Rb. Rotterdam, 13-05-2016, nr. ROT 15/3612
ECLI:NL:RBROT:2016:3657
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-05-2016
- Zaaknummer
ROT 15/3612
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:3657, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑05‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JGR 2016/30 met annotatie van Meersma
Uitspraak 13‑05‑2016
Inhoudsindicatie
bestuurlijke boete op grond van de Wet dieren voor het afleveren van een UDD geneesmiddel aan een veehouder. De rechtbank halveert de opgelegde boete, nu het risico voor de volksgezondheid en voedselveiligheid zeer klein tot nihil was.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/3612
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2016 in de zaak tussen
Maatschap [eiseres], te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. K. Klaver.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete van € 5.000,- opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 1 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Het afleveren van het diergeneesmiddel Norocarp ligt niet langer aan de boeteoplegging ten grondslag. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard. De boete is gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam], maat in de maatschap. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door S. Jansen, toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan eiseres een boete op gelegd van € 5.000,- omdat eiseres volgens verweerder aan een veehouder heeft afgeleverd een diergeneesmiddel dat uitsluitend door de dierenarts mag worden toegepast (een UDD-geneesmiddel). Het is niet toegestaan dat de veehouder dit diergeneesmiddel in zijn bezit heeft. Bij het uitgeven van diergeneesmiddelen is zorgvuldigheid van belang. Verweerder stelt dat eiseres artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8, eerste lid, van het Besluit Diergeneesmiddelen en artikel 2.17 van de Regeling Diergeneesmiddelen heeft overtreden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Ten tijde van het uitschrijven van het recept voor het diergeneesmiddel Norocarp op 2 juli 2012, was de Wet dieren nog niet in werking getreden. Een wettelijke grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete voor deze gedraging ontbrak dus op dat moment, aldus verweerder. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de opgelegde boete voor het afleveren van Buscopan aan de veehouder. Het boetebedrag blijft € 5.000,-, aldus verweerder.
3. Verweerder heeft zich gebaseerd op het boeterapport van 10 oktober 2013. Dat is, na een drietal inspecties, opgemaakt door twee bij de NVWA werkzame toezichthouders. In het boeterapport is weergegeven dat de toezichthouders op 12 september 2013 het volgende hebben geconstateerd:
Naar aanleiding van een controle op de randvoorwaarden van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 bevonden de toezichthouders zich op het bedrijf van maatschap [naam bedrijf], gelegen aan [adres] te [plaats 2]. Hierbij werd ook gecontroleerd op aanwezige diergeneesmiddelen. Tijdens deze controle troffen de toezichthouders het diergeneesmiddel Buscopan REG NL 2982 aan, met op de flacon de kanalisatiestatus UDD. Het was de toezichthouders bekend dat dit diergeneesmiddel uitsluitend door een dierenarts toegepast mag worden en niet door een houder van dieren voorhanden of in voorraad gehouden mag worden. In de registratiebeschikking (vergunning) van Buscopan REG NL 2982 (gevoegd bij het boeterapport) is bepaald dat dit een zogenoemd UDD-diergeneesmiddel is. [naam] toonde op verzoek een factuur waarop stond dat het diergeneesmiddel Buscopan was geleverd door de [eiseres]. De dierenarts, [naam] had het middel, na een visite op 28 juni 2013, achtergelaten, aldus het boeterapport.
4. Verweerder heeft de overtreding gebaseerd op het boeterapport van 10 oktober 2013. Voor beantwoording van de vraag of vaststaat dat de overtreding is gepleegd, overweegt de rechtbank dat verweerder de overtreding baseert op de in het boeterapport opgenomen verklaring van de toezichthouders. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de uitspraak van 22 maart 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BP9353) heeft geoordeeld, weegt een verklaring van de toezichthouders in beginsel zwaar en mag de inhoud voor juist worden gehouden, indien de conclusie duidelijk is gemotiveerd.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de toezichthouders in het boeterapport de conclusie deugdelijk gemotiveerd. In het boeterapport is duidelijk omschreven wat de toezichthouders hebben vastgesteld en hoe zij dat hebben gedaan. Voor eiseres is inzichtelijk wat haar is verweten. De stelling van eiseres dat zij altijd zorgvuldig handelt en nimmer eerder een dergelijke overtreding heeft begaan, doet niet af aan de conclusie van het boeterapport. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet van de inhoud van het boeterapport kan worden uitgegaan. Verweerder mocht zich daar dan ook baseren. Het staat daarmee vast dat de overtreding (het afleveren van een UDD-diergeneesmiddel aan een houder van dieren, terwijl dat alleen mag worden toegediend door een dierenarts) is begaan.
5. Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 8.7 van de Wet dieren was verweerder bevoegd een boete op te leggen. De hoogte van deze boete is vastgesteld op € 5.000,- op grond van artikel 8.8, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (hierna: het Besluit) en artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren (hierna: de Regeling) en de daarbij behorende bijlage.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder gelet op de omstandigheden had moeten afzien van het opleggen van een boete en had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Eiseres voert daartoe aan dat de risico’s van de overtreding verwaarloosbaar zijn en de overtreding eenmalig heeft plaatsgevonden. De overtreding werd veroorzaakt door een onduidelijkheid op de verpakking. Buscopan kent twee varianten waarvan de verpakkingen voorheen minimaal van elkaar verschilden: een diergeneesmiddel met de status UDA (uitsluitend op recept en door dierenarts afleveren) en één met de status UDD (uitsluitend toe te passen door de dierenarts). Beide middelen worden door eiseres in de dagelijkse praktijk gebruik. Na dit incident heeft de fabrikant de verpakking gewijzigd om het verschil te verduidelijken.
6.1.
In de bijlage bij de Regeling is een overtreding van artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren aangemerkt als een categorie IV-overtreding. Op grond van artikel 2.2. van het Besluit is de hoogte van de boete bij een dergelijke overtreding € 5000,-. Verweerder heeft een specifiek interventiebeleid diergeneesmiddelen (IB02 SPEC03). Deze overtreding is daarin gekwalificeerd als een overtreding in de categorie B. Gelet op het risico voor de volksgezondheid of veiligheid van de mens wordt deze overtreding beboet in de boetecategorie 4 en volgt herinspectie. In het beleid is opgenomen dat indien in de tabel “niet toegestaan” is vermeld, zoals in dit geval, in principe geen ruimte bestaat om van de voorgeschreven interventie af te wijken, aldus het specifieke interventiebeleid.
6.2.
Verweerder heeft conform het specifieke interventiebeleid beboet.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de boete had dienen te halveren gelet op de omstandigheden. In dit specifieke geval ontbreken risico’s voor mens en dier, althans zijn de risico’s zeer gering geweest, aldus eiseres.
7.1.
Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit wordt, indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken, het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige situatie onder de zogenoemde ‘cascaderegeling’ valt, zoals bedoeld in artikel 8A.2 (oud) van het Besluit diergeneesmiddelen. Daar is door verweerder geen adequaat onderzoek naar ingesteld. Voorts heeft eiseres onweersproken gesteld dat het betreffende diergeneesmiddel een UDA en een UDD variant kent, waarvan de samenstelling en verhouding van werkzame stoffen gelijk is. De UDD-variant heeft die status omdat bij paarden het middel intraveneus moet worden toegediend. Dat mag alleen de dierenarts doen. Daarbij heeft eiseres eveneens onweersproken gesteld dat het betreffende diergeneesmiddel niet is gebruikt door de betreffende houder van de dieren ([naam]). Gelet daarop zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval de risico’s of de gevolgen van de overtreding voor de volksgezondheid gering, zodat op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit het boetebedrag gehalveerd had moeten worden.
7.3.
Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van het boetebedrag van € 5.000,- ten onrechte dit bedrag niet heeft gehalveerd. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de hoogte van de boete. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf een beslissing nemen over het opleggen van de boete en bepalen dat het boetebedrag wordt gehalveerd tot € 2.500,- .
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 331,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres vermelde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu eiseres niet in de bezwaarprocedure heeft verzocht om vergoeding van die kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt de hoogte van de op te leggen boete op € 2.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.