Rb. Oost-Nederland, 27-03-2013, nr. 231507
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ8089
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
27-03-2013
- Zaaknummer
231507
- LJN
BZ8089
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ8089, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 27‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis in een geschil over de ontbinding van een maatschap. Vordering afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/231507 / HA ZA 12-446
Vonnis van 27 maart 2013
in de zaak van
[eisers]
eisers,
advocaat mr. J.G.M. Roels te Zeist,
tegen
[gedaagden (6)]
gedaagden,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en SVD c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 juli 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 november 2012
- -
het proces-verbaal van voorzetting van comparitie van 14 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Voor dit vonnis is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
2. De feiten
2.1.
De litigieuze besloten vennootschappen waren vennoten (maten) van de maatschap ‘de Notarissen [gedaagde sub 2] [eisers] [gedaagde sub 6] [gedaagde sub 4]’. De natuurlijke personen waren de materieel belanghebbenden en bestuurders van hun respectieve houdstermaatschappijen c.q. de maten. Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank hieronder de maten aanduiden met [eisers] en SVD en de maten en hun belanghebbenden tezamen met [eisers] c.s. en SVD c.s. Deze laatste aanduiding houdt de rechtbank ook aan indien niet duidelijk is of het alleen om de maten gaat of om de maten en hun belanghebbenden tezamen.
2.2.
Partijen hebben hun maatschapsverhouding vastgelegd in een door hen op 1 februari 2007 ondertekende maatschapsovereenkomst. Artikel 14 van deze overeenkomst bevat een geschillenregeling, inhoudend, voor zover thans relevant, dat alle geschillen, die ter zake van de maatschap tussen de maten rijzen, bij wijze van arbitrage als bedoeld in de artikelen 1020 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zullen worden beslist door drie deskundigen van wie iedere partij er een benoemt en de derde wordt benoemd door de twee eerst benoemden gezamenlijk. Daarbij is bepaald dat de deskundigen tevens de kostenverdeling bepalen.
Lid 3 van dit artikel luidt:
De arbiters zullen beslissen als goede mannen en vrouwen naar redelijkheid en billijkheid, en zijn bevoegd hun uitspraak te doen in de vorm van een bindend advies.
2.3.
Tussen partijen zijn geschillen gerezen inzake hun maatschap. Ter beslechting daarvan hebben [eisers] c.s. mr. N. Vanderveen benoemd en SVD c.s. mr. N.B.L. Taselaar. Deze deskundigen/arbiters hebben mr. Dr. A.D. Plaggemans als derde arbiter aangewezen. De drie arbiters zijn allen oud-notaris met grote ervaring en van statuur binnen het notariaat. Zij hebben zich laten bijstaan door een andere oud-notaris als secretaris.
2.4.
In de daarop volgende arbitrage traden [eisers] c.s. op als eisers en SVD c.s. als verweerders.
[eisers] c.s. hebben in hun memorie van eis - samengevat - de arbiters verzocht om de maatschap op de kortst mogelijke termijn, doch niet vóór 1 januari 2012, ten aanzien van [eisers] te ontbinden met instandlating van de maatschap ten aanzien van SVD, zulks met bepaling dat SVD de praktijk voortzetten en alle activa en passiva overnemen. Voorts hebben [eisers] c.s. verzocht om SVD c.s. te veroordelen om aan hen te betalen een schadevergoeding, hun aandeel in het kapitaal en in de goodwill en een vergoeding van hun advocaatkosten en kosten van financieel advies. Verder hebben [eisers] c.s. de arbiters verzocht om een deskundige aan te wijzen ter vaststelling van de waarde van de onroerende goederen, om te bepalen dat [eisers] zijn winstaandeel behoudt tot de datum van ontbinding en om SVD c.s. te veroordelen in de kosten van de arbitrageprocedure, alsmede de wettelijke handelsrente over alle bedragen.
SVD c.s. hebben bij memorie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. voor zover die vorderingen de berekening op grond van artikel 11 lid 3 van de maatschapsovereenkomst overschrijden, zulks met veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van de arbitrage.
2.5.
Na verdere wisseling van stukken en een mondelinge behandeling met pleidooien van beide zijden, hebben de arbiters een arbitraal vonnis gewezen, ondertekend op 8 maart 2012.
In dit vonnis hebben de arbiters na de vaststelling van het geschil en hun bevoegdheid, hun beoordelingsmaatstaf, het procesverloop en de standpunten van partijen, het volgende overwogen en beslist:
OVERWEGINGEN
- 1.
Kern van de geschillen tussen [eiser] en SVD is dat naar de visie van laatstgenoemde [eiser] niet meer adequaat als notaris functioneert en daardoor het vertrouwen in hem als compagnon volledig is verdwenen.
- 2.
SVD hebben hun stelling van disfunctioneren van [eiser] gemotiveerd onderbouwd en zijn van oordeel dat [eiser], althans zijn vennootschap, moet uittreden als maat en de maatschap ontbonden moet worden. [eiser] herkent zich niet in die verwijten en weerspreekt gemotiveerd zijn disfunctioneren.
Met name betwist [eiser] in zijn schriftelijke reactie op productie 2 van de Memorie van Antwoord dat hij fouten in een aantal dossiers heeft gemaakt; hij komt tot de conclusie dat de meeste fouten helemaal geen fouten blijken te zijn en dat slechts in een enkel geval aan hem administratieve nalatigheid kan worden verweten. Op hun beurt weerspreken SVD in hun reactie op het verweer van [eiser] zijn argumenten.
3.
Arbiters constateren dat SVD wensen dat [eiser] uittreedt uit de maatschap en constateren eveneens dat [eiser] zich op zijn beurt gedwongen voelt uit de maatschap te treden.
Arbiters zijn van oordeel dat thans de voorwaarden voor die uittreding bindend voor partijen moeten worden vastgesteld.
4.
Ter vaststelling van die voorwaarden zijn naast de ongeschreven regels van redelijkheid en billijkheid de wettelijke regels en de bepalingen van het maatschapcontract het referentiekader.
5.
Arbiters constateren dat het maatschapcontract is aangegaan door de besloten vennootschappen van de vier notarissen, Op grond daarvan kan geen sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid, laat staan hoofdelijkheid van de vier notarissen.
6.
Voorts constateren Arbiters dat de raadsman van SVD ter zitting heeft meegedeeld zijn voorbehoud om op de schadeberekening (punt 51 van de Memorie van Antwoord) nog terug te komen, in te trekken.
7.
Partijen hebben Arbiters ter zitting verzocht in alle tussen hen bestaande geschillen te beslissen en met name de betrokken partij de verplichting op te leggen alle mogelijke medewerking te verlenen aan "overdracht" van het protocol van de standplaats van [eiser].
8.
De raadsman van [eiser] heeft ter zitting meegedeeld de laatste drie regels van de tweede alinea van punt 57 van de Memorie van Eis in te trekken.
9.
[eiser] heeft ter zitting verklaard in te stemmen met de waarden van de aan partijen gezamenlijk behorende registergoederen zoals die door RSP makelaars is opgesteld.
10.
De maatschapovereenkomst rept met geen woord bij ontbinding over uitkering van goodwill, zodat deze kennelijk niet is overeengekomen. Juist door de deskundigheid van notarissen op dit terrein mag aangenomen worden dat deze regeling bewust niet is opgenomen.
Arbiters zijn dan ook van oordeel dat geen rechtsgrond bestaat tot toekenning van goodwill.
11.
Enerzijds is de manier waarop SVD in het conflict met [eiser] zijn omgegaan en de wijze waarop zij gedurende de escalatie van de problemen [eiser] hebben behandeld en hem niet de mogelijkheid hebben gegeven te reïntegreren, niet getuigt van empathie, maar ook niet van een zakelijke en professionele aanpak, anderzijds achten Arbiters de informatie die [eiser] over zijn ziekte heeft verstrekt onvoldoende en heeft [eiser] te weinig rekening gehouden met de belangen van SVD. De gehele gang van zaken in aanmerking genomen achten Arbiters geen gronden aanwezig om schadevergoeding toe te wijzen.
Echter, [eiser] heeft gedurende vele jaren zijn beste krachten aan het kantoor gegeven en door zijn uittreden uit de maatschap geeft hij de overblijvende maten gelegenheid de maatschap met betere kansen voort te zetten.
De Arbiters, tevens rekening houdend met de financiële belangen van SVD als voortzetters van de maatschap, achten op grond van het maatschapcontract én de ongeschreven regels van redelijkheid en billijkheid een compensatie te betalen door SVD aan [eiser] van € 100.000,-- (zegge: één honderd duizend euro) passend.
12.
Naar aanleiding van het overleg met de maatschapaccountant mevrouw [betrokkene] RA en het commentaar van beide raadslieden op haar brief van 14 februari 2012 zijn Arbiters van oordeel, mede gelet op de kosten, dat de maatschap in financiële zin ontbonden moet worden per 31 december 2011. De uitgangspunten voor het opstellen van de liquidatiebalans dienen naar het oordeel van de Arbiters te geschieden overeenkomstig hetgeen daaromtrent is opgenomen in de gemelde brief van de maatschapaccountant, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht en overigens met inachtneming van het volgende:
Ten aanzien van punt 1 van gemelde brief dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met de door de heer [betrokkene 2] opgebouwde hoeveelheid vakantiedagen.
Met betrekking tot de voorziening op debiteuren en vorderingen (punt 4 van gemelde brief) dienen partijen uiterlijk per 1 september 2012 te verrekenen hetgeen meer of minder is binnengekomen dan de daarvoor getroffen voorziening.
Punt 5 van gemelde brief dient aldus gelezen te werden dat de maatstaf voor het onderhanden werk zich uitstrekt tot een periode van zeven weken, waarbij ook de vastgoedpraktijk in aanmerking moet worden genomen. Arbiters voegen zich daarmee naar de gemeenschappelijke overweging van partijen dat de urenadministratie dermate onvolledig is dat daarmee geen zuiver beeld kan worden verkregen en bovendien de vaststelling te arbeidsintensief is.
BESLISSING
Ondergetekende Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar redelijkheid en billijkheid:
bepalen:
- 1.
De maatschap: Notarissen [gedaagde sub 2] [eisers] [gedaagde sub 6] [gedaagde sub 4] te [woonplaats], hierna: maatschap, moet ten aanzien van [eisers] – in financiële zin en met terugwerkende kracht – worden ontbonden per 31 december 2011.
- 2.
Alle activa dienen aan SVD te worden toegedeeld met inbegrip van de registergoederen, onder de verplichting van SVD alle schulden voor hun rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen en zowel [eisers] in privé als zijn vennootschap te vrijwaren voor iedere verdere aansprakelijkheid ter zake daarvan. De kosten van verdeling van het maatschapvermogen zijn voor rekening van de voortzettende maten.
- 3.
De maatschap moet in juridische zin uiterlijk per 31 mei 2012 worden ontbonden.
- 4.
De liquidatiebalans zal door de accountant van de maatschap [betrokkene] RA en overeenkomstig de uitgangspunten in haar vermelde brief van 14 februari 2012 met inachtneming van het hiervoor overwogene en overigens ook volgens bestendige gedragslijn, worden opgesteld en uiterlijk per 31 mei 2012 door partijen worden vastgesteld, bij ontbreken van overeenstemming ter zake zullen arbiters daar finaal in beslissen op verzoek van één of beide partijen..
- 5.
Voor het geval [eiser] gaat defungeren als notaris en er geen ambtsopvolger in die vacature komt, dan zal hij waar mogelijk en door SVD gewenst, zijn medewerking verlenen aan de toewijzing van zijn protocol aan een notaris aan te wijzen door SVD.
- 6.
Aan [eiser] dient te worden uitgekeerd zijn aandeel in het kapitaal, stille reserves, zijn aandeel in de winst over het jaar 2011 alsmede zijn aandeel in het onderhanden werk. Zulks dient te geschieden overeenkomstig de betalingsregeling als bedoeld in artikel 11 lid 3 van de maatschapovereenkomst, tenzij SVD er de voorkeur aangeven dit bedrag geheel of gedeeltelijk vervroegd aan [eiser] uit te keren.
Vanaf 1 januari 2012 zal aan [eiser] overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 3 van de maatschapovereenkomst een rente moeten warden voldaan van euribor + 1% tot datum van uitkering.
- 7.
Eventueel door [eisers] ontvangen voorschotten na 31 december 2011 moeten worden verrekend.
- 8.
Op grond van het hiervoor overwogene kennen Arbiters [eiser] een compensatie bedrag van € 100.000,--, (zegge: één honderd duizend euro) toe, uit te keren met terugwerkende kracht per 1 januari 2012, waarbij met betrekking tot de betaling en rentevergoeding het daaromtrent hiervoor sub 6 van de beslissing bepaalde van overeenkomstige toepassing is.
- 9.
Partijen zijn gehouden, over en weer, zich in te spannen en alle medewerking te verlenen de bepalingen van onderhavig arbitraal vonnis uit te voeren.
- 10.
Voor het geval de ontbinding en/of overdracht van de maatschapbestanddelen of anderszins zwarigheden met zich mee zou brengen kunnen deze zwarigheden desgewenst in kort geding aan Arbiters worden voorgelegd.
- 11.
De kosten van onderhavige Arbitrage worden gedragen door de eiser en elk van de onderscheidenlijke verweerders, derhalve elk voor één/vierde gedeelte.
12.
De kosten van advisering en juridische bijstand zijn voor rekening van de betrokken opdrachtgever.
- 2.6.
[eisers] c.s. hebben bij de arbiters een verzoek tot verbetering en/of aanvulling van het arbitraal vonnis ingediend. SVD c.s. hebben daartegen verweer gevoerd. De arbiters hebben vervolgens een aanvullend vonnis gewezen, waarin zij het volgende nader hebben overwogen en beslist:
NADERE OVERWEGINGEN
- 1.
Het verzoek, zoals vervat in gemelde brief, om op grond van het bepaalde in artikel 1060 juncto artikel 1061 Rv een aanvullend arbitraal vonnis te wijzen is tijdig door Mr Roels namens [eiser] ingediend, zodat het verzoek door de arbiters kan worden ontvangen.
- 2.
De arbiters zullen op een aantal elementen aan dat verzoek voldoen en overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor gemelde wetsartikelen een aanvullend arbitraal vonnis wijzen.
- 3.
In onderhavig aanvullend arbitraal vonnis zullen de punten 1 en 3 van het vonnis geherformuleerd worden aangezien deze niet voor eenduidige uitleg vatbaar lijken te zijn.
- 4.
Voor het geval [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 4] of [gedaagde sub 6] bij Koninklijk Besluit zal worden benoemd als opvolger van het protocol van [eiser], voorzover de huidige beroepsaansprakelijkheidspolis van [eiser] daarin niet voorziet — zullen de kosten van het narisico, te weten de betreffende verzekeringpremies voor rekening van de opvolger van het protocol komen.
- 5.
Arbiters zijn van oordeel dat uit het arbitraal vonnis duidelijk blijkt dat op grond van de bepalingen uit het maatschapscontract geen sprake kan zijn van goodwill.
- 6.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 sub 3 van de vennootschapovereenkomst zal naast het aandeel van [eiser] in het kapitaal, stille reserves, zijn aandeel in de winst over het jaar 2011 en rente, ook een bedrag aan “compensatie” ten bedrage van € 100.000,--, zegge één honderd duizend euro, worden uitbetaald.
- 7.
De betaling hiervan dient in vijf halfjaarlijkse termijnen te worden uitbetaald te beginnen vijf maanden na de datum van financiële afrekening.
- 8.
De eerste termijn van die betalingen zal dienen plaats te vinden uiterlijk op 30 juni 2012.
NADERE BESLISSING
- 1.
De leden 1 en 3 van het arbitraal vonnis van 8 maart 2012, dienen als volgt te worden gelezen:
“de maatschap moet ten aanzien van [eiser] uiterlijk op 31 mei 2012 worden ontbonden, met dien verstande dat tussen partijen financieel dient te worden afgerekend per 31 december 2011.”
- 2.
[gedaagde sub 2], [gedaagde sub 4] of [gedaagde sub 6] is, indien een van hen wordt benoemd als opvolger in het notariële protocol van [eiser], gehouden — voor zover de huidige beroepsaansprakelijkspolis daar niet in voorziet — de kosten van het narisico, te weten de premies voor zijn/haar rekening te nemen.
- 3.
Ten overvloede zij hier andermaal herhaald: arbiters zijn van oordeel dat geen rechtsgrond bestaat tot toekenning van goodwill en hebben die dan ook niet toegekend.
- 4.
De eerste termijn van de vijf halfjaarlijkse betalingen met betrekking tot uitkering van kapitaal, stille reserves, aandeel in de winst, rente en “compensatie” vervalt uiterlijk op 30 juni 2012.
- 2.7.
Het arbitraal vonnis is ter griffie gedeponeerd op 14 maart 2012 en het aanvullend arbitraal vonnis is gedeponeerd op 16 mei 2012. Partijen hebben in hun maatschapsovereenkomst niet voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep, zodat het arbitraal vonnis, inclusief het aanvullend vonnis, onherroepelijk is geworden.
3. Het geschil
3.1.
In hun dagvaarding hebben [eisers] c.s. gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het tussen partijen op 12 maart 2012 gewezen arbitraal vonnis, met inbegrip van het daarop betrekking hebbende aanvullend arbitraal vonnis, te vernietigen, met instandlating van
- -
de beslissingen onder 1 en 3 van het arbitraal vonnis, zoals deze ingevolge het aanvullend arbitraal vonnis zijn komen te luiden, mits de woorden “per 31 december 2011” dienen te worden gelezen als “ingaande 1 januari 2012”, en behoudens voor zover deze beslissingen mede inhouden dat de aan eiser sub 1 in 2012 uitbetaalde winstvoorschotten dienen te worden verrekend;
- -
de beslissingen onder 2, 4 en 6 van het arbitraal vonnis, behoudens het bepaalde ten aanzien van de termijn van betaling;
- -
de beslissing onder 8 van het arbitraal vonnis, ten aanzien van de toewijzing van de “compensatie”,
met veroordeling van SVD c.s. in de kosten van deze procedure.
3.2.
SVD c.s. hebben in hun conclusie van antwoord verweer gevoerd tegen deze vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
3.3.
Bij gelegenheid van de voortzetting van de comparitie na antwoord op 14 februari 2013 hebben [eisers] c.s. verzocht hun eis te mogen wijzigen. De eiswijziging is geformuleerd in een op voorhand toegestuurd schrijven van 5 februari 2013, welk schrijven kan worden aangemerkt als een ter comparitie in te dienen akte in de zin van artikel 130 Rv. Verzocht is de eis te mogen wijzigen aldus dat deze komt te luiden:
Dat het de rechtbank behage bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen op 12 maart 2012 gewezen arbitraal vonnis, met inbegrip van het daarop betrekking hebbende aanvullend arbitraal vonnis te vernietigen, en gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
SVD c.s. hebben zich ter comparitie verzet tegen de wijziging van eis. Op het verzoek tot wijziging van eis is nog niet meteen beslist. De over en weer aangevoerde argumenten inzake die wijziging van eis zijn opgenomen in het proces-verbaal en na dit debat over die eiswijziging zijn inhoudelijke inlichtingen verstrekt en genoteerd, waarbij in het midden is gelaten of de eiswijziging zou worden toegestaan. De zaak is daarna naar de rol verwezen voor vonnis en uitspraak inzake de verzochte eiswijziging.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank beslist eerst op het verzoek tot wijziging van de eis. Dit verzoek wordt toegestaan. De tegenwerping van SVD c.s. dat de wijziging tardief is, wordt verworpen. Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd om zijn eis te veranderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen en dat is nog niet gebeurd. Ook de tegenwerping van SVD c.s. dat zij in hun verdediging zijn geschaad, omdat hun conclusie van antwoord helemaal gericht was op de gevorderde partiële vernietiging, wordt verworpen. De verweren van SVD c.s. in hun conclusie van antwoord bestrijken evengoed de thans gevorderde algehele vernietiging van het arbitrale vonnis, waaraan niet afdoet dat de ontbinding van de maatschap gescheiden kan worden van de financiële afwikkeling daarvan. De wijziging van eis is ook niet om andere redenen in strijd met de eisen van een goede procesorde.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak naar de rol te verwijzen voor verder schriftelijk debat op basis van de gewijzigde eis. Op de comparitie zijn inhoudelijke inlichtingen verstrekt in aanvulling op de dagvaarding en de conclusie van antwoord. Hierbij hebben beide partijen de gelegenheid gekregen en genomen om hun standpunten mondeling nader toe te lichten en te reageren op de standpunten en de producties van de andere partij. De feiten, omstandigheden en rechtsgronden, waarop de gewijzigde eis is gebaseerd, zijn dezelfde als die van de oorspronkelijke eis. In dat opzicht is niets veranderd. Nadere conclusiewisseling is niet nodig, noch met oog op het beginsel van hoor en wederhoor, noch met het oog op een goede instructie van de zaak. De rechtbank heeft voldoende informatie om de zaak op basis van de gewijzigde eis af te doen.
4.3.
Artikel 1065 Rv geeft een limitatieve opsomming van de gronden voor vernietiging van een arbitraal vonnis door de rechter. Deze gronden zijn:
- a.
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
- b.
het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
- c.
het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
- d.
het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
- e.
het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
De gronden sub a en b zijn niet aan de orde. [eisers] c.s. hebben, samengevat, slechts betoogd dat de arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden (grond sub c), dat de beslissingen niet of onvoldoende met redenen zijn omkleed (grond sub d) en dat het vonnis in strijd is met de openbare orde (grond sub e). De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
4.4.
De stelling dat de arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden is door [eisers] c.s. in de eerste plaats onderbouwd aldus dat de arbiters, gezien de eis van [eisers] c.s., de maatschap hadden moeten ontbinden in plaats van te bepalen dat partijen zelf tot ontbinding moeten overgaan. Te dien aanzien echter verwerpt de rechtbank het betoog van [eisers] c.s. dat (buiten de gevallen van artikel 7A:1683 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) een maatschap slechts door de rechter c.q. een scheidsgerecht in arbitrage kan worden ontbonden op de voet van artikel 7A:1684 BW, waarbij de rechter c.q. het scheidsgerecht moet vaststellen dat daarvoor gewichtige redenen bestaan, en dat deze laatste bepaling van dwingend recht is. Het bepaalde in de artikelen 7A:1683 en 1684 BW laat onverlet dat de maten in een maatschap ook in onderling overleg kunnen besluiten tot (partiële) ontbinding van hun maatschap zonder dat daarvoor gewichtige redenen hoeven te worden aangewezen. De arbiters hebben in redelijkheid ervan uit mogen gaan en kunnen gaan dat de opdracht om in hun geschil te beslissen de mogelijkheid omvatte om de maten te bevelen om zelf tot ontbinding over te gaan.
4.5.
[eisers] c.s. hebben immers een eis ingediend tot partiële ontbinding van de maatschap op de kortst mogelijke termijn, doch niet vóór 1 januari 2012, al dan niet omdat zij zich daartoe genoodzaakt zagen, en SVD c.s. hebben zich daaraan geconformeerd, met dien verstande dat zij de arbiters hebben verzocht om op de vordering tot ontbinding te beslissen op zodanige wijze dat de maatschap ten aanzien van [eisers] uiterlijk op 1 januari 2012 zal eindigen (memorie van antwoord, paragrafen 52 e.v.). De arbiters zijn niet buiten hun opdracht getreden door de ontbinding niet zelf uit te spreken, maar partijen te bevelen om tot ontbinding over te gaan, financieel per 31 december 2011 en juridisch uiterlijk per 31 mei 2012. Dit was een uitspraak in de vorm van een bindend advies, waartoe de arbiters bevoegd waren op grond van lid 3 van artikel 14 van de maatschapsovereenkomst.
4.6.
Hierbij hebben de arbiters mogelijk minder toegewezen dan was verzocht, maar dit behoorde evenzeer tot hun bevoegdheid, zulks op grond van het algemene beginsel dat minder toewijzen dan gevorderd niet kan worden aangemerkt als het treden buiten de rechtsstrijd en tevens op grond van het feit dat de arbiters op grond van de geschillenregeling dienden te beslissen ‘als goede mannen en vrouwen naar redelijkheid en billijkheid’. De arbiters zijn (voormalige) vakbroeders van partijen met grote ervaring en van statuur binnen het notariaat en zij kunnen in die hoedanigheid onmiskenbaar als ‘goede’ mannen worden aangemerkt en geacht worden op grond van hun expertise (zelfstandig) een geschikte datum van ontbinding te hebben kunnen bepalen en te hebben bepaald.
Binnen het beperkte toetsingskader van een vernietigingsprocedure is het niet aan de rechtbank om een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van die datum. De omstandigheid dat partijen het onderling alsnog erover eens lijken te zijn geworden dat tussen hen moet worden afgerekend niet ‘per 31 december 2011’, maar ‘ingaande 1 januari 2012’, levert geen grond op voor vernietiging van het arbitraal (aanvullend) vonnis. Blijkens de overgelegde memories bestond die eensgezindheid immers nog niet in het arbitraal geding.
4.7.
Gegeven het feit dat door de ene partij ontbinding werd geëist en dat door de andere partij(en) met die ontbinding werd ingestemd, waren de arbiters niet verplicht, zoals [eisers] c.s. betogen, om te onderzoeken en vast te stellen dat zich een gewichtige reden voor de ontbinding voordoet, wat de aard van die gewichtige reden(en) is en aan wie dat te wijten is.
4.8.
Evenmin is het aan de rechtbank om in het kader van deze vernietigingsprocedure een nader onderzoek te doen naar de vraag aan wie te wijten was dat partijen zich genoodzaakt voelden om hun maatschap (partieel) te ontbinden. Deze schuldvraag is relevant voor de vraag of redenen bestaan om aan de andere partij een schadevergoeding toe te kennen, maar de arbiters hebben zich, anders dan [eisers] c.s. betogen, weldegelijk hierover uitgelaten en wel in de elfde overweging van hun vonnis. Zij hebben een aantal factoren afgewogen en beslist dat aan [eisers] geen schadevergoeding toekomt, maar wel een compensatie van € 100.000,00. Hoewel het de rechtbank niet helemaal duidelijk is wat, toegesneden op deze casus, het onderscheid is tussen schadevergoeding en compensatie, kan niet gezegd worden dat deze beslissingen niet met redenen zijn omkleed, dan wel dat sprake is van een evident onjuiste beslissing, terwijl het beperkte toetsingskader van deze vernietigingsprocedure geen ruimte biedt voor nadere beschouwingen over de juistheid van die redeneringen en die beslissingen.
4.9.
Verder betogen [eisers] c.s. dat de arbiters een onjuiste beoordelingsmaatstaf hebben aangelegd, omdat zij hebben recht gedaan ‘als goede mannen naar redelijkheid en billijkheid’, terwijl zij op grond van artikel 1054 lid 3 Rv hadden moeten beslissen ‘als goede mannen naar billijkheid’.
4.10.
Dit betoog miskent dat in dit derde lid van artikel 1054 Rv is bepaald dat het scheidsgerecht beslist als goede mannen naar billijkheid ‘indien de partijen het daartoe bij overeenkomst opdracht hebben gegeven’ en dat de geschillenregeling in de maatschapsovereenkomst de arbiters opdraagt om als goede mannen en vrouwen niet alleen ‘naar billijkheid’ te beslissen, maar juist naar billijkheid én redelijkheid. De arbiters hebben zich daaraan gebonden geacht en gebonden mogen achten, waarbij overigens heeft te gelden dat in het algemeen een beslissing niet billijk zal zijn indien zij niet redelijk is, net zomin zij redelijk zal zijn indien zij niet billijk is.
4.11.
Bij hun klacht over de onjuiste beoordelingsmaatstaf hebben [eisers] c.s. in het bijzonder het oog op de overwegingen en de beslissing van de arbiters over de door hen gevorderde uitbetaling van hun aandeel in de goodwill, ten aanzien waarvan de arbiters hebben overwogen dat voor toekenning van goodwill ‘geen rechtsgrond’ bestaat. Aldus hebben de arbiters volgens [eisers] c.s. ten onrechte hun oordeel in de eerste plaats laten bepalen door de maatstaf ‘regelen des rechts’.
4.12.
Deze klacht treft geen doel. In de vierde overweging van hun vonnis hebben de arbiters aangegeven dat voor de vaststelling van de voorwaarden van de uittreding (hetgeen ook gelezen kan worden als de financiële afwikkeling van de ontbinding) ‘naast de ongeschreven regels van redelijkheid en billijkheid de wettelijke regels en de bepalingen van het maatschapcontract het referentiekader’ is. Dit is ontegenzeggelijk juist. Het scheidsgerecht zal in zijn beslissing ‘als goede mannen naar (redelijkheid en) billijkheid’ niet alleen tevens rekening moeten houden met de toepasselijke handelsgebruiken (artikel 1054 lid 4 Rv), maar daarenboven rekening moeten houden met dwingendrechtelijke wetsbepalingen alsook met andere wettelijke en tussen partijen overeengekomen regels voor zover deze laatste regels invulling geven aan wat tussen hen als redelijk en billijk moet worden beschouwd. In dit kader hebben de arbiters als vakbroeders in de tiende overweging van hun vonnis overwogen dat de maatschapsovereenkomst met geen woord bij ontbinding rept over uitkering van goodwill, zodat deze kennelijk niet is overeengekomen, alsmede dat juist door de deskundigheid van notarissen op dit terrein mag worden aangenomen dat deze regeling bewust niet is opgenomen. Deze redengeving is duidelijk en dient in redelijkheid aldus te worden gelezen dat de arbiters ervan zijn uitgegaan dat deze professionele partijen, die uit hoofde van hun beroep geacht kunnen worden vertrouwd te zijn met dit soort vennootschapscontracten, in hun eigen maatschapscontract in de artikelen 10 en 11 welbewust ervoor hebben gekozen om bij ontbinding van hun maatschap en overname en voortzetting van de notarispraktijk door een of meer van de maten, aan de maat of maten die hun praktijk neerleggen en/of defungeren als notaris geen aandeel in de goodwill uit te keren, maar alleen het saldo van hun kapitaalrekening en hun aandeel in de stille reserves en het onderhanden werk, en dat de arbiters met dit uitgangspunt hebben geoordeeld dat het onder deze omstandigheden niet redelijk en billijk zou zijn om desondanks in dit geval aan [eisers] wel een aandeel in de niet geactiveerde (en overigens volgens SVD c.s. ook niet aanwezige) goodwill uit te keren.
Niet gezegd kan worden dat deze beslissing niet met redenen is omkleed en/of dat dit een sprekend geval is van een onjuiste redengeving. Het beperkte toetsingskader van deze vernietigingsprocedure biedt geen ruimte voor een nader onderzoek naar de juistheid van die redenering en beslissing.
4.13.
Verder betogen [eisers] c.s. nog dat sprake zou zijn van verrassingsbeslissingen en dat de arbiters met de zaak ‘op de loop’ zijn gegaan. In het bijzonder betreft dit (weer) de beslissing inzake de goodwill, waarbij [eisers] c.s. stellen dat SVD c.s. hun claim ten aanzien van de goodwill niet hebben bestreden met een verwijzing naar het maatschapscontract.
4.14.
Dit betoog is feitelijk onjuist. SVD c.s. hebben in hun memorie van antwoord weldegelijk onder verwijzing naar het desbetreffende artikel 11 van de maatschapsovereenkomst alle geldelijke vorderingen van [eisers] c.s., die het daar bepaalde overschrijden, bestreden. In het midden kan blijven wat hierover daarna nog is gezegd op de mondelinge behandeling bij de arbiters, die wel een dag geduurd zou hebben. Immers, gesteld noch gebleken is dat SVD c.s. op die mondelinge behandeling uitdrukkelijk hun verweer op dit punt hebben laten varen en hebben ingestemd met uitkering van een aandeel in goodwill in weerwil van hetgeen bepaald is in het maatschapscontract. Bewijslevering met betrekking tot hetgeen zou zijn besproken op die zitting (partijen verschillen hierover van mening) is daarom niet aan de orde.
4.15.
Daarenboven geldt dat [eisers] c.s. (onder meer) hun standpunt inzake de goodwill nader naar voren hebben gebracht in hun verzoek tot verbetering c.q. aanvulling van het arbitraal vonnis, dat SVD c.s. hebben gereageerd op dit verzoek en dat de arbiters zich hieromtrent nader hebben uitgesproken in hun aanvullend vonnis. Er is geen sprake van een verrassingsbeslissing.
4.16.
Ook ten aanzien van de betalingsregeling in de beslissing in het arbitraal vonnis onder 6 is volgens [eisers] c.s. sprake van een verrassingsbeslissing. [eisers] c.s. stellen dat SVD c.s. zich eerder bereid hadden verklaard om de desbetreffende uitkeringen ineens te betalen.
SVD c.s. hebben dit echter gemotiveerd betwist en gesteld dat die bereidheid alleen zag op de uitbetaling van het aandeel van [eisers] in de kapitaalrekening, de stille reserves en het onderhanden werk en uitdrukkelijk niet op de door de arbiters aan [eisers] c.s. toegekende compensatie ten bedrage van € 100.000,00. Dit blijkt ook uit de memorie van antwoord van SVD c.s., evenals uit de weergave van hun standpunt door de arbiters.
De door de arbiters aan SVD c.s. gegunde betalingsregeling zag ook op die compensatie (zie de beslissing onder 8) en de rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat dit een substantieel deel van het totale bedrag uitmaakt. Onder deze omstandigheden kan deze beslissing van de arbiters, waarin zij hebben aangesloten bij het maatschapscontract, maar betaling ineens niet hebben uitgesloten, niet worden aangemerkt als een beslissing waarmee zij buiten de rechtsstrijd zijn getreden en/of als een verrassingsbeslissing.
4.17.
Voorts stellen [eisers] c.s. dat de arbiters buiten de rechtsstrijd zijn getreden ten aanzien van hun advocaatkosten en kosten van financiële advisering. [eisers] c.s. stellen dat SVD c.s. hun desbetreffende vordering niet hebben bestreden.
De rechtbank overweegt dat preprocessuele kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komende vermogensschade kunnen opleveren en te dien aanzien geldt dat SVD c.s. weldegelijk in hun memorie van antwoord hebben bestreden dat [eisers] c.s. aanspraak hebben op schadevergoeding en dat de arbiters gemotiveerd hebben beslist op dit punt. Zij hebben geen gronden aanwezig geacht om schadevergoeding toe te wijzen, althans ter zake slechts € 100.000,00 toegewezen, en vervolgens beslist dat de kosten van advisering en juridische bijstand voor rekening van de betrokken opdrachtgever zijn. Een nadere, specifieke, motivering ten aanzien van de preprocessuele kosten was niet nodig.
4.18.
Voor het geval [eisers] c.s. bij deze klacht ook het oog hebben op de arbitragekosten, overweegt de rechtbank dat de arbiters omtrent de kosten van het arbitraal geding een beslissing hebben genomen op grond van der partijen geschillenregeling, waarin is bepaald dat de arbiters tevens de kostenverdeling bepalen. Op dit onderdeel kan niet serieus worden volgehouden dat door SVD c.s. geen verweer is gevoerd. SVD c.s. hebben in hun memorie van antwoord juist geconcludeerd tot veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van de arbitrage. De arbiters hebben beslist dat alle partijen gelijkelijk (ieder voor 1/4de deel) de kosten moeten dragen. Deze beslissing is arbitrair en vanzelfsprekend, nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Een nadere motivering was niet nodig.
4.19.
Tevens faalt de klacht van [eisers] c.s. dat de arbiters de feiten niet hebben vastgesteld. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan een scheidsgerecht verplicht zou zijn om onder een afzonderlijk kopje de feiten vast te stellen. De arbiters hebben de geschilpunten en de standpunten van partijen uitgebreid weergegeven in de eerste zes pagina’s van hun vonnis en zij zijn daar nader op ingegaan onder hun overwegingen. Dat is voldoende. De fundamentele beginselen van rechtspleging inzake de opbouw van- en redengeving in een vonnis zijn niet geschonden.
4.20.
Dit laatste geldt in het bijzonder ook voor de afwijzing van de goodwill-claim. Anders dan [eisers] c.s. kan de rechtbank geen tegenstrijdigheid vinden in de motivering in het vonnis en die in het aanvullend vonnis. In het vonnis is de kern daarvan dat een uitkering van goodwill bij ontbinding, gezien de maatschapsovereenkomst, kennelijk niet is overeengekomen en in het aanvullend vonnis wordt herhaald dat op grond van de bepalingen van het maatschapscontract geen sprake kan zijn van goodwill. Dit komt op hetzelfde neer.
4.21.
Of dit blijk geeft van een volstrekt verkeerd begrip van het recht en de feiten, zoals [eisers] c.s. stellen, kan in het beperkte toetsingskader van deze vernietigingsprocedure niet ter beoordeling aan de rechter worden voorgelegd. Als vernietigingsgrond komt niet in aanmerking dat de arbitrale uitspraak (mogelijk) juridisch onjuist is. Een vernietigingsprocedure mag niet ontaarden in een verkapt hoger beroep tegen het arbitrale vonnis. De rechter moet bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat terughoudendheid betrachten en dient slechts in sprekende gevallen in te grijpen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het uitgebreide citaat van [eisers] c.s. uit het handboek van professor Slagter en de rechtbank gaat niet in op de door [eisers] c.s. verdedigde uitleg van de maatschapsovereenkomst en hun daaraan ontleende verwachtingen aan de hand van de Haviltex-formule. Evenzo gaat de rechtbank voorbij aan alle herhalingen en nadere stellingen en betogen van [eisers] c.s. inzake de verstoorde verhoudingen binnen de maatschap en de toerekenbaarheid daarvan ter staving van hun, door de arbiters afgewezen, althans tot € 100.000,00 beperkte, aanspraak op schadevergoeding.
4.22.
Hun standpunt, ten slotte, dat het vonnis en zijn wijze van totstandkoming strijden met de openbare orde en/of de goede zeden, baseren [eisers] c.s. op de stelling dat artikel 7A:1684 BW van dwingend recht zou zijn. Dit is onjuist. Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen, kunnen maten ook in onderling overleg besluiten tot ontbinding van hun maatschap zonder vaststelling van gewichtige redenen en toekenning van een schadevergoeding.
Verder stellen [eisers] c.s. onder deze noemer opnieuw dat verrassingsbeslissingen zijn gegeven en dat daarbij het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Ook dit heeft de rechtbank hierboven reeds verworpen op de door [eisers] c.s. genoemde onderdelen, zulks met uitzondering van hun klacht over de beslissing tot terugbetaling van voorschotten. De rechtbank neemt aan dat [eisers] c.s. hierbij het oog hebben op de beslissing in het vonnis onder 7, dat eventueel door [eisers] na 31 december 2011 ontvangen voorschotten moeten worden verrekend. Deze beslissing kan echter niet worden aangemerkt als een verrassingsbeslissing, omdat deze beslissing direct voortvloeit uit, en samenhangt met, de beslissing van de arbiters dat de maatschap moet worden ontbonden en dat tussen partijen financieel moet worden afgerekend per 31 december 2011 (verbeterde beslissing sub 1). Het spreekt voor zich dat dit meebrengt dat na deze datum door [eisers] c.s. ontvangen betalingen c.q. voorschotten moeten worden verrekend met het aan [eisers] per peildatum 31 december 2011 toekomende saldo. Een deling in de winst over (enig deel van) 2012 komt [eisers] ingevolge de beslissing van de arbiters niet toe.
4.23.
De slotsom is dat alle gronden voor vernietiging falen en dat dus de vorderingen van [eisers] c.s. moeten worden afgewezen. [eisers] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SVD c.s. worden begroot op € 575,00 voor griffierecht en € 1.356,00 voor salaris advocaat (3 punten van tarief € 452,00) en derhalve op € 1.931,00 in totaal.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van SVD c.s. tot op heden begroot op € 1.931,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. D.T. Boks en mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.