Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Y. Buruma. Het bestreden arrest met uitgebreide motivering en uitsluiting van allerlei alternatieve scenario’s is gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8339.
HR, 14-01-2014, nr. 12/04119
ECLI:NL:HR:2014:60
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
12/04119
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:60, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2391, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8339, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2013:2391, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:60, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Partij(en)
14 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/04119
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 februari 2012, nummer 22/003625-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Nr. 12/04119 Zitting: 10 december 2013 | Mr. Vegter Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 24 februari 2012 (veroordeling ter zake van moord tot een gevangenisstraf van tien jaren). Er is tijdig een schriftuur houdende drie middelen van cassatie ingekomen.
2. Het eerste en het tweede middel komen beide op tegen de motivering van de bewezenverklaring, al heeft er veel van weg dat gezocht wordt naar een nieuwe feitelijke beoordeling van de vraag of het tenlastegelegde is bewezen. Beide middelen kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft uitgebreid de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte alternatieve scenario’s op basis van het dossier op een geenszins onbegrijpelijke wijze als niet aannemelijk ter zijde geschoven.1.Dat gegeven zijnde, kan uit de bewijsvoering van het Hof worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de bewezenverklaarde handelingen - ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden - heeft verricht. Daarbij kan bovendien nog in aanmerking worden genomen dat verdachte blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 10 februari 2012 heeft verklaard: “Ik kan mij nog steeds niets herinneren.” Een aanknopingspunt voor een alternatief scenario levert dat bepaald niet op.
3. Bij het derde middel, dat klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, heeft de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang, nu naast dit middel slechts middelen zijn voorgesteld die aan de toepassing van art. 80a RO niet in de weg staan.2.
4. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2013
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2010:BX0132, NJ 2013/242, m.nt. F.W. Bleichrodt. Zie voorts EHRM 27 augustus 2013, no. 12810/13, Ҫelik tegen Nederland.