Rb. Rotterdam, 20-01-2006, nr. 05/658
ECLI:NL:RBROT:2006:AV0213
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-01-2006
- Zaaknummer
05/658
- LJN
AV0213
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AV0213, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑01‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2007:BB3788
Uitspraak 20‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Onbetrouwbaarheidsoordeel met als gevolg weigering inschrijving als geldtransactiekantoor, alsmede doorhaling bestaande inschrijving.
Partij(en)
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BC 05/658-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
Carigna Investments N.V. h.o.d.n. Chequepoint, gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde mr. A.J.P. Tillema, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 12 oktober 2004 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerster aan eiseres medegedeeld dat haar aanvraag om inschrijving in het register van de Wgt voor het verrichten van transacties als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, 3?, van de Wgt wordt afgewezen. Tevens heeft verweerster aan eiseres medegedeeld dat haar inschrijving in het register van de Wgt voor het verrichten van transacties zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, 1? en 2? van de Wgt wordt doorgehaald met ingang van 15 oktober 2004.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brieven van 13 oktober 2004 en 28 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 januari 2005 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens eiseres bij brief van 16 februari 2005 (aangevuld bij schrijven van 18 maart 2005) beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij brief van 28 september 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2005. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door D.J.E. Thorncroft en J. Stone. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. C. Mayne, mr. ing. R.I.J. Hoff en drs. H. M. Annink.
2. Overwegingen
2.1.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, c en e, van de Wgt wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
- a.
geldtransactiekantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een derde geldtransacties uitvoert, dan wel beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan;
- c.
geldtransactie:
1°. het wisselen van munten of bankbiljetten;
2°. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard, tegen inlevering van een of meer cheques of tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd;
3°. het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, waarbij deze geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is.
- e.
register: het openbare register van geldtransactiekantoren dat door de zorg van de Minister van Financiën (hierna: de Minister) wordt gehouden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wgt draagt de Minister zorg voor de inschrijving in het register van ieder geldtransactiekantoor dat daarom verzoekt, tenzij de Minister op grond van de beoordeling van de betrouwbaarheid van een van de in het derde lid, onder a, b, c of d, bedoelde personen of op grond van de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie:
- a.
van oordeel is dat hierdoor de integriteit van het financiële stelsel wordt aangetast of aannemelijk is dat deze zou kunnen worden aangetast. Daarvan is in elk geval sprake indien de Minister een redelijk vermoeden heeft dat het geldtransactiekantoor of een of meer van de in het derde lid, onder a, b, c of d, bedoelde personen zich schuldig maken of schuldig zullen maken aan witwassen of heling van geld dan wel betrokken zijn of zullen zijn bij de financiering van misdrijven die uit hoofde van internationale verplichtingen inzake terrorismebestrijding strafbaar zijn gesteld; of
- b.
van oordeel is dat de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie onvoldoende is om een integere bedrijfsvoering te bevorderen en te handhaven of om aan de op het geldtransactiekantoor rustende overige wettelijke verplichtingen te voldoen.
De in het derde lid, onder a, b, c of d, van artikel 2 van de Wgt bedoelde personen zijn de bestuurders, de dagelijks beleidsbepalers, degenen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn om bestuur en dagelijks beleidsbepalers te benoemen of te ontslaan en degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het geldtransactiekantoor.
In artikel 2, vijfde lid, van de Wgt is, voor zover hier van belang, bepaald dat een geldtransactiekantoor dat is ingeschreven in het register iedere voorgenomen wijziging die optreedt in de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder a, b of c, voor zover deze het aantal of identiteit van de daar genoemde personen betreft, vooraf meldt aan Onze Minister.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wgt kan de Minister de inschrijving doorhalen:
- c.
in geval Onze Minister op grond van de beoordeling van de betrouwbaarheid van een van de in artikel 2, derde lid, onder a, b, c of d, bedoelde personen, of op grond van de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie:
1°. van oordeel is dat hierdoor de integriteit van het financiële stelsel wordt aangetast of aannemelijk is dat deze zou kunnen worden aangetast. Daarvan is in elk geval sprake indien de Minister een redelijk vermoeden heeft dat het geldtransactiekantoor of een of meer van de in artikel 2, derde lid, onder a, b, c of d, bedoelde personen zich schuldig maken of schuldig zullen maken aan witwassen of heling van geld dan wel betrokken zijn of zullen zijn bij de financiering van misdrijven die uit hoofde van internationale verplichtingen inzake terrorismebestrijding strafbaar zijn gesteld; of
2°. van oordeel is dat de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie onvoldoende is om een integere bedrijfsvoering te bevorderen en te handhaven of om aan de op het geldtransactiekantoor rustende overige wettelijke verplichtingen te voldoen.
Krachtens artikel 18 van de Wgt heeft de Minister zijn bevoegdheden met betrekking tot de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 2 en 5 van de Wgt overgedragen aan verweerster.
De wijze waarop verweerster de betrouwbaarheid van één of meer personen, die het beleid van de onderneming of instelling bepalen of mede bepalen, in financiële toezichtswetgeving vaststelt, is neergelegd in de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede) beleidsbepalers en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2004, 74; hierna: de Beleidsregel). De Beleidsregel vervangt de eerdere gelijknamige beleidsregel van 19 april 2000 (Stcrt. 2000, 78) die - voor zover hier van belang - daar niet van verschilt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel geschiedt de beoordeling van de betrouwbaarheid door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten (hierna gezamenlijk te noemen: antecedenten) te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder diens betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn de bij de beoordeling van de betrouwbaarheid in acht te nemen antecedenten:
- -
strafrechtelijke antecedenten (bijlage A1 en bijlage A2);
- -
financiële antecedenten (bijlage B);
- -
toezichtantecedenten (bijlage C);
- -
overige antecedenten (bijlage D).
Bijlage A2 bevat een limitatieve opsomming van antecedenten; de overige bijlagen zijn niet limitatief.
In Bijlage B is - onder meer - (thans onder de rubricering zakelijk) opgenomen:
“Zakelijk
Onder zakelijke financiële antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:
- -
de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt/bekleedde als bestuurder of commissaris, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;
- -
met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken;
- -
[..].
Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene die wijzen op betrokkenheid bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.”.
In Bijlage C is - onder meer - opgenomen:
“Onder toezichtantecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:
- -
het onjuist en/of onvolledig invullen van een vragenformulier vastgesteld door, dan wel anderszins verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens aan een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten belaste toezichthouder;
- -
[..]
- -
[..]
- -
betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/ bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is in conflict geweest met een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten belaste toezichthouder, en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins verantwoordelijk is/was voor het beleid;
- -
[..];
Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene die wijzen op betrokkenheid bij één of meer gedragingen op de financiële markten, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.”.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel betrekt de toezichthouder bij zijn oordeelsvorming omtrent de vraag of de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat:
- -
in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging(en) en de overige omstandigheden van het geval;
- -
de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen, alsmede
- -
de overige belangen van de financiële instelling en betrokkene.
2.2.
Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Eiseres was ten tijde in geding ingeschreven in het openbare register voor geldtransactiekantoren als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Wgt voor het verrichten van transacties als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, °1 en °2, van de Wgt in verbinding met artikel 44 van de Wgt. Voorts beschikte zij over een ontheffing als bedoeld in artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die, gelet op haar aanvraag om inschrijving in het register voor het verrichten van transacties als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, °3, van de Wgt, meebracht dat het verbod als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn hangende de aanvraagprocedure als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wgt niet voor haar gold.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres heeft verweerster bij brief van 16 juli 2004 aan eiseres bericht dat het voornemen bestaat om de verzochte inschrijving te weigeren en de reeds bestaande inschrijving door te halen. Verweerster heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
Verweerster heeft bij het primaire besluit aan eiseres medegedeeld dat de inschrijving in het register van de Wgt wordt geweigerd en dat de bestaande inschrijving wordt doorgehaald. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 25 oktober 2004 het verzoek om het primaire besluit te schorsen, afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit gehandhaafd.
2.3.1
Standpunten verweerster
Verweerster is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de volgende bestuurders of (mede) beleidsbepalers van eiseres niet meer buiten twijfel staat:
- -
F.F.I. Grovit (hierna: Grovit sr.);
- -
S.C.I. Grovit (hierna: Grovit jr.);
- -
S. R. Santhanam;
- -
D.J.E. Thorncroft.
Volgens verweerster zijn deze (mede)beleidsbepalers verantwoordelijk te houden voor de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de volgende antecedenten:
- 1)
dat eiseres op grond van artikel 2, vijfde en zevende lid, van de Wgt het vertrek van de heer Deans onverwijld schriftelijk aan verweerster had moeten melden hetgeen niet is gebeurd (toezichtsantecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, juncto Bijlage C Beleidsregel);
- 2)
dat de bedrijfsvoering en de administratieve organisatie van eiseres onvoldoende is om een integere bedrijfsvoering te bevorderen en te handhaven en om aan de op eiseres rustende overige wettelijke verplichtingen te voldoen en dat aan eiseres in oktober 2002 en juni 2003 terzake een aanwijzing is gegeven alsmede een bestuurlijke boete in mei 2003 is opgelegd (toezichtsantecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, juncto Bijlage C Beleidsregel);
- 3)
dat Grovit sr. een financieel belang en zeggenschap heeft in eiseres en hij dit ontkennend heeft beantwoord op het vragenformulier dienaangaande (toezichtsantecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, juncto Bijlage C Beleidsregel);
- 4)
dat Grovit jr. als potential beneficiary van Stelex Trust een financieel belang heeft in eiseres hetgeen hij niet heeft ingevuld op het vragenformulier dienaangaande (toezichtsantecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, juncto Bijlage C Beleidsregel);
- 5)
dat eiseres niet heeft voldaan aan haar fiscale administratieve verplichtingen; zo is sprake van het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting en vennootschapsbelasting, het verstrekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen, het opzettelijk niet doen van belastingaangifte, het niet betalen op aangiften, het feit dat faillissement is aangevraagd en het niet voldoen aan fiscale administratieve verplichtingen (financieel antecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, juncto Bijlage B Beleidsregel).
Volgens verweerster moeten de antecedenten genoemd onder 1, 2 en 5 toegerekend worden aan de heren Grovit sr., Grovit jr., Santhanam en Thorncroft. De punten 3 en 4 dienen toegerekend te worden aan Grovit sr. respectievelijk Grovit jr. Verweerster verwijst in dit kader naar het gegeven dat voornoemde personen het vragenformulier voor personen als genoemd in artikel 2, derde lid, van de Wgt hebben ingevuld, waarmee zij hebben aangeven beleidsbepaler te zijn van eiseres.
Grovit sr., Grovit jr., Santhanam en Thorncroft vertonen volgens verweerster gedragingen die blijk geven van het niet hebben van de eigenschappen waarheidslievendheid, wetsgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, punctualiteit, onkreukbaarheid en rechtschapenheid. De betrouwbaarheid van voornoemde personen staat daardoor niet meer buiten twijfel, aldus verweerster.
Volgens verweerster zijn Grovit sr., Grovit jr., Santhanam en Thorncroft uit hoofde van hun positie als (mede)beleidsbepaler medeverantwoordelijk voor de antecedenten en maken zij deel uit van het zogenoemde senior management team, hetgeen hen een belangrijke stem geeft in het geheel. Grovit sr., Grovit jr. en Santhanam zijn medeverantwoordelijk voor Finance & Operations van eiseres.
Verweerster is gelet op het betrouwbaarheidsoordeel aangaande de (mede)beleidsbepalers van oordeel dat de verzochte inschrijving dient te worden geweigerd nu met deze inschrijving de integriteit van het financiële stelstel wordt aangetast of zou kunnen worden aangetast (artikel 2, eerste lid, onder a, Wgt). Volgens verweerster dient de verzochte inschrijving tevens te worden geweigerd op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wgt nu de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie onvoldoende is om een integere bedrijfsvoering te bevorderen of te handhaven of om aan de op eiseres rustende overige wettelijke verplichtingen te voldoen. Volgens verweerster dient om dezelfde redenen tevens de bestaande inschrijving van eiseres in het register te worden doorgehaald op grond van artikel 5, tweede lid, onder c, van de Wgt, waardoor de ontheffing ex artikel 82 van de Wtk 1992 van rechtswege komt te vervallen.
2.3.2
Standpunten eiseres
Volgens eiseres heeft Grovit sr. geen enkel financieel belang in haar en heeft hij ook geen zeggenschapsbelang in eiseres. Hij is wel verbonden aan Louise Management Ltd. in Brussel welke geen uitvoerende directie- of managementtaken uitvoert in de bedrijfsuitoefening van de Chequepoint Group. Eiseres bestrijdt de inhoud van de gesprekken tussen verweerster en Thorncroft, Moores en accountantskantoor Mazars. Ook heeft Grovit jr. volgens eiseres als potential beneficiary van Stelex Trust - de uiteindelijke eigenaar van eiseres - geen enkele invloed op of financieel en/of zeggenschapsbelang in Stelex Trust. In het kader van de omzetbelasting (vooraftrek balietransacties) voert eiseres aan dat aan de fax van 5 mei 2003 van Moores, waarin wordt aangegeven dat er mogelijkheden zijn om een gunstiger uitkomst van het percentage vooraftrek te bewerkstelligen, geen enkel gevolg is gegeven en dat zij inmiddels een onderzoek heeft laten instellen naar de balietransacties en dat de belastingdienst op de resultaten van dit onderzoek nog moet reageren. Ten aanzien van het dubbel boeken van facturen, het ontbreken van facturen en het ontbreken van BTW op de facturen stelt eiseres dat gegeven de minimale bedragen deze feiten buiten beschouwing gelaten hadden moeten worden bij de belangenafweging. Ten aanzien van de belaste huur onroerend goed voert eiseres aan dat ieder bewijs ontbreekt dat zij de aangifte opzettelijk onjuist heeft ingevuld teneinde te veel BTW te betalen.
Volgens eiseres heeft verweerster ten onrechte gesteld dat zij opzettelijk onjuiste aangifte heeft gedaan van de vennootschapsbelasting. Volgens eiseres zijn de perioden 1998 en 2000 nog onderwerp van discussie tussen haar en de belastingdienst en is het geschil ter arbitrage voorgelegd. Volgens eiseres is er geen sprake van het opzettelijk niet binnen de termijn doen van aangifte. Eiseres verwijst in dit kader naar het gegeven dat er sprake is van verzuimboete (en geen vergrijpboete) waaruit volgt dat uiteindelijk wel aangifte is gedaan. Met betrekking tot de overige financiële antecedenten merkt eiseres op dat de documenten waar verweerster op doelt niet kunnen leiden tot de conclusie dat zij andere financiële verplichtingen niet is nagekomen jegens de belastingdienst. Volgens eiseres heeft verweerster ten onrechte gesteld dat de faillissementsaanvraag door het UWV het gevolg zou zijn van betalingsproblemen zijdens eiseres.
Met betrekking tot de toerekening van de antecedenten heeft eiseres onder andere aangevoerd dat Thorncroft geen enkele uitvoerende of operationele verantwoordelijkheid heeft in Nederland. Hij is van 29 augustus 2003 tot 2 oktober 2003 General Manager geweest en daarvoor Group Compliance Officer en had in laatstgenoemde functie geen bemoeienis met eiseres. In zijn hoedanigheid van General Manager heeft hij wel belastingformulieren ingevuld en ondertekend. Santhanam was aan eiseres verbonden als Group Internal Auditor vanaf september 2002 en werd in oktober 2003 Group Finance Officer. Er zijn geen antecedenten aangevoerd van na augustus 2003. Grovit jr. was als Business Development Manager bij Transcheq UK in dienst en vervulde zijn werkzaamheden voor eiseres op basis van een correspondentenovereenkomst van Transcheq met eiseres. Het faxbericht van 31 januari 2003 en de e-mail van 17 juli 2003 zeggen niets over de betrokkenheid van Grovit jr. bij de dagelijkse financiële aangelegenheden van eiseres.
Volgens eiseres heeft verweerster het belang van derden niet meegewogen. Met betrekking tot de bedrijfsvoering voert eiseres aan dat de twee aanwijzingen van verweerster in 2002 kort na de inwerkingtreding van de Wgt zijn gegeven en dat nieuwe wetgeving nu eenmaal kinderziektes oplevert. De heer Deans vervulde volgens eiseres geen operationele rol zodat het niet relevant is dat hij niet meer verbonden is aan Chequepoint Group. Eiseres verwijst naar een telefoongesprek dat door haar is bevestigd bij brief van 8 augustus 2002 en merkt op dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat ten aanzien van Thorncroft en Grovit jr. geen twijfels waren. Tevens stelt eiseres zich op het standpunt dat het besluit niet voldoet aan de zorgvuldigheid die artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist.
2.4.
Beoordeling
Volgens verweerster staat de betrouwbaarheid van de in rubriek 2.2. genoemde bestuurders of (mede) beleidsbepalers van eiseres niet (meer) buiten twijfel. Volgens verweerster kunnen zij verantwoordelijk gehouden worden voor de toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid jo Bijlage C van de Beleidsregels alsmede de financiële antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, jo Bijlage B van de Beleidsregels. De rechtbank stelt bij haar toetsing voorop dat in navolging van de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet kan worden gezegd dat verweerster met de Beleidsregel onjuiste invulling heeft gegeven aan haar beoordelingsruimte.
Met betrekking tot het in rubriek 2.2 genoemde antecedent 1 is namens eiseres aangevoerd dat de heer Deans geen bestuurder of (mede) beleidsbepaler was van eiseres, zodat aan het feit dat hij niet meer is verbonden aan de Chequepoint Group geen enkele relevantie kan worden toegekend. Eiseres verwijst in dit kader naar een door de heer Deans ingevulde vragenlijst uit 2000. De rechtbank maakt uit dit formulier op dat de heer Deans heeft aangegeven dat hij directeur is van een tweetal bedrijven in Hong Kong die “directors + shareholders of Carigna Investment N.V.” zijn. De rechtbank leidt daaruit af dat de heer Deans via voornoemde bedrijven het beleid (mede) heeft bepaald bij eiseres. In ieder geval staat vast dat de heer Thorncroft op 27 september 2002 een aanvraagformulier heeft ingevuld, waarop hij heeft aangegeven dat de heer Deans rechtstreeks of middellijk bevoegd is bestuurders en (mede)beleidsbepalers te benoemen of te ontslaan en dat eiseres na verzending van het voornemen d.d. 16 juli 2004 aan verweerster kenbaar heeft gemaakt dat de heer Deans sedert augustus 2003 niet meer werkzaam is bij de Chequepoint Group. De rechtbank kan zich gelet op het voorgaande met het standpunt van verweerster verenigen dat eiseres dit onverwijld had moeten melden op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Wgt.
Met betrekking tot het in rubriek 2.2 genoemde antecedent 3 is namens eiseres aangevoerd dat verweerster de termen ”zeggenschap” en “belang” door elkaar heeft gehaald. Volgens eiseres wordt met zeggenschapsbelang gedoeld op gekwalificeerde deelneming. De zeggenschap van Grovit sr. strekt zich volgens eiseres niet verder uit dan tot zijn aandeel in de uitvoering van de marketing- en managementovereenkomst tussen eiseres en Louise Management Ltd.. Aan de zijde van verweerster is tijdens de behandeling ter zitting aangegeven dat zeggenschap een kwestie is van controle en dat het woordje “belang” niets toevoegt aan die betekenis.
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres te volgen in de betekenis die zij toekent aan het woord “zeggenschapsbelang”. De rechtbank merkt in dit kader op dat zij in de wet en de Beleidsregel geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de stelling van eiseres dat met zeggenschapsbelang wordt gedoeld op gekwalificeerde deelneming. Ook de vertaling van het woord zeggenschapsbelang in het Engels, te weten “control”, zoals ook gebezigd in het door Grovit sr. ondertekende formulier - in het formulier wordt onder punt 10 gevraagd naar “any direct of indirect interest and/or control” - duidt naar het oordeel van de rechtbank erop dat men in de vraagstelling niet het oog heeft gehad op een gekwalificeerde deelneming. Uit de diverse verklaringen en stukken waarnaar verweerster in rubriek 3.4 van het primaire besluit en in het bestreden besluit verwijst, kan volgens de rechtbank worden opgemaakt dat in de situatie van Grovit sr. in ieder geval sprake is van indirect zeggenschapsbelang. Uit de stukken blijkt overigens dat door eiseres niet wordt ontkend dat Grovit sr. enige zeggenschap heeft. Grovit sr. had dit op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Wgt kenbaar moeten maken op het door verweerster uitgereikte vragenformulier. Door dit na te laten heeft hij het formulier in strijd met de waarheid ingevuld.
Met betrekking tot antecedent 4 heeft eiseres aangevoerd dat Grovit jr. als potential beneficiary van Stelex Trust - de uiteindelijke eigenaar van eiseres - geen enkele invloed heeft op Stelex Trust en dus ook niet indirect op eiseres. Eiseres verwijst in dit kader naar een brief van 11 maart 2005 van Stelex Trust waarin de heer Jeeves verklaart dat Grovit jr. geen trustee is van Stelex Trust en ook nooit een betaling heeft ontvangen van Stelex Trust. Dit neemt volgens de rechtbank niet weg dat Grovit jr. als potential beneficiary ten tijde hier van belang een financieel belang had in Stelex Trust. Naar het oordeel van de rechtbank had Grovit jr. derhalve op het vragenformulier moeten vermelden dat hij een (indirect) financieel belang heeft in eiseres.
Met betrekking tot antecedent 5 overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres en de belastingdienst verschil van inzicht hebben over het percentage baliewissels dat ziet op niet-EU- respectievelijk EU-onderdanen in het kader van de vooraftrek. Volgens eiseres wijzen de uitvoerige onderhandelingen met de belastingdienst niet uit dat zij ooit opzettelijk valse percentages heeft gehanteerd. Eiseres verwijst in dit kader naar een brief van de belastingdienst van 19 juli 2004. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verweerster in het kader van het totstandkomen van een betrouwbaarheidsoordeel een eigen verantwoordelijkheid toekomt in het kwalificeren van feiten die ten grondslag liggen aan een antecedent. Verweerster heeft volgens de rechtbank in het kader van het betrouwbaarheidsoordeel dan ook in redelijkheid belang mogen hechten aan de interne correspondentie van eiseres, waaronder de fax van 5 mei 2003 waaruit volgt dat de heer Moores aan Grovit sr. heeft gemeld dat 78% van de klanten een Europees paspoort had terwijl eiseres bij de vooraftrek een percentage hanteerde van 37%. Ook geeft Moores aan dat om een goed resultaat te krijgen het onderzoek beperkt moest blijven tot de filialen Damrak en Damstraat. Dat het onderzoek zich hiertoe blijkbaar heeft beperkt, blijkt ook uit de brief van 28 juli 2004. De rechtbank heeft overigens uit de brief van 12 mei 2004 - welke is gericht aan de belastingdienst - niet kunnen opmaken dat eiseres heeft voorgesteld om onderzoek te doen bij alle acht kantoren van eiseres in Amsterdam. Gelet op het voorgaande kon bij verweerder in redelijkheid het vermoeden rijzen dat sprake was van het opzettelijk doen van onjuiste aangifte in de omzetbelasting.
De belastingdienst heeft in zijn schrijven van 19 juli 2004 aan verweerster bericht dat met name voor de omzetbelasting (27 maal) en de loonbelasting (32 maal) verzuimboeten zijn opgelegd voor het te laat indienen van de aangiften en/of voor het te laat betalen van de op aangifte verschuldigde belasting. Volgens de belastingdienst is opzet ten aanzien van deze gedragingen niet vastgesteld. Eiseres heeft in dit kader opgemerkt dat opzet niet in het spel is nu zij hierbij geen belang zou hebben.
De rechtbank onderschrijft, gelet op het stelselmatige karakter van de te late aangiften, het standpunt van verweerster dat sprake is van gedragingen die structureel en dus ernstig van aard zijn.
Met betrekking tot de faillissementsaanvraag heeft eiseres aangevoerd dat zij een vordering van het UWV onbetaald heeft gelaten niet wegens liquiditeitsproblemen maar omdat zij in de overtuiging was dat de belastingdienst de gevorderde bedragen had afgedragen aan het UWV. De rechtbank merkt op dat de belastingdienst in zijn schrijven van 12 en 19 juli 2004 heeft aangegeven dat eiseres vanaf aanvang van haar activiteiten voor invorderingsproblemen heeft gezorgd en niet in staat is gebleken financiële verplichtingen na te komen, hetgeen de belastingdienst ertoe heeft aangezet de faillissementsaanvraag van het UWV te ondersteunen. De rechtbank kan om die reden de stelling van eiseres dat de faillissementsaanvraag op een misverstand berust niet volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de hiervoor genoemde, ernstige antecedenten als voldoende zwaar worden aangemerkt om, zoals hierna zal blijken, verweerster in redelijkheid tot het oordeel te brengen dat de betrouwbaarheid van de beleidsbepalers niet meer buiten twijfel staat. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om tevens te beoordelen of de bedrijfsvoering of de administratieve organisatie onvoldoende was om een integere bedrijfsvoering te bevorderen of te handhaven (antecedent 2).
De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van verweerster dat de antecedenten 1 en 5 toegerekend dienen te worden aan Grovit sr., Grovit jr., Santhanam en Thorncroft en de antecedenten 3 en 4 aan Grovit sr. respectievelijk Grovit jr. De rechtbank merkt in dit kader op dat uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat Thorncroft (op 15 augustus 2002), Grovit jr. (op 15 augustus 2002), Santhanam (op 25 september 2003) en Grovit sr. (op 24 september 2003) een vragenformulier voor personen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wgt hebben ingevuld; zij hebben hiermede aangegeven dat zij (mede)beleidsbepalers zijn van eiseres. Ook hebben Grovit jr. (op 6 november 2001) en Thorncroft (op 5 november 2001) een vragenformulier ingevuld; in dit laatste formulier geeft Thorncroft aan dat hij vanaf 16 oktober 2001 General Manager is bij eiseres; Grovit jr. geeft aan dat hij Business Development Manager is of zal zijn bij eiseres. De stelling van eiseres dat Thorncroft voor augustus 2003 een beperkte rol had, gaat volgens de rechtbank dan ook niet op. Eiseres heeft voorts verwezen naar haar eigen schrijven van 8 augustus 2002 waarin een gesprek wordt bevestigd met mevrouw Duijn-Mattes, in dienst van verweerster. Deze medewerker zou hebben gezegd dat Grovit jr. en Thorncroft betrouwbaar werden geacht. De rechtbank merkt op dat - wat ook verder van deze mededeling zij - een en ander niet wegneemt dat verweerster aan de hand van later bekend geworden gegevens de betrouwbaarheid opnieuw kan beoordelen.
Uit de gedingstukken blijkt tevens dat Moores, Thorncroft en Santhanam tijdens gesprekken met verweerster informatie hebben verstrekt over hoe de verantwoordelijkheden liggen binnen eiseres. Zo heeft Santhanam op 8 mei 2003 verklaard dat hij naast Grovit sr. en Grovit jr. verantwoordelijk is voor Finance & Operations binnen de gehele groep en heeft Thorncroft op 26 augustus 2003 verklaard dat hijzelf, Grovit jr., Grovit sr. en Santhanam deel uitmaken van een senior management team binnen de Chequepoint Group. Eiseres heeft deze verklaringen bestreden. De rechtbank merkt in dit kader op dat de enkele ontkenningen niet geloofwaardig zijn ook al omdat uit de brieven van 7 november 2001 en van 8 augustus 2002 van Thorncroft dezelfde personen als de beleidsbepalers binnen eiseres worden opgevoerd.
Gelet op de aard en de hoeveelheid van de antecedenten heeft verweerster volgens de rechtbank in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de betrouwbaarheid van Grovit sr., Grovit jr., Thorncroft en Santhanam als (mede)beleidsbepalers niet meer buiten twijfel staat. Bij de in dat kader ingevolge artikel 3 van de Beleidsregel te maken belangenafweging heeft verweerster het integriteitsbelang en het publieke belang dat de Wgt beoogt te beschermen zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eiseres en het bij haar in dienst zijnde personeel. Verweerster kon dan ook in redelijkheid tot het oordeel komen dat de integriteit van het financiële stelsel werd aangetast of aannemelijk was dat deze zou kunnen worden aangetast.
Verweerster was, op grond van artikel 2, eerste lid van de Wgt en het betrouwbaarheidsoordeel gehouden om de inschrijving in het Wgt-register voor het verrichten van geldtransacties zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, onder 3? van de Wgt te weigeren. Voorts heeft verweerster gelet op dit betrouwbaarheidsoordeel en het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de Wgt, in redelijkheid de inschrijving in het Wgt-register voor het verrichten van geldtransacties zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, onder 1? en 2? van de Wgt met ingang van 15 oktober 2004 kunnen doorhalen.
Volgens eiseres heeft verweerster het besluit genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, nu zij in onvoldoende mate het belang van het ontslagen personeel en de klanten heeft meegewogen. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen en overweegt in dit kader dat - afgezien van het gegeven dat een redelijke belangenafweging alleen aan de orde is waar verweerster een bevoegdheid ter zake toekomt - gezien de toepasselijke wetgeving het belang van het publiek is gelegen in een deugdelijk toezicht op kredietinstellingen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de klanten van eiseres zich ook kunnen wenden tot andere geldtransactiekantoren. Voor wat betreft het personeel van eiseres, merkt de rechtbank op dat door het handelen van haar eigen (mede)beleidsbepalers teweeg is gebracht dat eiseres haar personeel moest ontslaan.
Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden en dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzitter en mr. D.C.J. Peeck en mr. drs. K. Werkhorst als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
- 20.
januari 2006.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ‘s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.