Hof Amsterdam, 02-09-2021, nr. 19/01310
ECLI:NL:GHAMS:2021:2828, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-09-2021
- Zaaknummer
19/01310
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2828, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑09‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:905
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2019:6209, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2021/125
NLF 2021/2011
Uitspraak 02‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Douanerecht; utb's; oorsprong zonnepanelen; bewijslast.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 19/01310
2 september 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 19 juli 2019 in de zaak met de kenmerk HAA 16/4430 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. A.T.M. Jansen (Ploum advocaten)
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2015 aan belanghebbende een
verzameluitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt ten bedrage van € 8.515.978,12 aan rechten bij invoer (€ 7.006.983,53 aan antidumpingrechten en € 1.508.994,59 aan compenserende rechten).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 augustus 2016, de utb verminderd tot € 8.265.930,32 (€ 6.802.888,73 aan antidumpingrechten en € 1.463.041,59 aan compenserende rechten).
1.3.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 19 juli 2019 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de vermindering van de definitieve antidumpingrechten, de vermindering van de definitieve compenserende rechten en de toegekende proceskostenvergoeding van € 984;
- vernietigt de verzamel-utb, voor zover die in de uitspraak op bezwaar is gehandhaafd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.560;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 3 september 2019 en is aangevuld bij brief van 10 september 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. In hetzelfde geschrift heeft belanghebbende zekerheidshalve ‘voor zover nodig’ ook (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Op 20 mei 2021 is een nader stuk van de inspecteur ontvangen en op 4 juni 2021 is een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Op 11 juni 2021 is bij het Hof een pleitnota van de inspecteur ingekomen en op 14 juni 2021 een pleitnota van belanghebbende.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Verder heeft de rechtbank de volgende feiten vastgesteld:
“1. In de periode 12 mei tot en met 8 juli 2014 zijn, afwisselend door [A] B.V. en [B] B.V., in naam en voor rekening van eiseres in totaal 21 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van - kort gezegd - zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Bij elke aangifte is een niet-preferentieel Certificaat van Oorsprong overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [C] Corporation (hierna: [C] ), [D] Co. Ltd (hierna: [D] ), [E] Co. Ltd (hierna: [E] ), [F] Corporation (hierna: [F] ), [G] Corporation (hierna: [G] ) of [H] Co. Ltd (hierna: [H] ), allen gevestigd te Taiwan, als exporteur en eiseres als importeur van solar modules. Voorts bevinden zich bij de stukken facturen van [C] , [D] , [E] , [F] , [G] dan wel [H] aan eiseres voor de levering van solar modules. De bij elke aangifte behorende bescheiden vermelden de nummers van de containers waarin de desbetreffende solar modules van Taiwan naar Rotterdam zijn vervoerd.
2. In het missierapport van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Commissie (hierna: de OLAF) staat onder meer het volgende:
“(…)
1. Purpose of the mission
On 14.09.2014 (OLAF reference THOR(2014)24960) OLAF formally requested the Taiwanese authorities, via the Taipei Representative Office in Brussels, for assistance concerning the suspected transshipment of Chinese (People’s Republic of China) solar panels via Taiwan. By email dated 14.10.2014 (OLAF reference THOR(2014)28837) OLAF was informed by the Taipei Representative Office that the Bureau of Foreign Trade (hereafter BOFT) and Taiwanese Customs had agreed to meet the joint EU mission team from 17 to 21.11.2014. (…)
The objectives of the mission were:
1) the collection of the evidence on the suspected transshipments of Chinese solar panels via Taiwan which should be available at the Taiwanese Customs authorities;
2) the analysis of data from import and export databases held by Taiwanese Customs and the matching of this information with import data provided to OLAF by the Member States;
3) to visit a selection of Taiwanese companies that had been identified as suppliers of solar panels to EU importers in order to determine their role in these operations and to collect the necessary evidence of the suspected transshipment of Chinese panels via Taiwan territory.
2. Mission activities
(…)
The representatives of the BOFT confirmed that company visits had been arranged for the following five companies:
- [D] (…)
-[C] (…)
(…)
-[G] (…).
It was further explained that the BOFT had contacted the company [E] (…) to agree on a visit of the joint EU mission team, but that the company had declined this proposal.
(...)
Taiwanese Customs confirmed the fact that no processing activities were permitted in the Free Trades Zones and that the import of Chinese solar modules and cells into Taiwan was strictly forbidden. Transshipment of such goods is allowed through free zones and bonded warehouses. The customs procedure to be followed is as follows:
(…)
-import into a bonded warehouse (storage in a logistics center): customs declaration L1
-export from a bonded warehouse: export declaration D5
(…).
3. Results
(…)
3.1.
General
On the occasion of a visit by Taiwanese Customs to OLAF between 24 and 27.11.2014 an excel file (including imports and exports) was handed over to OLAF that covers transshipment data (linked import-export records for the Free Trade Zone) (Annex 3). (…) Annex 3 is a detailed overview of the consignments imported from the PR China and the corresponding re-exports. The following details are mentioned in the original Taiwanese data:
Date of export declaration
Export declaration number
Customs regime
Country of destination
Taiwanese exporter
Buyer (destination)
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
FOB Value
Export container number
Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import)
Reference of import item
Date of import declaration
Taiwanese import declaration number
Customs regime
Country of origin
Chinese seller
Item
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
Import container number
(…)”
3. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat in april en mei 2014 in Taiwan exportaangiften (regime D5) zijn gedaan voor solar modules. De Taiwanese exporteurs zijn [C] , [D] en [E] en de koper is telkens eiseres. Per uitvoeraangifte zijn de exportcontainernummers vermeld. Deze uitvoeraangiften zijn gekoppeld aan in april en mei 2014 gedane aangiften voor de invoer (regime L1) van zonnepanelen in Taiwan. Het in die invoeraangiften aangegeven land van oorsprong is telkens CN, de Chinese verkoper is telkens [I] Co . Ltd. en de Taiwanese importeur is telkens [J] Co. Ltd.
4. Op grond van de bevindingen van de OLAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn en de verzamel-utb uitgereikt aan eiseres.”
2.2.
Nu de onder 2.1 vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
2.3.
[I] Co. Ltd. (hierna: [I] ) is een in de Volksrepubliek China gevestigde fabrikant van zonnepanelen.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In geschil is of de utb terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt. De inspecteur betoogt dat de rechtbank de utb ten onrechte heeft vernietigd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de rechtbank juist is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“11. Gelet op het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dient de verzamel-utb te worden verminderd en het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de verzamel-utb voor het overige in stand kan blijven.
12. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
13. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door de OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van de OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF (meer) kan worden toegekend. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
14. Annex 3 bij het OLAF-rapport, waarin de L1- en de D5-aangiften aan elkaar zijn gekoppeld, vormt de kern van het bewijs waarop verweerder zijn standpunt baseert dat de zonnepanelen de oorsprong China hebben. Gaandeweg de procedure hebben er evenwel aanvullingen en correcties op annex 3 plaatsgevonden. Met betrekking tot de aangifte met volgnummer NL0168 is in annex 3 bij het OLAF-rapport van 21 april 2015 een D5-uitvoeraangifte van 8 mei 2014 gekoppeld aan een L1-invoeraangifte van 12 mei 2014. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar opgemerkt dat de match kennelijk onjuist was en verwezen naar een bijlage die de OLAF bij brief van 26 mei 2015 uit Taiwan heeft ontvangen en waarin de datum van de betreffende L1-invoeraangifte 5 mei 2014 is. In de brief van 26 mei 2015 wordt deze wijziging niet toegelicht en ter zitting heeft verweerder desgevraagd evenmin kunnen uitleggen hoe het kan dat de L1-invoeraangifte opeens een week eerder zou hebben plaatsgevonden. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder erkend dat de match die in annex 3 voor de aangifte met het volgnummer NL0168 is gemaakt tussen de L1- en de D5-aangiften ook na wijziging van de datum van de L1-invoeraangifte nog steeds niet klopt, omdat in de D5-uitvoeraangifte wordt verwezen naar het referentienummer van een andere L1-invoeraangifte dan de L1-invoeraangifte waarmee de match is gemaakt. Ook voor de aangifte met volgnummer NL0181 heeft verweerder ter zitting erkend dat er geen match kan worden gemaakt, omdat er noch in de L1-aangifte noch in de D5-aangifte een importreferentienummer is genoemd.
15. De gegevens die de Taiwanese douane aan de OLAF heeft versterkt, houden voorts in dat de onderhavige zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd met de schepen SITC Pyeongtaek, SITC Keelung en Wan Hai 202. Aangezien de zonnepanelen zijn verkocht door [I] en dat bedrijf gevestigd is in Ningbo (China) zou het, indien de zonnepanelen in China zouden zijn geproduceerd, voor de hand liggen dat de zonnepanelen vanuit de haven van Ningbo naar Taiwan zijn verscheept. Verweerder heeft dat ter zitting desgevraagd bevestigd.
16. Eiseres heeft voor onder meer de schepen Asian Zephyr (thans genaamd SITC Pyeongtaek ), SITC Keelung en Wan Hai 202 overzichten met scheepsbewegingen overgelegd die zij via Vesselfinder heeft verkregen. Vesselfinder baseert zich op gegevens die via het Automatic Identification System, een geautomatiseerd tracking systeem dat gebruik maakt van elektronische transponders op schepen, worden verzameld. De positie van de schepen wordt onder meer weergegeven aan de hand van de lengte- en breedtegraad.
17. De rechtbank stelt voorop dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de gegevens die eiseres heeft overgelegd over de Asian Zephyr betrekking hebben op de SITC Pyeongtaek en niet heeft betwist dat de gegevens over de lengte- en breedtegraad waar de drie hiervoor genoemde schepen zich bevonden zijn ontleend aan de transponders van die schepen en de werkelijke positie van die schepen weergeven. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ter betwisting van de betrouwbaarheid van de door eiseres overgelegde scheepsbewegingen ziet de rechtbank, mede gelet op de door eiseres ter zitting gegeven toelichting, geen reden om die gegevens terzijde te stellen.
18. De rechtbank heeft middels het raadplegen van openbare bronnen via internet vastgesteld dat Ningbo (China) op lengtegraad 29.8149278, breedtegraad 121.514255 ligt. Uit de door eiseres overgelegde transpondergegevens blijkt dat geen van de schepen waarmee de onderhavige zonnepanelen volgens de gegevens van de Taiwanese douane naar Taiwan zijn vervoerd voorafgaand aan de in april/mei 2014 gedane L1-invoeraangiften de haven van Ningbo heeft aangedaan.
19. Aangezien de door eiseres overgelegde scheepsbewegingen ontkrachten dat de onderhavige zonnepanelen vanuit Ningbo (China) naar Taiwan zijn verscheept, is de rechtbank van oordeel dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF kan worden toegekend. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige zonnepanelen de oorsprong China hebben. Dat blijkens hetgeen hiervoor onder 14 is overwogen de datum van een invoeraangifte zonder enige toelichting een week is vervroegd zodat de invoer wel voorafgaand aan de uitvoer heeft plaatsgevonden en er twee L1-invoeraangiften ten onrechte zijn gematched aan D5-uitvoeraangiften, vormt op zichzelf geen reden om de bevindingen van de OLAF geheel ter zijde te stellen, maar sterken de rechtbank in dit geval wel in haar oordeel dat de bevindingen van de OLAF ernstig in twijfel moeten worden getrokken.
20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en behoeven de overige door eiseres aangevoerde grieven geen bespreking omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Partijen houdt ook in hoger beroep verdeeld of de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. De inspecteur heeft ter zake betoogd dat hij voor alle (20) aangiften heeft voldaan aan zijn bewijslast. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat uit de door belanghebbende naar voren gebrachte scheepsbewegingen zou volgen dat de zonnepanelen niet van China naar Taiwan zijn vervoerd met de in de L1-aangiften vermelde schepen. Ook overigens stelt de inspecteur dat hij voor alle aangiften aan zijn bewijslast heeft voldaan.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat, gelet op de door haar ingebrachte informatie over scheepsbewegingen, niet door de inspecteur aannemelijk is gemaakt dat de goederen van China naar Taiwan zijn vervoerd. Zo dit anders mocht zijn, betoogt belanghebbende dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast geen gebruik mag maken van de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie, omdat OLAF niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen in een derde land, als daar geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand aan ten grondslag ligt.
5.3.
Indien haar voormelde standpunten worden verworpen, betoogt belanghebbende dat zelfs met de door OLAF aangeleverde informatie het vereiste bewijs van de Chinese oorsprong niet is geleverd door de inspecteur. Zij stelt zich op het standpunt dat:
- -
“aannemelijk maken” niet volstaat: gelet op het gebruik van de term “blijken” in artikel 78 lid 3 CDW dient de inspecteur de Chinese oorsprong “overtuigend aan te tonen”;
- -
dermate ernstige bedenkingen tegen het OLAF-rapport moeten worden gekoesterd, dat het als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven;
- -
de Taiwanese autoriteiten, anders dan de inspecteur betoogt, geen link kunnen leggen tussen aangiften tot inslag in een entrepot (L1) en aangiften tot uitslag uit een entrepot (D5);
- -
de aangiftegegevens van de Taiwanese douane niet verifieerbaar zijn, omdat de ‘brondocumenten’ ontbreken;
- -
de matches tussen in- en uitslagen niet zijn gemaakt door de Taiwanese douane, maar door de Nederlandse douane, en
- -
er in het overzicht van de Taiwanese douane dubbele aangiften tot inslag (L1) voorkomen.
5.4.
Indien het Hof tot het oordeel komt dat de inspecteur wel heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn, betoogt belanghebbende dat de inspecteur is gebonden aan zijn ter zitting bij de rechtbank ingenomen standpunt - dat door de rechtbank is gevolgd (zie punt 11) - dat de navordering ten aanzien van de aangiften NL0168, NL0181 en (deels) NL0183 dient te vervallen. Belanghebbende heeft ‘voor zover nodig’ dit onderdeel van haar verweer tevens als ‘(voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep’ bestempeld. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de inspecteur (en, voor zover nodig, tot gegrondverklaring van haar (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep).
Scheeps- en containertracking
5.5.
Het Hof stelt vast dat de rechtbank in dezelfde samenstelling op dezelfde dag twee uitspraken heeft gedaan betreffende dezelfde douaneschuld, waarbij tot een verschillend oordeel is gekomen. In zaaknummer HAA 17/414 ( [I] ) heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur wel is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. In zaaknummer HAA 16/4430 (belanghebbende), waar het onderwerpelijke hoger beroep van de inspecteur tegen is gericht, heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur niet is geslaagd in voormelde bewijslast. Naar het Hof begrijpt is dit verschil in uitkomst terug te voeren op de omstandigheid dat de inspecteur in zaaknummer HAA 17/414 (zittingsdatum 9 mei 2019) wel, maar in zaaknummer HAA 16/4430 (zittingsdatum 28 februari 2019) niet erin geslaagd is bij de rechtbank de twijfel weg te nemen welke door belanghebbende was gezaaid inzake het vervoer van de zonnepanelen van China naar Taiwan.
5.6.
In zijn hogerberoepschrift heeft de inspecteur ter zake van de scheepsbewegingen het volgende aangevoerd:
“6. (…)
In april 2019 [Hof: na de zitting in eerste aanleg] heb ik nader onderzoek gedaan naar het transport van de hier in geding zijnde zonnepanelen vanuit China naar Taiwan. Daartoe heb ik onder andere een containertracking laten uitvoeren. Voor de onder NL0174 opgenomen L1-invoeraangiften heb ik daarvan alleen voor de containers met WHLU-nummers een resultaat terugontvangen. Deze containers werden zoals vermeld staat in bijlage 7 bij bijlage 13 van mijn verweerschrift volgens de L1-invoergaangifte [nummer L1-aangifte] van 14 april 2014 aangeleverd met de WAN HAI 202 (IMO 8901756). In bijgaande bijgevoegde tracking van de containers staat dat deze op 31 maart 2014 te Ningbo Beilun op de WAN HAI 202 werden geladen voor transport naar Taipei en daar op 5 april zijn uitgeladen. Vervolgens werden de containers op 11 april 2014 overgeladen op de WAN HAI 212. Dit schip heeft de containers vervolgens op 13 april 2014 afgeleverd in de haven van Kaoshiung. Ter informatie voeg ik tevens uitdraaien van zogenaamde “Movement results” in de relevante periode van beide schepen bij. Hierin staat dat de WAN HAI 202 op 30 maart 2014 in Beilun is geweest en op 5 april 2014 de haven van Taipei heeft aangedaan. En de WAN HAI 212 heeft op 11 april 2014 de haven van Taipei bezocht en is op 12 april 2014 in de haven van Kaoshiung aangemeerd (bijlage 3).
7. Voor de onder NL0178 opgenomen L1-invoeraangiften voeg ik een uitdraai van de “Movement results” van de SITC Keelung (IMO 9088902) bij. De door dit schip vervoerde containers werden zoals vermeld staat in bijlage 7 bij bijlage 13 van mijn verweerschrift op 15 april 2014 aangeleverd in Kaoshiung. In de “Movement results” staat dat dit schip op 8 april 2014 uit Beilun is vertrokken en op 14 april in Kaoshiung is aangekomen (bijlage 4).
8. Voor de overige transporten uit China naar Kaoshiung werd gebruikgemaakt van de SITC Pyeongtaek. Zoals in de bijgevoegde uitdraai uit het scheepsregister van het schip Easline Busan (IMO 9101792) staat, was dit schip in de periode van 11 januari 2010 tot 22 juli 2014 anders genaamd, namelijk SITC Pyeongtaek20. De “Movement results” van dit schip vermelden dat dat schip tussen april 2014 en eind mei 2014 regelmatig Beilun en Kaoshiung aandeed (bijlage 5)
(…)
Voetnoot 20: De scheepsbewegingen van een schip (thans) genaamd SITC Pyeongtaek, zoals door belanghebbende in beroep ingebracht, hebben betrekking op een schip dat ten tijde van de onderhavige transporten “Asian Zephyr” was genaamd.
Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde bijlagen de door belanghebbende in eerste aanleg betrokken stelling dat van vervoer van China naar Taiwan geen sprake zou zijn voldoende gemotiveerd weerlegd, mede gelet op hetgeen in het hiernavolgende (5.9 e.v.) wordt overwogen en geoordeeld omtrent de oorsprong van de zonnepanelen. Specifiek ten aanzien van het schip met de naam SITC Pyeongtaek, met callsign VRGG2, dat in het merendeel (9 van de 13) L1-aangiften is vermeld, heeft te gelden dat uit het door de inspecteur overgelegde uittrekstel uit het scheepsregister inderdaad blijkt dat het schip dat thans Easline Busan is geheten (IMO 9101792), in de periode van 11 januari 2010 tot 22 juli 2014 de naam “SITC Pyeongtaek” droeg en voer onder het callsign VRGG2. De in hoger beroep door belanghebbende betrokken stelling dat genoemd schip in de betreffende periode nimmer in “de haven van Ningbo” is geweest, vindt geen steun in de door haar overgelegde informatie uit ‘Vesselfinder’. Uit dit overzicht blijkt dat meergenoemd schip alleen al in de periode van 10 april 2014 tot en met 5 juni 2014 zes maal de haven van Ningbo Beilun heeft aangedaan, alwaar een internationale containerterminal is gevestigd (Ningbo Beilun International Container Terminals).
Bevoegdheid OLAF
5.7.
Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat OLAF niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen in een derde land als daar geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand aan ten grondslag ligt. Ter uitvoering van haar taken kan OLAF missies voor administratieve samenwerking en onderzoek in derde landen organiseren. OLAF heeft geen wettelijke bevoegdheden in Taiwan en is daarom afhankelijk van de (vrijwillige) medewerking van de Taiwanese autoriteiten en bedrijven. Deze autoriteiten en een deel van de aangezochte bedrijven hebben deze medewerking verleend. De langs deze weg verkregen informatie heeft OLAF vastgelegd in een rapport. Het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 883/2013 en artikel 19 van Verordening 515/97 staat aan deze gang van zaken niet in de weg. Uit genoemde bepalingen volgt enkel dat OLAF bij controles in derde landen dient te handelen conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten. Nu dergelijke overeenkomsten ontbreken, kan OLAF niet eigenstandig controles instellen in Taiwan. Deze omstandigheid staat er evenwel niet aan in de weg dat de Taiwanese autoriteiten OLAF (vrijwillig) van informatie voorzien en bedrijven bezoeken, waarbij zij zich in voorkomend geval laten vergezellen door medewerkers van OLAF. Het Hof ziet daarom geen aanleiding de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie als bewijsmiddel uit te sluiten.
5.8.
Evenmin deelt het Hof de zienswijze van belanghebbende dat dermate ernstige bedenkingen tegen het OLAF-rapport moeten worden gekoesterd, dat het als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Anders dan belanghebbende kennelijk voorstaat, wordt in het OLAF-rapport nergens verondersteld dat een Taiwanese D5-uitslagaangifte steeds betrekking moet hebben op de uitslag uit een entrepot van goederen die van buiten Taiwan in dat entrepot zijn gebracht. Dit is echter wél het geval als in de D5-uitslagaangifte wordt verwezen naar een L1-inslagaangifte, zo begrijpt het Hof uit zowel het OLAF-rapport als de door belanghebbende ingebrachte affidavit van advocate [naam advocaat] (zie ook 5.11), omdat L1-inslagaangiften specifiek worden gebruikt voor de inslag in een entrepot van goederen die van buiten Taiwan komen.
Oorsprong
5.9.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beoordeeld of de inspecteur met de - door tussenkomst van OLAF - van de Taiwanese autoriteiten verkregen informatie heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.10.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste bewijsstandaard door voldoende te achten dat de inspecteur de Chinese oorsprong “aannemelijk maakt”. Zij stelt zich op het standpunt dat de inspecteur gehouden is de Chinese oorsprong overtuigend aan te tonen, omdat in artikel 78 lid 3 van het CDW de term ‘blijkt’ wordt gebruikt. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Om de redenen vermeld in onderdeel 7.5 van de conclusie van A-G Ettema van 3 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:375, moet ervan worden uitgegaan dat de Uniewetgever met het woord ‘blijken’ in genoemde bepaling niet heeft bedoeld een zwaardere graad van bewijs voor te schrijven. De rechtbank heeft daarom met juistheid als uitgangspunt genomen dat de inspecteur kan volstaan met het aannemelijk maken van de Chinese oorsprong.
5.11.
De Taiwanese douane heeft OLAF informatie verstrekt uit haar aangiftesystemen. Het betreft gegevens afkomstig uit digitale aangiften, waarmee goederen zijn ingeslagen in entrepots (aangiften L1) en uitgeslagen uit entrepots (aangiften D5). De Taiwanese douane heeft daarbij de gegevens uit de aangiften tot uitslag (D5) (op containerniveau) gekoppeld aan de daarmee corresponderende aangiften tot inslag (L1). Anders dan belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd, onder meer onder verwijzing naar een ‘affidavit’ van een Taiwanese advocaat ( [naam advocaat] ), lijdt het naar ’s Hofs oordeel geen twijfel dat de Taiwanese douane deze koppeling kan maken. Indien uitslagen niet aan inslagen gekoppeld zouden kunnen worden, is het voor de Taiwanese douane immers onmogelijk om douanetoezicht uit te oefenen op een douane-entrepot. Bovendien blijkt uit het missierapport dat het referentienummer van de aangifte tot inslag (zoals een L1-aangifte) een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag (D5). Het missierapport vermeldt ter zake onder 3.1: “The following details are mentioned in the original Taiwanese data: (…) Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import) (…)”. Tot slot stelt het Hof vast dat advocaat [naam advocaat] in de door belanghebbende overgelegde ‘affidavit’ ook uitdrukkelijk bevestigt dat het L1-nummer in de D5-aangifte dient te worden vermeld, indien goederen worden geëxporteerd vanuit het entrepot waarin zij direct daaraan voorafgaand zijn ingeslagen vanuit een derde land met een aangifte L1. Zij verklaart ter zake het volgende:
“Notwithstanding, the match of D5 to L1 via the entry declaration number stated on a D5 export would be established if (and only if) the goods are exported/shipped directly from the warehouse of the importer in which the imported goods entered. For example, if the goods are imported by a logistics centre (under L1) and shipped to foreign countries (under D5) by the same logistic centre directly from its warehouse in which the imported goods entered, whether under the name of the logistic centre or another bonded warehouse/logistic centre being the exporter, the D5 declaration should state the L1 import declaration number because the L1 import declaration is the preceding warehouse-entering declaration before exportation. In other words, the D5-L1 link can be made only if the goods were imported under L1, and were shipped to foreign countries under D5 directly from the warehouse that imported goods entered and stored upon importation.”
5.12.
De inspecteur heeft in de loop van het geding diverse malen door hemzelf - op basis van de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens - vervaardigde “(totaal)overzichten” overgelegd, waarin hij heeft gepoogd (op één pagina) inzichtelijk te maken hoe de in- en uitslagen van zonnepanelen uit de Taiwanese entrepots zich verhouden tot elkaar en tot de invoeraangiften die in Nederland zijn ingediend. Gelet op de door belanghebbende geuite kritiek op deze door de inspecteur samengestelde overzichten en haar kritiek op de annexen 1 en 3 bij het missierapport van OLAF, heeft het Hof al deze overzichten buiten beschouwing gelaten en zijn oordeel rechtstreeks gebaseerd op de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens, opgenomen in het Excel-bestand “Taiwan_Transshipment data F1F5_May 2015_MS” (waarvan de inspecteur een - door hem niet bewerkte - afdruk heeft overgelegd als bijlage 1 bij zijn hogerberoepschrift) en de door belanghebbende ingediende invoeraangiften en de daarbij behorende handelsbescheiden.
Belanghebbende heeft betoogd dat de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens niet als bewijs kunnen worden aanvaard, omdat de Taiwanese douane niet de brondocumenten (facturen, bill’s of lading, paklijsten, etc) heeft verstrekt op basis waarvan de Taiwanese aangevers hun aangiften L1 en D5 hebben opgesteld. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De vrije bewijsleer brengt met zich dat het de inspecteur vrijstaat de Taiwanese aangiftegegevens als bewijs in te brengen, ook indien hij niet over de documenten beschikt op basis waarvan de Taiwanese aangevers de desbetreffende aangiften hebben opgesteld. Het is vervolgens aan het Hof om de beoordelen of de inspecteur, met hetgeen hij heeft ingebracht, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
5.13.
Uit de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens en de in Nederland ingediende invoeraangiften (en de bij die invoeraangiften behorende handelsbescheiden) blijkt onder meer het volgende:
- in alle inslagaangiften L1 is China als land van oorsprong vermeld;
- in alle inslagaangiften L1 is [I] als “seller” vermeld;
- inslag van de in de bestreden utb betrokken zonnepanelen heeft plaatsgevonden met 13 aangiften L1;
- uitslag heeft meestal één dag na de inslag plaatsgevonden (in een klein aantal gevallen twee of drie dagen na de inslag);
- de uitslag van de desbetreffende zonnepanelen heeft plaatsgevonden met 37 aangiften D5;
- sommige uitslagaangiften D5 betreffen zonnepanelen die met verschillende aangiften L1 zijn ingeslagen;
- sommige uitslagcontainers bevatten zonnepanelen die met twee verschillende aangiften L1 zijn ingeslagen, waardoor - zoals belanghebbende met juistheid heeft opgemerkt - hetzelfde (uitslag)containernummer soms tweemaal voorkomt in het overzicht;
- in de aangiften tot uitslag D5 is in alle gevallen belanghebbende als “buyer” vermeld;
- de containernummers, scheepsnamen en reisnummers welke zijn vermeld in de aangiften tot uitslag D5 komen overeen met de containernummers, scheepsnamen en reisnummers die zijn vermeld in de aangiften ten invoer - en de daarbij behorende handelsbescheiden - die zijn gedaan door belanghebbende.
5.14.
De stelling van belanghebbende dat de ‘matches’ tussen inslagen (L1) en uitslagen (D5) niet zijn gemaakt door de Taiwanese douane, maar door de Nederlandse douane, mist feitelijke grondslag. Uit de onder 5.12 genoemde aangiftegegevens van de Taiwanese douane blijkt dat de Taiwanese douane per exportcontainer een match heeft gemaakt tussen de uitslagaangiften D5 en de inslagaangiften L1. De gegevens uit de D5-aangiften zijn door middel van een dubbele verticale lijn gescheiden van de gegevens uit de L1-aangiften. Tot de gegevens vermeld in de D5-aangiften behoort het nummer van de L1-aangiften waarmee de desbetreffende goederen in het entrepot zijn ingeslagen (zie de kolom met het opschrift “Imported by (declaration)”). Dit nummer komt in alle gevallen overeen met het aangiftenummer van de L1-aangiften (zie de kolom met het opschrift “Import declaration number”). Hieruit blijkt dat de Taiwanese douane de uitslagen uit entrepot van zonnepanelen met bestemming Nederland in alle gevallen heeft kunnen ‘matchen’ met inslagen in entrepot van zonnepanelen uit China.
5.15.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, met de onder 5.12 genoemde aangiftegegevens van de Taiwanese douane, voor alle twintig na de uitspraak op bezwaar nog in geschil zijnde aangiften ten invoer heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat in het overzicht van de Taiwanese douane dubbele L1-aangiften voorkomen staat niet aan dit oordeel in de weg: zoals vermeld in 5.13 heeft de inslag plaatsgevonden met 13 L1-aangiften (veelal 10 tot 20 containers per aangifte) en de uitslag met 37 D5-aangiften (veelal 5 containers per aangifte), zodat één L1-aangifte logischerwijs aan meerdere D5-aangiften gekoppeld kan worden. Ook de omstandigheid dat het aantal aangegeven stuks zonnepanelen in de inslagaangiften in een aantal gevallen groter is dan het aantal stuks in de daarmee gematchte uitslagaangiften, doet aan dit oordeel niet af. Het is immers zeer wel mogelijk dat een deel van de ingeslagen goederen een andere eindbestemming heeft gekregen dan Nederland, dan wel om een andere reden niet in de onderwerpelijke utb is begrepen.
De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat in diverse gevallen in de uitvoeraangiften D5 een andere Taiwanese exporteur wordt vermeld dan in de facturen en paklijsten die zijn overgelegd bij de invoeraangiften in Nederland brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Het Hof ziet hierin veeleer een bevestiging dat [I] vanuit China bepaalde welke Taiwanese fabrikant/exporteur werd vermeld in de facturen en paklijsten die bij de aangiften in Nederland werden overgelegd.
5.16.
Belanghebbende heeft gesteld dat met de aangiften NL048 ( [aangiftenummer] ) en NL049 ( [aangiftenummer] ) méér zonnepanelen (728 stuks) in het vrije verkeer zijn gebracht dan uit Taiwan zijn uitgevoerd, zodat voor 728 stuks de Chinese oorsprong niet is aangetoond. Deze stelling vindt geen steun in de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens. Uit die gegevens blijkt dat op 22 april 2014 met aangifte D5 [nummer uitslagaangifte] een vijftal containers met zonnepanelen is uitgeslagen uit entrepot. Deze containers, met de nummers BMOU4307620, MAGU5269954, MAGU5306554, TCNU8842865 en TEMU6992110, bevatten tezamen 3.640 zonnepanelen. Al deze zonnepanelen zijn op 21 april 2014, dus één dag voor de uitslag, ingeslagen in entrepot met twee verschillende inslagaangiften: 2912 stuks van de 3.640 zonnepanelen zijn ingeslagen met de L1-aangifte [nummer L1-aangifte] en de overige 728 stuks zijn ingeslagen met de L1-aangifte met nummer [nummer L1-aangifte] . In beide L1-aangiften is China vermeld als land van oorsprong en [I] als verkoper.
Aangifte NL048 betreft 1456 stuks (2 containers) en aangifte NL049 betreft 2184 stuks (3 containers) zonnepanelen. Bij beide aangiften is dezelfde bill of lading overgelegd van China Shipping Container Lines (Hong Kong) Co., Ltd, waarin de vijf voormelde containernummers zijn vermeld. De bill of lading vermeldt bovendien dezelfde goederenomschrijving (solar module 255W), dezelfde scheepsnaam (YM Unison) en hetzelfde reisnummer (46W) als vermeld in de voornoemde aangifte D5. Op de bij de aangiften gevoegde “packing list” zijn dezelfde vijf containernummers vermeld. De inspecteur heeft daarom naar ’s Hofs oordeel voor alle 3.640 zonnepanelen voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat zij van Chinese oorsprong zijn.
5.17.
Ten aanzien van aangifte NL0167 ( [aangiftenummer] ) heeft belanghebbende betoogd dat de navordering verminderd zou moeten worden, omdat er geen match is voor een deel van de in de navordering begrepen zonnepanelen. Ook hierin volgt het Hof belanghebbende niet. Uit de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens blijkt dat op 13 mei 2014 met een drietal uitslagaangiften D5 (nrs. [nummer uitslagaangifte] , [nummer uitslagaangifte] en [nummer uitslagaangifte] ) in totaal 14 containers met zonnepanelen met een vermogen van 250 watt zijn uitgeslagen uit entrepot. Deze containers bevatten tezamen 10.192 zonnepanelen. Al deze zonnepanelen zijn op 12 mei 2014, dus één dag voor de uitslag, ingeslagen met de L1-aangifte met nummer [nummer L1-aangifte] , met vermelding van China als land van oorsprong en [I] als verkoper.
Op 13 mei 2014 is blijkens de Taiwanese aangiftegegevens (pagina 2, laatste regel) nog een vierde uitslagaangifte D5 gedaan ( [nummer uitslagaangifte] ), voor 728 zonnepanelen (één container), met een vermogen van 255 Watt. Deze 728 zonnepanelen zijn één dag voorafgaand aan de uitslag ingeslagen in entrepot met de L1-aangifte met nummer [nummer L1-aangifte] , met vermelding van China als land van oorsprong en [I] als verkoper.
Met aangifte NL0167 zijn 10.920 stuks zonnepanelen (15 containers) ten invoer aangegeven. In de aangifte worden alle 15 containernummers vermeld die ook in de vier voormelde Taiwanese aangiften D5 zijn genoemd. Ook vermeldt de aangifte: “420 laadbord 250W+255W Solar modules zijnde zonnepanelen (= 10920 pcs.)”. Uit de bij de aangifte gevoegde handelsbescheiden - waarin wederom dezelfde 15 containernummers zijn vermeld als in de vier aangiften D5 - blijkt dat het gaat om 10.192 zonnepanelen met een vermogen van 250 Watt en 728 zonnepanelen met een vermogen van 255 Watt. De inspecteur heeft daarmee naar ’s Hofs oordeel voor alle 10.920 zonnepanelen voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat zij van Chinese oorsprong zijn.
5.18.
Belanghebbende heeft in de door haar ingebrachte gedingstukken een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat [I] door Taiwanese producenten zonnepanelen heeft laten vervaardigen welke naar (onder andere) Nederland zijn verscheept. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van dit scenario slechts één contract overgelegd voor 3.640 zonnepanelen (5 containers), in welk contract geen enkele technische specificatie voorkomt, anders dan dat de panelen 255 Watt dienen te produceren. Belanghebbende heeft ook de bijbehorende factuur overgelegd. Uit de aangiftegegevens van de Taiwanese douane blijkt evenwel dat de desbetreffende vijf containers met zonnepanelen op 29 april 2014 met uitslagaangifte D5 nr. [nummer uitslagaangifte] zijn uitgeslagen uit entrepot, nadat zij één dag eerder, op 28 april 2014 in entrepot waren ingeslagen met aangifte L1 nr. [nummer L1-aangifte] , onder vermelding van China als land van oorsprong en [I] als “seller”. Dezelfde vijf containernummers zijn vermeld in aangifte NL0179, zodat het geen twijfel lijdt dat ook deze zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
Het door belanghebbende geschetste alternatieve scenario brengt het Hof, reeds vanwege het gebrek aan feitelijke onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
5.19.
Uit het vorenoverwogene volgt dat, anders dan de rechtbank heeft beslist, naar het oordeel van het Hof voor alle in geding zijnde aangiften het vereiste bewijs van de Chinese oorsprong is geleverd. Bij deze stand van het geding dient het verweer van belanghebbende te worden behandeld, inhoudende dat de inspecteur is gebonden aan zijn ter zitting bij de rechtbank ingenomen standpunt dat de heffing dient te vervallen ten aanzien van de aangiften NL0168 (14NLHWJ9ONUE4GSC63), NL0181 (14NLHWHWUBNJ8DSC63) en (deels) NL0183 (14NLHWJ9NFED4FWD50) en dat de utb in zoverre reeds daarom terecht is vernietigd door de rechtbank. Het Hof overweegt als volgt.
5.20.
De mondelinge behandeling van het beroep in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. In het hiervan opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
“en verklaart [de inspecteur]:
Bijlage 13 bij het verweerschrift, subbijlage 6, is een volledig overzicht van de aangiften. Ik zie nu dat het schema is gaan schuiven, waardoor niet alles meer goed loopt.
Ik dacht dat over aangifte NL0168 wel iets is gezegd in de vooraankondiging of in de uitspraak op bezwaar. Er staat echter niets over het niet op elkaar aansluiten van de nummers. Ik zie nu dat er geen link is dus de heffing vervalt. Het bedrag staat inderdaad op bijlage één bij de utb en is € 175.812. Voor aangifte NL0181 geldt hetzelfde en kan ik geen link maken. Ook die heffing moet vervallen.
De rechtbank houdt mij voor dat bij de aangifte NL0183 in de laatste kolom 10 containernummers zijn vermeld terwijl op de aangiften in Nederland 15 containernummers zijn vermeld. Ik begrijp nu dat de douanewaarde van € 1.169.532 ziet op 15 containers. Dit moeten 10 containers zijn dus er moet 1/3 van de waarde af en 1/3 van de heffing. (…)”
De rechtbank heeft naar aanleiding van voormelde uitlatingen van de inspecteur in punt 11 van de bestreden uitspraak het volgende overwogen:
“11. Gelet op het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dient de verzamel-utb te worden verminderd en het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de verzamel-utb voor het overige in stand kan blijven.”
5.21.
Naar ’s Hofs oordeel heeft de inspecteur ter zitting in eerste aanleg in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de utb dient te worden verminderd voor zover deze de aangiften NL0168, NL0181 en (deels) NL0183 betreft. Het staat de inspecteur alsdan in rechte niet vrij om in hoger beroep terug te komen op zijn standpunt. De omstandigheid dat in hoger beroep, op basis van de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens, ook voor de aangiften NL0168, NL0181 en NL0183 aannemelijk is gemaakt dat de desbetreffende zonnepanelen wel degelijk van Chinese oorsprong zijn (zie 5.15, eerste volzin), maakt dit niet anders. Het verweer van belanghebbende slaagt in zoverre. Het Hof komt daarom niet toe aan een behandeling van het ‘voor zover nodig’ door belanghebbende ingestelde incidenteel hoger beroep.
Vertrouwen
5.22.
Belanghebbende heeft betoogd dat de oorsprongscertificaten van de New Taipei City Chamber of Commerce authentiek zijn. Voor zover belanghebbende daarmee beoogt een beroep te doen op het bepaalde in artikel 220 tweede lid sub b van het CDW overweegt het Hof als volgt. De afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de New Taipei City Chamber of Commerce is niet gebaseerd op een overeenkomst tussen de Europese Unie en Taiwan of op enige bepaling van secundair recht van de Europese Unie, zodat de New Taipei City Chamber of Commerce niet als ‘douaneautoriteit’ in de zin van artikel 220 van het CDW kan worden aangemerkt. Aan de certificaten kan reeds daarom geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend.
5.23.
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, waaronder de door haar overgelegde Taiwanese handelsstatistieken, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.24.
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gedeeltelijk slaagt. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.20 en 5.21 dient de utb te worden verminderd met de belastingbedragen die betrekking hebben op de aangiften NL0168, NL0181 en (deels) NL0183. Het betreft de volgende bedragen:
aangifte | vermindering definitieve antidumpingrechten | vermindering definitieve compenserend rechten |
NL0168 | € 816.379,20 (tot nihil) | € 175.812,00 (tot nihil) |
NL0181 | € 416.353,39 (tot nihil) | € 89.664,12 (tot nihil) |
NL0183 | € 208.176,70 (met een derde) | € 44.832,06 (met een derde) |
Totaal | € 1.440.909,29 | € 310.308,18 |
6. Kosten
Nu het hoger beroep van de inspecteur slechts gedeeltelijk doel treft bestaan termen de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met haar verweer tegen het hoger beroep van de inspecteur redelijkerwijs heeft moeten maken.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: € 1.496 [2 (verweerschrift + verschijnen ter zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 748].
7. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake het griffierecht en de proceskosten;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de vermindering van de definitieve antidumpingrechten, de vermindering van de definitieve compenserende rechten en de toegekende proceskostenvergoeding van € 984;
- -
vermindert de utb met € 1.440.909,29 aan definitieve antidumpingrechten en € 310.308,18 aan definitieve compenserende rechten;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.496.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 2 september 2021 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.