruikers en legitimarissen gecreëerd, welk evenwicht in belangrijke mate steunt op de invulling van het begrip waarde van de nalatenschap, hetgeen een saldobegrip vertegenwoordigt. Dit evenwicht zou kunnen worden verstoord door bij de waardering van de nalatenschap in de verschillende sub-rechtsgebieden verschillende uitgangspunten te hanteren. Die ruimte acht ik op voorhand niet aanwezig. Het wettelijk systeem als zodanig komt immers niet voor een billijkheidstoetsing door een rechter in aanmerking (art. 11 Wet Algemene Bepalingen).
De waardering van de nalatenschap ten behoeve van art. 4:37 lid 4 BW dient mijns inziens dan ook op overeenkomstige wijze als voor de berekening van de legitieme portie te geschieden, waarover in paragraaf 8 en volgende meer.