HR 27 oktober 2015, NJ 2016, 112 m.nt. Rozemond; HR 1 december 2015, NJ 2016, 113, m.nt. Rozemond.
HR, 05-07-2016, nr. 15/04755
ECLI:NL:HR:2016:1520
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/04755
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1520, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:624, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:624, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1520, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0320
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Art. 289 Sr. Falende bewijsklacht voorbedachte raad.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/04755
IF/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 juli 2015, nummer 20/002307-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor aangever voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer] :
O: Opmerking verbalisanten
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verbalisanten
"V: Vertel eens wat er is gebeurd op de bewuste avond?
A: Op 29 januari 2014 ben ik tussen 2.00 uur en 2.30 uur samen met [betrokkene 1] naar het centrum van Maastricht gegaan.
V: Waar zijn jullie geweest?
A: We zijn in café [A] geweest.
(...)
A: Op een gegeven moment zag ik dat een man [betrokkene 1] aan het lastig vallen was. (...)
A: Ik zal deze man, man 1 noemen.
(...)
A: Ik zag dat er op dat moment een tweede man bij was. Hij stond naast de man die ik man 1 heb genoemd. Ik zal die tweede man verder man 2 noemen. (...)
A: Ik heb die man in het Nederlands aangesproken en gezegd dat hij [betrokkene 1] niet moest lastigvallen.
De portier heeft tegen mij gezegd dat ik er niet uit hoefde en dat hij man 1 uit de zaak zou zetten.
V: Hoe lang zijn jullie nog in [A] gebleven.
A: [betrokkene 1] en ik hebben nog een tijdje in de ruimte rechts naast de ingang gezeten. Na ongeveer een half uur of drie kwartier was het sluitingstijd. Ik ben toen samen met [betrokkene 1] naar buiten gelopen. Wij liepen vanuit [A] rechtsaf. Vrijwel op het moment dat ik uit [A] kwam, zag ik op de hoek aan het einde van de Leliestraat, man 1 en man 2 staan. Ik zag dat zij naar mij keken. Ik dacht toen 'daar klopt iets niet' en ben teruggelopen naar de portier. Hij zag de mannen echter niet meer staan.
V : En toen?
A: [betrokkene 1] en ik liepen in de richting van de hoek Leliestraat/Grote Staat. Man 1 en man 2 kwamen op ons af. Ik zag dat man 1 een mes had uitgeklapt. Ik zag dat het lemmet ongeveer 10 centimeter lang was. De man hield het mes in zijn rechterhand onderhands met de punt van het lemmet in mijn richting.
V: Stond jij op dat moment met de rug naar [A] ?
A: Ik stond op dat moment met de rug naar [A] .
Ik zag dat die man met het mes in zijn hand een steek-/zwaaibeweging maakte in de richting van mijn buik. Deze man probeerde mij te steken. Ik heb om te voorkomen dat die man mij zou steken hem van mij afgeduwd of met de fles geslagen. Die man bleef maar aanvallen. Hij wilde niet stoppen.
Op het moment dat ik met mijn gezicht in de richting van [A] stond, zag ik plotseling dat ik een bonk vlees uit mijn broek had hangen. Ik riep toen dat ik gestoken was. Ik ben toen richting [A] gelopen en heb toen tegen de portiers gezegd: "Hij heeft mij gestoken". De ruzie was toen voorbij en ik heb de mannen niet meer gezien. Ik kan mij herinneren dat [betrokkene 1] en een portier bij mij waren en zeiden dat ik wakker moest blijven. Hierna werd ik wakker in het ziekenhuis.
O: We gaan even terug naar het moment dat die twee mannen vanuit de Grote Staat de Leliestraat inliepen. Wat gebeurde er toen?
A: Ik zag dat man 1 voorop liep en mij aanviel. Man 2 stond toen achter man 1."
2. De ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 juli 2014 als getuige afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer] voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 29 januari 2014 was ik in café [A] . Ik was met [betrokkene 1] . Eerst viel de verdachte haar lastig. Ik heb gezegd dat hij haar met rust moest laten. Er ontstond een kleine vechtpartij. Ik ben naar de portiers gegaan. Verdachte moest naar buiten. Hij wachtte mij buiten op. Daar ben ik door verdachte gestoken. De vriend van verdachte stond achter hem. Die heeft me niet aangeraakt.
3. Een geneeskundige verklaring opgemaakt door R.C.J. Beckers, als arts verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Maastricht, zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt ten aanzien van de verwonding van aangever [slachtoffer] :
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornaam: [...]
Geboren: [geboortedatum] 1982
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Omschrijving van het letsel:
A. Uitwendig waargenomen letsel: steekverwonding links onder in de buik, daarbij scheurtje in de darm, welke bij aankomst op de buik ligt. Tevens bij de echo vocht in de buik aangetroffen, waarschijnlijk bloed.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 29 januari 2014.
E. Overige van belang zijnde informatie: Operatie, darmletsel gehecht, bloeding liesader onder gehecht. Totaal ruim 4,5 liter bloedverlies.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 1] :
V: vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisanten
"V: [betrokkene 1] kun jij vertellen wat er is gebeurd en wat jij hebt gezien?
A: Ik ben met [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) naar [A] in Maastricht gegaan. Ik werd lastig gevallen door een jongen.
Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen de jongen zei dat hij mij met rust moest laten. Ik zag dat [slachtoffer] de jongen weggeduwde. Ik zag dat de uitsmijters van [A] naar ons kwamen gelopen. Ik zag dat [slachtoffer] aan de kant werd gezet en dat de jongen die mij lastig viel naar buiten werd begeleid en uit de zaak werd verwijderd.
Ruim nadat de jongen uit de zaak was verwijderd, ik denk zo'n twintig minuten, zijn [slachtoffer] en ik ook vertrokken. Het was sluitingstijd. Ik ben toen samen met [slachtoffer] naar buiten gelopen en vervolgens rechtsaf richting de Grote Staat. Toen wij bij het paaltje in de Leliestraat kwamen, vlakbij de Grote Staat, zag ik dat de jongen, die ons eerder had lastig gevallen, aan kwam lopen. Ik zag dat de jongen vanuit de Grote Staat kwam.
Ik hoorde dat [slachtoffer] aan de jongen vroeg of hij ons aan het opwachten was. Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand uit zijn broekzak een mes pakte. Ik zag dat dit mes zilverkleurig was, met een rond goudkleurig knopje om het mes mee uit te klappen. Ik schat dat dit mes ongeveer 10 centimeter lang was in ingeklapte stand en ongeveer 20 centimeter in uitgeklapte stand.
Ik zag dat de jongen het mes in eerste instantie niet geopend kreeg. Ik riep nog dat de jongen normaal moest en dat hij moest stoppen en tegen [slachtoffer] riep ik dat hij weg moest gaan.
Ik zag dat de jongen zich naar [slachtoffer] keerde. Hierdoor keerde de jongen zijn rug naar mij toe. Op dat moment zag ik dat de jongen al het mes had uitgeklapt.
Ik ben weggerend richting de uitsmijters van [A] .
Ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] riep dat hij was gestoken. Ik zag dat [slachtoffer] een hevig bloedende wond had in zijn linkerzij. Ik zag overal bloed. Ook zag ik dat er iets uit de wond hing, dit kwam vanuit het lichaam. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep: "Hij heeft mij gestoken, hij heeft mij gestoken." Hij doelde hiermee op de jongen waarmee wij kort van tevoren ruzie hadden gehad."
5. Een proces-verbaal van verhoor voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 1] :
U vraagt mij wat er is gebeurd bij [A] op 29 januari 2014. Ik was met [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ). Ik werd lastig gevallen door de meneer waar het over gaat (het hof begrijpt: verdachte). De man werd door de portier buiten gezet. De jongen stond voor ons. Ik zag op dat moment dat hij een mes bij zich had en dat probeerde uit te klappen, maar dat lukte niet. Ik zag dat de man het mes in zijn rechterhand had en dat hij stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] maakte.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten dan wel een van hen:
Aanleiding
Op 29 januari 2014 omstreeks 5.50 uur vond een steekpartij plaats in de Leliestraat te Maastricht, waarbij twee verdachten betrokken waren en een slachtoffer ernstig gewond raakte. De beelden van cameratoezicht gemeente Maastricht, van de Leliestraat en omgeving, werden vastgelegd.
Bekijken beelden
Vanaf 30 januari 2014 werden de beelden van cameratoezicht gemeente Maastricht, meerdere malen bekeken.
Indeling beelden en bevindingen
In dit proces-verbaal is een samenvatting vermeld van de bevindingen van de bedoelde beelden van cameratoezicht gemeente Maastricht op de datum woensdag 29 januari 2014.
Voor elk van de bevindingen is een tijdstip vermeld, omstreeks welk tijdstip de bevindingen hebben plaatsgevonden.
In de bevindingen zijn onder meer de namen van het slachtoffer [slachtoffer] en diens vriendin [betrokkene 1] vermeld, alsmede de verdachten [verdachte] en [betrokkene 2] .
Ad 2 Beelden steekincident Leliestraat, Grote Staat, Helmstraat, Grote Gracht en Markt 5:29 uur (camera VH49 Leliestraat richting Platielstraat met zicht op café [A] ): De verdachte [verdachte] wordt kennelijk uit het café [A] gezet door de portier. 05:30 uur: De verdachte [verdachte] krijgt vanuit het café zijn jas aangereikt, doet deze aan en sluit de jas.
05:41 uur (camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Leliestraat):
De verdachte [verdachte] loopt met een onbekende man vanuit de Leliestraat, de Grote Staat in, steekt deze over en beiden lopen de Dominicanerkerkstraat in.
05:42 uur: De verdachte [verdachte] en de onbekende man lopen daarna uit beeld.
05:42 uur (camera VH49 Leliestraat richting Platielstraat met zicht op café [A] ): [betrokkene 2] verlaat het café [A] in de Leliestraat en loopt dan richting Grote Staat.
05.44
uur (camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Lelièstraat):
De genoemde [betrokkene 2] blijft in het midden van de Grote Staat, tussen de Leliestraat en de Domincanerkerkstraat rondhangen en bellen.
05:45 uur (camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Leliestraat):
De verdachte [verdachte] komt vanuit de Dominicanerkerkstraat, de Grote Staat ingelopen en loopt naar [betrokkene 2] . Beiden blijven vervolgens ongeveer zes minuten, rondhangen in de Grote Staat, hoek Leliestraat.
In de genoemde tijdspanne kijkt de verdachte [verdachte] diverse malen de Leliestraat in.
05:49 uur (camera VH49 Leliestraat richting Platielstraat met zicht op café [A] ): Het slachtoffer [slachtoffer] verlaat met zijn vriendin [betrokkene 1] het café [A] , beiden blijven even buiten staan bij de uitgang en hebben contact met de portier.
05:50 uur: Het slachtoffer [slachtoffer] loopt met zijn vriendin [betrokkene 1] over de Leliestraat in de richting van de Grote Staat en lopen vervolgens uit beeld.
05:51 uur (camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Leliestraat):
De verdachte [verdachte] loopt vanuit de Grote Staat, de Leliestraat in en is vervolgens uit beeld. Even later loopt de genoemde [betrokkene 2] eveneens de Leliestraat in en derhalve uit beeld. Hierna komt de genoemde [betrokkene 2] achteruit vanuit de Leliestraat de Grote Staat ingelopen, gevolgd door het eveneens achteruit lopende slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer rent de Leliestraat in, gevolgd door genoemde [betrokkene 2] en beiden lopen uit beeld.
Opmerking verbalisanten:
De ruzie en het incident vinden kennelijk plaats in de Leliestraat, nabij de hoek Grote Staat en is, gezien de stand van de camera VH49, die op dat moment gericht is op het gedeelte van de Leliestraat, ter hoogte van het café [A] , niet zichtbaar op de beelden.
05:52 uur (camera VH49 Leliestraat richting Platielstraat met zicht op café [A] ):
In de Leliestraat komen het slachtoffer [slachtoffer] en diens vriendin [betrokkene 1] in beeld gelopen, komende uit de richting van de Grote Staat en lopende in de richting van het café [A] . Het slachtoffer [slachtoffer] houdt zijn linkerhand op zijn linkerzij. De genoemde [betrokkene 1] loopt naar de ingang van het café en heeft contact met de portiers. Het slachtoffer [slachtoffer] toont zijn linkerzij aan een van de portiers en de genoemde [betrokkene 1] pakt haar gsm en begint kennelijk te bellen. Het slachtoffer gaat aan de overzijde van de ingang van het café tegen een gevel aanhangen en houdt zijn linkerhand tegen zijn linkerzij.
05:52 uur (camera VH52 Grote Staat hoek Vrijthof-Helmstraat):
De verdachten [verdachte] en [betrokkene 2] komen vrijwel gelijktijdig vanuit de Leliestraat, de Grote Staat ingelopen. Zij lopen weg over de Grote Staat in de richting van het Vrijthof.
7. De waarnemingen van het hof ter terechtzitting d.d. 1 juli 2015 met betrekking tot de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van het cameratoezicht gemeente Maastricht, voor zover inhoudende:
De voorzitter deelt mede dat in de periode 5.45.00-5.51.01 op de camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Leliestraat zichtbaar is dat verdachte en [betrokkene 2] samen voor een winkel staan op de Grote Staat te Maastricht, op korte afstand van de ingang van de Leliestraat. In deze tijdspanne loopt verdachte meerdere keren naar de ingang van de Leliestraat en kijkt dan nadrukkelijk de Leliestraat in.
8. Een proces-verbaal van verhoor voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 29 januari 2014 ben ik met een vriend naar [A] in Maastricht gegaan. Ineens was er ruzie. Ik heb met een portier gepraat en heb hem gevraagd wat er was gebeurd. Die portier vertelde mij dat mijn vriend had geprobeerd om een vriendin van een andere jongen te versieren. Ik had geen mes bij me. [verdachte] was na die ruzie binnen zeker kwaad op die jongen.
9. Een proces-verbaal van verhoor voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2] :
Ik was in de nacht van 29 januari 2014 met [verdachte] op stap. Ik noem hem wel eens [verdachte] . [verdachte] en ik zijn uit café [A] vertrokken. Er kwam een man naar buiten. [verdachte] zei toen tegen mij dat deze man dezelfde was als de man waarmee hij ruzie had gehad in het café. Daarna kwam er een ruzie tot stand. Ik was daar niet bij betrokken. U vraagt mij wie er gevochten hebben. Dat waren [verdachte] en die man. Ik weet alleen door de camerabeelden, die ik met de politie later heb bekeken, dat ik achter de man, waar [verdachte] mee vocht, heb gestaan. U vraagt mij of ik zelf een mes had. Nee, ik had geen mes bij me. U vraagt me naar het moment waarop ik samen met [verdachte] buiten in de winkelstraat stond. U vraagt me of [verdachte] op dat moment iets tegen mij heeft gezegd over de jongen waarmee hij eerder in het café ruzie had gehad. [verdachte] was boos."
2.2.3.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Voorbedachten rade
(...)
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij de beoordeling van de vraag of te dezen sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade door de verdachte stelt het hof voorop dat hij - inherent aan zijn ontkenning dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes - het hof geen informatie heeft verschaft over hetgeen bij hem vóór en tijdens het plegen van het delict is omgegaan, bijvoorbeeld omtrent planvorming en besluitvorming. Of in dit geval voorbedachten rade bewezen kan worden verklaard, hangt af van de vraag of de hiervoor bedoelde gelegenheid tot beraad heeft bestaan en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte, vanwege een ruzie met het slachtoffer in café [A] , uit het café is gezet. Ruim een kwartier daarna heeft verdachte zich samen met getuige [betrokkene 2] opgesteld op de Grote Staat op korte afstand van de ingang met de Leliestraat, de straat waar café [A] is gelegen. Vervolgens, gedurende een tijdspanne van zes minuten, is verdachte diverse keren naar de ingang van de Leliestraat gelopen en heeft hij nadrukkelijk de Leliestraat in gekeken. Toen [slachtoffer] vervolgens uit café [A] naar de Grote Staat kwam gelopen, is verdachte naar hem toe gelopen, heeft hij zijn mes, met enige moeite, uitgeklapt en heeft hij [slachtoffer] , niettegenstaande de protesten van [betrokkene 1] , met kracht in zijn buik gestoken.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan op [slachtoffer] heeft staan wachten, maar dat hij tevens voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Mede gelet op het tijdsverloop dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte uit het café is gezet, respectievelijk om de hoek van de Leliestraat heeft staan wachten en de latere confrontatie met [slachtoffer] heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden. Het hof gaat ervan uit dat dit nadenken en beraden ook daadwerkelijk is gebeurd. Aan het onderzoek ter terechtzitting kan het hof geen feiten of omstandigheden ontlenen die daarvoor een contra-indicatie zouden zijn. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden, die hij als contra-indicaties aanmerkt, maken dat niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte - onder de gegeven omstandigheden - voorts niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte aldus met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft trachten te beroven.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheden dat verdachte gedurende enige tijd nadat hij uit café [A] is gezet niet in de directe nabijheid van het café is geweest, dat toen hij opgesteld stond op de Grote Staat in de buurt van de Leliestraat, niet de hele tijd zicht heeft gehad op de ingang van café [A] en mitsdien het slachtoffer ook via de andere uitgang (de Platielstraat) de Leliestraat had kunnen verlaten, doen aan het oordeel van het hof ten aanzien van het vastgestelde planmatig handelen van verdachte niet af."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat de verdachte:
- uit een café is gezet wegens een ruzie met [slachtoffer] ;
- een kwartier daarna zich met een ander heeft opgesteld op de Grote Staat op korte afstand van de ingang van de Leliestraat waaraan het café is gelegen;
- gedurende een tijdspanne van zes minuten diverse keren naar de ingang van de Leliestraat is gelopen en nadrukkelijk de Leliestraat in heeft gekeken; en
- toen [slachtoffer] het café verliet en richting de Grote Staat kwam gelopen, de Leliestraat is ingelopen richting [slachtoffer] en zijn mes, met enige moeite, heeft uitgeklapt en [slachtoffer] met kracht in zijn buik heeft gestoken.
Mede gelet hierop heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Art. 289 Sr. Falende bewijsklacht voorbedachte raad.
Nr. 15/04755
Mr. Machielse
Zitting 17 mei 2016
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 15 juli 2015 voor: poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen. Mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel komt op tegen het bewijs van de voorbedachte raad. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat verdachte het mes eerst tevoorschijn heeft gehaald en onhandig opengeklapt toen [slachtoffer] en [betrokkene 1] uit het café kwamen. Dat is volgens de steller van het middel een contra-indicatie tegen de voorbedachte raad. Als verdachte van plan zou zijn geweest om te gaan steken had het voor de hand gelegen dat hij het mes opengeklapt gereed had gehouden. Volgens de steller van het middel heeft het er alle schijn van dat verdachte het idee om het mes te gebruiken eerst heeft opgevat toen [slachtoffer] al voor zijn neus stond.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat
“hij op 29 januari 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met dat mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3. Over de voorbedachte raad heeft het Hof in zijn arrest het volgende overwogen:
"Voorbedachten rade
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat, indien het hof wettig en overtuigend bewezen verklaard, dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij de beoordeling van de vraag of te dezen sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade door de verdachte stelt het hof voorop dat hij - inherent aan zijn ontkenning dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes - het hof geen informatie heeft verschaft over hetgeen bij hem vóór en tijdens het plegen van het delict is omgegaan, bijvoorbeeld omtrent planvorming en besluitvorming. Of in dit geval voorbedachten rade bewezen kan worden verklaard, hangt af van de vraag of de hiervoor bedoelde gelegenheid tot beraad heeft bestaan en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte, vanwege een ruzie met het slachtoffer in café [A] , uit het café is gezet. Ruim een kwartier daarna heeft verdachte zich samen met getuige [betrokkene 2] opgesteld op de Grote Staat op korte afstand van de ingang met de Leliestraat, de straat waar café [A] is gelegen.
Vervolgens, gedurende een tijdspanne van zes minuten, is verdachte diverse keren naar de ingang van de Leliestraat gelopen en heeft hij nadrukkelijk de Leliestraat in gekeken. Toen [slachtoffer] vervolgens uit café [A] naar de Grote Staat kwam gelopen, is verdachte naar hem toe gelopen, heeft hij zijn mes, met enige moeite, uitgeklapt en heeft hij [slachtoffer] , niettegenstaande de protesten van [betrokkene 1] , met kracht in zijn buik gestoken.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan op [slachtoffer] heeft staan wachten, maar dat hij tevens voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Mede gelet op het tijdsverloop dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte uit het café is gezet, respectievelijk om de hoek van de Leliestraat heeft staan wachten en de latere confrontatie met [slachtoffer] heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden. Het hof gaat ervan uit dat dit nadenken en beraden ook daadwerkelijk is gebeurd. Aan het onderzoek ter terechtzitting kan het hof geen feiten of omstandigheden ontlenen die daarvoor een contra-indicatie zouden zijn. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden, die hij als contra-indicaties aanmerkt, maken dat niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte - onder de gegeven omstandigheden - voorts niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte aldus met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft trachten te beroven.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheden dat verdachte gedurende enige tijd nadat hij uit café [A] is gezet niet in de directe nabijheid van het café is geweest, dat toen hij opgesteld stond op de Grote Staat in de buurt van de Leliestraat, niet de hele tijd zicht heeft gehad op de ingang van café [A] en mitsdien het slachtoffer ook via de andere uitgang (de Platielstraat) de Leliestraat had kunnen verlaten, doen aan het oordeel van het hof ten aanzien van het vastgestelde planmatig handelen van verdachte niet af.
Conclusie
Het hof acht derhalve de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen en verwerpt de verweren van de verdediging."
3.4. Ter terechtzitting van 1 juli 2015 heeft de verdachte ontkend te hebben gestoken. Hij is aangevallen door [slachtoffer] en heeft geprobeerd zich te verdedigen, maar hij was niet in het bezit van een mes.
3.5. Bewijsmiddel 1 bevalt een verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat hij meteen toen hij het etablissement verliet verdachte met een uitgeklapt mes op hem toe zag komen. Verdachte maakte een steekbeweging in de richting van zijn, [slachtoffers] , buik. Verdachte had eerder de vriendin van [slachtoffer] , [betrokkene 1] , in het café lastiggevallen. Bewijsmiddel 4 bevalt de verklaring van [betrokkene 1] , die bevestigt dat verdachte haar in het café lastig viel. Verdachte moest daarop de zaak verlaten. Vervolgens verklaart zij:
“Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand uit zijn broekzak een mes pakte. Ik zag dat dit mes zilverkleurig was, met een rond goudkleurig knopje om het mes mee uit te klappen. Ik schat dat dit mes ongeveer 10 centimeter lang was in ingeklapte stand en ongeveer 20 centimeter in uitgeklapte stand.
Ik zag dat de jongen het mes in eerste instantie niet geopend kreeg. Ik riep nog dat de jongen normaal moest en dat hij moest stoppen en tegen [slachtoffer] riep ik dat hij weg moest gaan.
Ik zag dat de jongen zich naar [slachtoffer] keerde. Hierdoor keerde de jongen zijn rug naar mij toe. Op dat moment zag ik dat de jongen al het mes had uitgeklapt.”
Zij rende naar de uitsmijters en hoorde toen [slachtoffer] roepen dat hij was gestoken. In haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft zij deze verklaring bevestigd (bewijsmiddel 5). In bewijsmiddel 7 geeft de voorzitter als waarneming van het hof met betrekking tot de vertoonde beelden het volgende weer:
“De voorzitter deelt mede dat in de periode 5.45.00-5.51.01 op de camera VH50 Grote Staat, hoek Dominicanerkerkstraat-Leliestraat zichtbaar is dat verdachte en [betrokkene 2] samen voor een winkel staan op de Grote Staat te Maastricht, op korte afstand van de ingang van de Leliestraat. In deze tijdspanne loopt verdachte meerdere keren naar de ingang van de Leliestraat en kijkt dan nadrukkelijk de Leliestraat in.”
3.6. In zijn overwegingen heeft het hof naar mijn oordeel er niet van blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over voorbedachte raad te zijn uitgegaan.1.De volgende vraag is of de conclusie waartoe het hof is gekomen begrijpelijk is.
Verdachte is het café [A] uitgezet. Hij heeft zich nadien in de buurt opgehouden en heeft minstens gedurende 6 minuten de uitgang van dit café aan de Leliestraat in de gaten gehouden. Als dan [slachtoffer] en zijn vriendin het café verlaten gaat verdachte op hen af, opent zijn mes en steekt [slachtoffer] in de buik. Verdachte heeft ontkend dat hij gestoken heeft. In de verklaringen die verdachte heeft afgelegd is daarom geen enkel aanknopingspunt te vinden voor enigerlei contra-indicatie, bijv. dat hij door woorden van het slachtoffer hevig geëmotioneerd raakte, dat hij het slachtoffer enkel heeft opgewacht om hem te bedreigen, maar, door plotseling opkomende woede overmand, heeft gestoken. Het hof heeft de gang van zaken aldus gereconstrueerd dat verdachte het slachtoffer heeft opgewacht en toen het slachtoffer het café verliet naar het slachtoffer is toegegaan en hem met een mes in de buik heeft gestoken. Het hof is er vanuit gegaan dat het opwachten van het slachtoffer en het steken met het mes in de buik van het slachtoffer voortvloeiden uit het tevoren opgevatte besluit. Deze conclusie is, in aanmerking genomen hetgeen verdachte zelf over de gang van zaken heeft verklaard, niet onbegrijpelijk.2.In het feit dat het verdachte enige moeite kostte het mes open te klappen kan ik, in tegenstelling tot de steller van het middel, geen contra-indicatie tegen voorbedachte raad zien. [betrokkene 1] heeft, toen zij zag dat verdachte het mes pakte en het trachtte te openen, nog geroepen dat hij normaal moest doen en dat hij moest stoppen. Verdachte heeft aan die oproep geen gehoor gegeven, integendeel. Ondanks het feit dat het hem enige moeite kostte om het mes te openen heeft hij niet afgezien van zijn besluit om met het mes te steken. Dat verdachte niet al op voorhand het mes heeft uitgeklapt in afwachting van de confrontatie met degene met wie hij eerder die avond ruzie had gehad zie ik niet als een contra-indicatie. Het kenmerkende van een mes zoals verdachte dat kennelijk heeft gehanteerd is juist dat je een ander ermee kunt verrassen en dat het minder opvalt als je het gesloten in je hand hebt dan wanneer je het al hebt opengeklapt.
Het middel faalt.
4. Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2016
Vgl. HR 13 januari 2015, ECLI:2015:48.