Rb. Haarlem, 18-11-2010, nr. AWB 10/2305
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO5835
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
18-11-2010
- Zaaknummer
AWB 10/2305
- LJN
BO5835
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO5835, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 18‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2011/20.9 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2011/12.3
Uitspraak 18‑11‑2010
Inhoudsindicatie
De woning is niet splitsbaar, dus mag in beginsel tot het keuzevermogen worden gerekend, tenzij de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Daarvan is geen sprake. Ook het feit dat het aandeel van het kantoor in het totaaloppervlak van het pand minder dan 20% bedraagt maakt niet dat die grens is overschreden, nu uit de jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat dit een absolute ondergrens is.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 10/2305
Uitspraakdatum: 18 november 2010
Uitspraak in het geding tussen
X te Z, eiser,
gemachtigde: drs. E. van Leeuwen FB
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 15 oktober 2009 voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.306 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.389. Tevens is € 386 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 27 september 2010 heeft de rechtbank een nader stuk van eiser ontvangen, dat in kopie is doorgezonden naar verweerder.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door drs. A en B. Namens verweerder is verschenen C.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiser is op 1 januari 2003 gestart met een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd D. De onderneming houdt zich bezig met bedrijfs- en reclameadviezen.
2.2.
Eiser heeft op 7 augustus 2006 een hoekwoning met garage gekocht gelegen aan de a-straat 1 te Z. De levering van de woning vond plaats op 1 november 2006. De totale oppervlakte van de woning bedraagt 159 m2 waarvan de garage een oppervlakte van 23 m2 heeft (14,5 % van de totale oppervlakte). De garage is niet afsluitbaar van de rest van de woning en heeft geen eigen aansluitingen voor gas, water en elektriciteit. Voorts beschikt de garage niet over eigen sanitaire voorzieningen; er moet gebruik worden gemaakt van het in de woning aanwezige toilet.
2.3.
Eiser heeft aangifte IB/PVV 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.948.
2.4.
Eiser is per 1 januari 2007 een vennootschap onder firma aangegaan met E onder de naam F. Op 1 oktober 2007 koopt de heer E een pand aan de b-straat 2 te Q. Na verbouwing drijft de VOF vanaf januari / februari 2008 de onderneming vanuit dit pand.
2.5.
Begin 2008 is de onderneming ingebracht in G.
2.6.
In de financieringsaanvraag d.d. 1 juli 2006 heeft eiser de netto-omzet voor het jaar 2007 begroot op € 105.000 en voor het jaar 2008 op € 110.000.
2.7.
Eiser heeft in de jaren 2005 tot en met 2008 de volgende omzetcijfers gerealiseerd:
2005: € 80.000 (D)
2006: € 118.000 (D)
2007: € 321.000 (F.)
2008: € 572.000 (G).
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1.
In geschil is of de hele woning op het moment van aanschaf tot het keuzevermogen kan worden gerekend, zoals eiser betoogt, dan wel als verplicht privé vermogen moet worden aangemerkt, welk standpunt verweerder verdedigt.
3.2.
Eiser is van mening dat het gehele pand, gezien het zakelijk gebruik van de garage, op het moment van aanschaf tot het keuzevermogen behoorde. De woning is aangekocht vanwege de mogelijkheid kantoor aan huis te vestigen. Direct na aankoop is de garage omgebouwd tot kantoorruimte. Alle administratie- en ontwerpwerkzaamheden werden vanuit deze kantoorruimte gedaan. Besprekingen met klanten vonden behalve bij de klanten zelf ook plaats aan de tafel in de keuken. Het was de bedoeling om de woning voor langere tijd ten behoeve van de onderneming te gebruiken, maar door de snelle groei van de onderneming bleek dit spoedig niet meer mogelijk.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.948 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.389.
3.3.
Verweerder betwist primair dat sprake is van keuzevermogen, nu het eiser op het moment van aanschaf duidelijk moet zijn geweest dat alleen de garage tijdelijk en dan nog slechts incidenteel binnen zijn onderneming zou worden gebruikt.
Subsidiair stelt verweerder dat de garage/het kantoor splitsbaar is van de woning omdat het een eigen opgang heeft en gebruik kan maken van het naastgelegen toilet. Door eenvoudige bouwkundige aanpassingen (het plaatsen van sloten) is sprake van een splitsbaar pand.
Inbreng in de onderneming van alleen de garage en uitbreng in 2007 heeft geen boekverlies tot gevolg.
Voor het geval de rechtbank hem in voorgaande standpunten niet volgt, is verweerder meer subsidiair van mening dat eiser de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door het gehele pand tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, nu het aandeel van het kantoor in het totaaloppervlak van het pand 14,5% bedraagt.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op de vraag of enig vermogensbestanddeel behoort tot het ondernemings- dan wel het privévermogen, in beginsel afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige, zoals deze in zijn boekhouding tot uitdrukking komt, zij het dat de belastingplichtige bij zijn keuze binnen de grenzen van de redelijkheid moet blijven (Hoge Raad 7 oktober 1953, nr. 11 383, BNB 1953/272). Van overschrijding van de grenzen der redelijkheid is onder meer sprake indien een vermogensbestanddeel dat verplicht ondernemingsvermogen vormt tot het privévermogen wordt gerekend en indien een vermogensbestanddeel dat verplicht privévermogen vormt tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend. Tot het keuzevermogen behoren derhalve die vermogensbestanddelen die enige band met de bedrijfsuitoefening hebben zonder dat deze uitsluitend voor de bedrijfsuitoefening worden gebruikt (Hoge Raad 21 maart 2003, nr. 38 094, BNB 2004/122).
4.1.2.
Ten aanzien van panden die bouwkundig splitsbaar zijn, geldt dat de delen afzonderlijk in de etikettering moeten worden betrokken. Criterium voor de splitsbaarheid is of de delen afzonderlijk te exploiteren zijn, waarbij van belang is of sprake is van een eigen ingang, eigen sanitaire voorzieningen, eigen aansluitingen van gas, elektra en water en of de delen afzonderlijk afsluitbaar zijn. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling daarvan moet worden gekeken naar de daadwerkelijke toestand en dat daarvan uitgaande de garage en het woongedeelte van de woning niet splitsbaar zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de garage niet afsluitbaar is van de rest van de woning en eigen sanitaire voorzieningen en eigen aansluitingen voor gas, water en elektra ontbreken. Nu naar het oordeel van de rechtbank de woning niet als splitsbaar kan worden aangemerkt, mag deze in beginsel tot het keuzevermogen worden gerekend en als ondernemingsvermogen worden aangemerkt, tenzij eiser daarbij de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
4.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op tweeërlei gronden de grenzen der redelijkheid heeft overschreden. In de eerste plaats omdat ten tijde van de aanschaf van de woning duidelijk was dat de garage slechts tijdelijk als kantoorruimte zou worden gebruikt, terwijl dat gebruik ook nog eens incidenteel was. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en acht met hetgeen eiser heeft overgelegd en hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht aannemelijk gemaakt dat eiser bij de aankoop van de woning in augustus 2006 de intentie had om de garage als permanent onderkomen voor zijn onderneming te gebruiken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn onderneming vóór de aankoop van de woning uitoefende vanuit een zolderkamer met een oppervlak van 12 m2. Aangezien de oppervlakte van de garage nagenoeg twee maal zo groot is, lag het in de lijn der verwachting dat deze ruimte voor de onderneming ruimschoots voldoende zou zijn. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de explosieve toename van de omzet het gevolg was van het op de markt brengen van twee nieuwe producten, te weten G en H, waarmee pas in februari 2007 is begonnen. De ontwikkeling van deze twee producten hing samen met de komst op 1 januari 2007 van een nieuwe vennoot in de onderneming, de heer E. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Dit betekent dat aangenomen kan worden dat bij de aanschaf van de woning de exponentiële groei van de onderneming voor eiser niet voorzienbaar was. De rechtbank wijst in dit verband ook op de omzetprognose waaruit blijkt dat eiser medio 2006 de netto-omzet voor de jaren 2007 en 2008 had begroot op respectievelijk € 105.000 en € 110.000, hetgeen gelet op eerder behaalde omzet niet irreëel was, terwijl de werkelijk behaalde omzetcijfers in die jaren € 321.000 respectievelijk € 527.000 bedroeg.
Ook het standpunt van verweerder dat de garage slechts sporadisch in gebruik was voor de onderneming kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat de gehele bedrijfsvoering plaatsvond vanuit de garage. Dat daarnaast ook klanten werden bezocht doet daaraan niet af.
4.3.
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook sprake is van overschrijding van de grenzen der redelijkheid, omdat het aandeel van het kantoor in het totaaloppervlak van het pand minder dan 20% bedraagt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat minimaal 20% van de woning voor de onderneming moet worden aangewend wil er sprake kunnen zijn van keuzevermogen, nu uit de jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat dit een absolute ondergrens is. De rechtbank zoekt aansluiting bij de uitspraak van Gerechthof Arnhem van 30 maart 2004, 03/0626, LJN AO8163, waarin is geoordeeld dat een woning keuzevermogen vormt en dus geheel tot het ondernemingsvermogen mag worden gerekend, indien ten minste 10% (van de inhoud) ten tijde van de aankoop was bestemd om te worden gebruikt ten behoeve van de onderneming. Nu niet in geschil is dat de oppervlakte van de garage 14,5% bedraagt van de totale oppervlakte van de woning en de rechtbank, gelijk hiervoor onder 4.2 is overwogen, het aannemelijk acht dat de garage ten tijde van de aankoop van de woning bestemd was voor ondernemingsdoeleinden, is sprake van keuzevermogen en heeft eiser de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de gehele woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
4.4.
Aangezien uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en de belastingaanslag moet worden verlaagd, slaagt ook het beroep tegen de beschikking heffingsrente. De rechtbank zal de beschikking dienovereenkomstig aanpassen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent voor deze zaak € 437 toe en voor de met deze zaak samenhangende zaak van de echtgenote van eiser, welke is geregistreerd onder nummer AWB 10/2306, eveneens € 437.
Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten reiskosten van eiser wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 33,30.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.948 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.389 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag zoals hiervoor bepaald;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 470,30;
- -
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2010.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.