Vgl. 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 en HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO1624, NJ 2011/125.
HR, 11-04-2017, nr. 16/01912
ECLI:NL:HR:2017:655, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
16/01912
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:655, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:251, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:251, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:655, Contrair
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0188
NbSr 2017/186
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. De uitleg van een klaagschrift is aan de feitenrechter en zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Aan het door klager ingediende klaagschrift ligt de stelling ten grondslag dat zijn broer als rechthebbende moet worden aangemerkt van de onder klager inbeslaggenomen auto. Kennelijk heeft de Rb. het klaagschrift aldus verstaan dat het strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen auto - via klager - aan diens broer. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. De wet kent niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast. Derhalve heeft de Rb. klager terecht n-o verklaard in het klaagschrift. CAG: anders.
Partij(en)
11 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/01912 B
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 maart 2016, nummer RK 16/192, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift, strekkende tot teruggave van een onder hem inbeslaggenomen auto.
2.2.1.
Het klaagschrift houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"1. Op 25 januari jl. is bij klager een auto (...) inbeslaggenomen.
2. Ondergetekende heeft de officier van justitie schriftelijk om teruggave verzocht.
3. De eigenaar van de auto is [betrokkene 1] (...) Dit betreft de broer van klager. [betrokkene 1] had zijn auto uitgeleend aan klager en is akkoord met teruggave aan klager."
2.2.2.
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift en daartoe het volgende overwogen:
"Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden. De inbeslaggenomen auto is van de broer van klager en er is geen strafvorderlijk belang meer bij inbeslagneming.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Klager heeft gesteld dat hij de inbeslaggenomen auto van zijn broer had geleend. De wet kent echter niet de mogelijkheid tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander, dan aan degene die een klaagschrift tot teruggave heeft ingediend. Derhalve had niet klager, maar zijn broer een klaagschrift moeten indienen. Gelet hierop is de raadkamer van oordeel dat klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift dient te worden verklaard."
2.3.
De uitleg van een klaagschrift is aan de feitenrechter. Zijn oordeel dienaangaande kan - als steunend op een aan hem voorbehouden uitleg der gedingstukken - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
2.4.
Aan het door de klager ingediende klaagschrift ligt de stelling ten grondslag dat zijn broer als rechthebbende moet worden aangemerkt van de onder de klager inbeslaggenomen auto. Kennelijk heeft de Rechtbank het klaagschrift aldus verstaan dat het strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen auto - via de klager - aan diens broer. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. De wet kent niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast. Derhalve heeft de Rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in het klaagschrift.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017.
Conclusie 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. De uitleg van een klaagschrift is aan de feitenrechter en zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Aan het door klager ingediende klaagschrift ligt de stelling ten grondslag dat zijn broer als rechthebbende moet worden aangemerkt van de onder klager inbeslaggenomen auto. Kennelijk heeft de Rb. het klaagschrift aldus verstaan dat het strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen auto - via klager - aan diens broer. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. De wet kent niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast. Derhalve heeft de Rb. klager terecht n-o verklaard in het klaagschrift. CAG: anders.
Nr. 16/01912 B Zitting: 28 februari 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft de klager bij beschikking van 10 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift, strekkende tot opheffing van het beslag op een onder hem in beslag genomen auto en teruggave van die auto aan hem.
3.2. De bestreden beschikking houdt in:
“Het beklag
In het klaagschrift heeft klager zich op het standpunt gesteld dat de auto niet door een strafbaar feit is onttrokken aan enig rechthebbende. Klager heeft geen afstand van de auto gedaan. De auto dient ook niet te worden veiliggesteld ten behoeve van een voordeelsontneming. De auto is van de broer van klager. Deze had zijn auto uitgeleend aan klager.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden. De inbeslaggenomen auto is van de broer van klager en er is geen strafvorderlijk belang meer bij inbeslagneming.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Klager heeft gesteld dat hij de inbeslaggenomen auto van zijn broer had geleend. De wet kent echter niet de mogelijkheid tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan aan degene die een klaagschrift tot teruggave heeft ingediend. Derhalve had niet klager, maar zijn broer een klaagschrift moeten indienen. Gelet hierop is de raadkamer van oordeel dat klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift dient te worden verklaard.”
3.3. In het midden kan blijven of het beslag op de voet van art. 94 of 94a Sv is gelegd, nu volgens het openbaar ministerie geen belang van strafvordering aanwezig is dat zich tegen teruggave van de auto verzet en, ingevolge art. 116 lid 1 Sv, voor beide beslaggronden geldt dat het openbaar ministerie een inbeslaggenomen voorwerp doet teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. Is het de beslagene die bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp verzoekt, dan dient de rechtbank in een dergelijk geval de teruggave te gelasten aan die beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. De vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voorwerp moet worden beschouwd komt niet aan de orde in geval onder de klager beslag is gelegd.1.
3.4. Wellicht berust de beslissing van de rechtbank op de onjuiste veronderstelling dat de klager in zijn klaagschrift de teruggave van de auto aan zijn broer verzoekt. Waarom klagers broer dan niet op de voet van art. 552a lid 5 Sv op zijn minst als belanghebbende is opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift (althans blijkt dit niet uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden) wordt mij niet duidelijk.
3.5. Wat daar ook van zij, duidelijk is dat de rechtbank niet de aan te leggen maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van klagers klaagschrift, waarin hij teruggave aan hem verzoekt van de onder hem in beslag genomen auto die zijn broer aan hem heeft geleend. Het middel slaagt.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2017