Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/1.4.6.2
1.4.6.2 Het Vale-arrest
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS439398:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Voetnoten
Voetnoten
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Magyar Köztársaság Legfelsőbb Bíróság (Hongarije) op 28 juli 2010 – VALE Épitési Kft (Zaak C-378/10), Pb C 317 van 20.11.2010, p. 13.
Conclusie van Advocaat-Generaal N. Jääskinen van 15 december 2011, Zaak C-378/10, VALE Épitési Kft.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 23.
Van Veen 2013-1, p. 514.
Zie voor een uitgebreide analyse: Van Veen 2013-1, p. 515, 516.
HvJEG 13 december 2005, zaak C-411/03, SEVIC Systems, Jurisprudentie 2005, p. 1-10805, r.o. 19, HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 24.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 25, 26.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 32.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft, verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 36.
HvJ EG 13 december 2005, zaak C-411/03, SEVIC Systems, Jurisprudentie 2005, 1-10805, r.o. 26.
Van Veen 2010-1, p. 329 – 332 en Van Veen 2010-11, p. 352 – 355.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 43.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 37, 44.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 45.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 56, 57.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 59.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft, verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 61.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 49, 50.
HvJ EU 12 juli 2012, Vale Épitési kft., verzoek om een prejudiciële beslissing: Legfelsőbb Bíróság – Hongarije, Zaak C-378/10, Jurisprudentie 2012, p. 00000, RO 2012/60, r.o. 51.
Zie ten aanzien van de procedure tot grensoverschrijdende omzetting uitgebreid: Van Veen 2010-1, p. 331 – 332 en Van Veen 2010-2, p. 352 – 355 (zij het voordat het Vale-arrest werd gewezen) en Van Veen 2013-1, par. 5.2. en in dezelfde zin: Van Veen 2013-11, p. 31 – 38.
Anders: Van Veen 2013-1, par. 5.1. Van Veen is van mening dat overweging 43 door het Hof van Justitie van de EU is geplaatst in de context van de eerdere overwegingen uit het Vale-arrest betreffende het ontbreken van Unierechtelijke uitvoeringsregelingen betreffende grensoverschrijdende omzetting en in het bijzonder dat het ontbreken van een regeling op het niveau van de EU niet in de weg kan staan aan het oordeel dat een grensoverschrijdende omzetting in beginsel moet worden toegestaan. Van Veen is van mening dat de overweging van het Hof van Justitie van de EU dat de regels betreffende de uitvoering van een grensoverschrijdende omzetting om die reden moeten worden gevonden in het recht van de betrokken lidstaten, hierop aansluit. Hiermee is volgens hem echter nog niet vanzelfsprekend dat het bestaan van een nationale omzettingsregeling in de outbound-lidstaat een voorwaarde is voor een grensoverschrijdende omzetting. Volgens Van Veen zou zich dat ook niet goed verhouden tot het Cartesio-arrest, omdat het ontbreken van een regeling omtrent nationale omzetting zonder meer de grensoverschrijdende omzetting in de weg zou staan. Dat zou volgens Van Veen in strijd zijn met overweging 113 van het Cartesio-arrest. Ik zie dat echter anders. In overweging 43 van het Vale-arrest geeft het Hof van Justitie van de EU duidelijk aan dat de bepalingen op grond waarvan een dergelijke verrichting mogelijk is zich slechts in het nationale recht kunnen bevinden, namelijk in het nationale recht van de outbound-lidstaat en in het nationale recht van de inbound-lidstaat. Met name de woorden ‘op grond waarvan een dergelijke verrichting mogelijk is’ nopen mijns inziens tot de conclusie dat zowel naar het recht van de outbound-lidstaat als naar het recht van de inbound-lidstaat nationale omzetting mogelijk moet zijn voor de effectuering van een grensoverschrijdende omzetting.
De extra overweging in het Cartesio-arrest gaat over de vraag naar de toelaatbaarheid van de ‘outbound’-grensoverschrijdende omzetting vanuit het perspectief van de outbound-lidstaat en niet over de toelaatbaarheid van de ‘inbound’-grensoverschrijdende omzetting vanuit het perspectief van de inbound-lidstaat. Uit het Cartesio-arrest volgt dat lidstaten de outbound-grensoverschrijdende omzetting op straffe van handelen in strijd met de vrijheid van vestiging als neergelegd in artikel 49 en 54 VwEU niet mogen belemmeren, mits de inbound-lidstaat grensoverschrijdende omzetting toestaat. De outbound-grensoverschrijdende omzetting valt derhalve zonder meer onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging. Zoals is gebleken in paragraaf 1.4.6.1. bestaan goede gronden aan te nemen dat ook de inbound-grensoverschrijdende omzetting onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging valt en dat een basis daarvoor gevonden kan worden in het Sevic-arrest. De argumentaties van de in paragraaf 1.4.6.1. geciteerde schrijvers kan ik onderschrijven. De vrijheid van vestiging heeft een ruime werking, niet alleen wat betreft de vennootschappen die binnen de reikwijdte van de vrijheid van vestiging vallen (artikel 54 VwEU), maar ook wat betreft de vormen van herstructurering die binnen de reikwijdte van de vrijheid van vestiging vallen. Met alleen (grensoverschrijdende) fusie valt binnen de reikwijdte, maar ook (grensoverschrijdende) omzetting.
In 2010 is een aantal nieuwe prejudiciële vragen ter beantwoording bij het Hof van Justitie van de EU neergelegd in de zaak ‘Vale’, welke zaak overeenkomsten vertoont met het Cartesio-arrest.1
In het Vale-arrest stond de verplaatsing van een vennootschap, welke werd beheerst door Italiaans recht, naar Hongarije, centraal. De zetel van de vennootschap werd verplaatst, haar inschrijving in het Italiaanse handelsregister werd doorgehaald, het toepasselijk recht op de vennootschap wijzigde en er was sprake van een ‘oprichting’ als nieuwe vennootschap naar Hongaars recht, welke vennootschap pretendeerde de rechtsopvolger onder algemene titel te zijn van de door Italiaans recht beheerste vennootschap. De vertegenwoordiger van Vale verzocht de Fővárosi Bíróság (rechtbank te Boedapest, Hongarije) de vennootschap in te schrijven. Het verzoek tot inschrijving werd echter afgewezen, welke afwijzing werd bevestigd door het Fővárosi Ítélőtábla (regionale hof te Boedapest), omdat een in Italië opgerichte en ingeschreven vennootschap, gezien de in Hongarije geldende voorschriften voor vennootschappen, niet haar zetel naar Hongarije kan verplaatsen en zich in Hongarije in de gewenste rechtsvorm in het handelsregister kan laten inschrijven. Volgens de rechter is het op grond van de Hongaarse handelsregisterwet niet mogelijk om als rechtsvoorgangster een niet-Hongaarse vennootschap te doen inschrijven. In het Hongaarse handelsregister kunnen alleen de gegevens worden opgenomen die specifiek zijn opgesomd in de artikelen 24 tot en met 29 van de Hongaarse handelsregisterwet; er is geen mogelijkheid een rechtsvoorgangster in te schrijven.
Na de weigering de vennootschap in te schrijven in het handelsregister werd cassatieberoep ingesteld bij de Magyar Köztárság Legfelsőbb Bírósága (hooggerechtshof van de Republiek Hongarije). Volgens die rechter kon de bestreden beschikking in strijd zijn met de vrijheid van vestiging, zoals destijds neergelegd in artikel 43 en 48 VEG (huidig artikel 49 en 54 VwEU), omdat de Hongaarse regeling geen onderscheid maakt tussen (i) de internationale verplaatsing van de zetel van een vennootschap, die geen wijziging van de oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid van de vennootschap inhoudt, noch een wijziging van het toepasselijke recht, en (ii) de internationale omzetting van een vennootschap, die een dergelijke wijziging wel impliceert. Naar aanleiding van dit onderscheid heeft het Magyar Köztárság Legfelsőbb Bírósága vragen gesteld over de verenigbaarheid van de Hongaarse wetgeving met regels van Europees recht.
De eerste vraag betrof of de inbound-lidstaat verplicht was tot inachtneming van de artikelen 43 EG en 48 EG wanneer een in de outbound-lidstaat opgerichte vennootschap (i) haar maatschappelijke zetel verplaatst naar de inbound-lidstaat en (ii) tegelijkertijd daartoe haar inschrijving in het handelsregister van de outbound-lidstaat laat doorhalen, (iii) de vennoten van de vennootschap een nieuwe oprichtingsakte opstellen in overeenstemming met het recht van de inbound-lidstaat en (iv) de vennootschap verzoekt om inschrijving in het handelsregister van de inbound-lidstaat in overeenstemming met het recht van die lidstaat.
De tweede vraag die gesteld werd aan het Hof van Justitie van de EU, was, of bij positieve beantwoording van de eerste vraag, de vrijheid van vestiging zo moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een regeling of praktijk van een (inbound-)lidstaat, die een in ongeacht welke andere (outbound-)lidstaat wettig opgerichte vennootschap belet om haar maatschappelijke zetel te verplaatsen naar de inbound-lidstaat en aldaar haar activiteiten voort te zetten in overeenstemming met het recht van laatstgenoemde lidstaat.
De derde gestelde vraag betrof de kwestie of het voor de beantwoording van de tweede vraag van belang was om welke reden de inbound-lidstaat de inschrijving van de vennootschap weigert, met name (i) de omstandigheid dat de vennootschap de in de inbound-lidstaat opgestelde oprichtingsakte als rechtsvoorgangster de in de outbound-lidstaat opgerichte vennootschap heeft doen vermelden en verzoekt om inschrijving van die vennootschap als haar rechtsvoorgangster in het handelsregister van de inbound-lidstaat en (ii) of de inbound-lidstaat bij een grensoverschrijdende omzetting binnen de lidstaten van de EU verplicht is om bij de beslissing op het verzoek tot inschrijving rekening te houden met de handeling waarmee de outbound-lidstaat de verplaatsing van de zetel in zijn handelsregister heeft ingeschreven en zo ja, in welke mate.
De vierde vraag, ten slotte, betrof de vraag of de inbound-lidstaat bij de beslissing op het verzoek om inschrijving in zijn handelsregister door een grensoverschrijdend omgezette vennootschap de vennootschapsrechtelijke bepalingen betreffende omzetting van vennootschappen op nationaal niveau mag toepassen en daarbij verlangen dat die vennootschap voldoet aan alle vereisten die zijn vennootschapsrecht voor nationale omzettingen stelt, zoals het opstellen van een balans en inventaris van de activa, of dat op grond van de vrijheid van vestiging een verplichting bestaat een onderscheid te maken tussen intracommunautaire internationale omzettingen en nationale omzettingen, en, zo ja, in welke mate.
Nadat op 15 december 2011 Advocaat-Generaal N. Jääskinen zijn conclusie in de zaak Vale uitbracht,2 heeft het Hof van Justitie van de EU op 12 juli 2012 uitspraak gedaan.3 Het Hof van Justitie van de EU heeft de prejudiciële vragen opnieuw geformuleerd en vervolgens beantwoord.
Ten aanzien van de eerste twee prejudiciële vragen stelde het Hof van Justitie van de EU vast dat de Hongaarse rechter wenste te vernemen of de vrijheid van vestiging zich verzet tegen een nationale regeling van een lidstaat welke ziet op nationale omzetting, maar niet grensoverschrijdende omzetting toestaat van een vennootschap – die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat – in een vennootschap die ressorteert onder het recht van de inbound-lidstaat.4 Het Hof van Justitie van de EU gebruikt in overweging 23 de woorden ‘door een dergelijke vennootschap op te richten’. Ik merk op dat het gebruik van de woorden ‘door een dergelijke vennootschap op te richten’ lijkt te impliceren dat bij een grensoverschrijdende omzetting een nieuwe vennootschap wordt opgericht, terwijl bij een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap in de meeste gevallen juist geen sprake is van een oprichting – althans niet een oprichting ex nihilo –, maar sprake is van continuïteit van de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap en slechts het toepasselijk recht op de vennootschap, de lex societatis, wijzigt. In overweging 26 lijkt het Hof van Justitie van de EU overigens in duidelijke bewoordingen afstand te nemen van de stelling van enkele lidstaten dat een grensoverschrijdende omzetting leidt tot de oprichting van een nieuwe vennootschap. Echter, in overweging 51 memoreert het Hof van Justitie van de EU dat ‘een grensoverschrijdende omzetting in de lidstaat van ontvangst leidt tot oprichting van een vennootschap naar het recht van een lidstaat’. De woorden van het Hof van Justitie van de EU in overweging 51 lijken tegenstrijdig met die in overweging 26.
Van Veen heeft – mijns inziens terecht – de vraag opgeworpen of het Hof van Justitie van de EU in overweging 51 specifiek refereerde aan de omzetting volgens het Hongaarse recht, waarbij sprake is van de oprichting van een nieuwe vennootschap. Dat laatste lijkt Van Veen echter niet aannemelijk, omdat het Hof van Justitie van de EU refereerde aan ‘een’ grensoverschrijdende omzetting.5 Daarnaast blijkt uit overweging 55 dat het Hof van Justitie van de EU onder ‘omzettingen’ zowel verrichtingen verstaat waarbij sprake is van ‘strikte juridische en economische continuïteit tussen de rechtsvoorgangster die de omzetting heeft gevraagd en de omgezette rechtsopvolgster’ als verrichtingen waarbij die continuïteit ontbreekt. Volgens Van Veen moet het Europeesrechtelijke begrip ‘oprichting’ daarom ruim worden opgevat. Het Europeesrechtelijke begrip ‘oprichting’ omvat volgens hem niet alleen de oprichting ex nihilo, maar ook alle verrichtingen die het Hof van Justitie van de EU aanmerkt als ‘omzetting’.6
Bij de bepaling of een nationale regeling inzake omzetting van vennootschappen binnen de reikwijdte van de vrijheid van vestiging valt, memoreert het Hof van Justitie van de EU hetgeen het eerder heeft geoordeeld in het Sevic-arrest. In het Sevic-arrest oordeelde het Hof van Justitie van de EG dat ‘omzettingen van vennootschappen’ in beginsel behoren tot de economische activiteiten waarvoor de lidstaten de vrijheid van vestiging moeten eerbiedigen.7 In het verleden is al gepleit voor een ruime uitleg van het begrip ‘omzettingen’ (zie tevens paragraaf 1.4.6.1.). Interessant is dat Hongarije, Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk voorafgaande aan het Vale-arrest hebben betoogd dat een regeling omtrent omzetting niet onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging valt, omdat een grensoverschrijdende omzetting, anders dan een grensoverschrijdende fusie (welke in het Sevic-arrest ter discussie stond), zou leiden tot ‘oprichting’ van een vennootschap in de inbound-lidstaat. Het Hof van Justitie van de EU onderschrijft deze visie echter niet.8
Het Hof van Justitie van de EU verduidelijkt in overweging 32 van het Vale-arrest overweging 112 van het Cartesio-arrest. De woorden ‘voor zover diens recht dit – namelijk: grensoverschrijdende omzetting – toestaat’, die het Hof van Justitie van de EG gebruikte in het kader van een grensoverschrijdende omzetting in overweging 112, mogen volgens het Hof van Justitie van de EU niet zo worden uitgelegd dat de wettelijke regeling omtrent omzetting van de inbound-lidstaat buiten de werking van de vrijheid van vestiging valt. Met andere woorden: ook wat betreft het ‘inreizen’ van vennootschappen door middel van een grensoverschrijdende omzetting geldt de vrijheid van vestiging onverkort. Het Hof van Justitie van de EU heeft de woorden ‘voor zover diens recht dit toestaat’ in het Cartesio-arrest slechts opgenomen om aan te geven dat een vennootschap na een grensoverschrijdende omzetting slechts bestaat krachtens de toepasselijke nationale wetgeving van de inbound-lidstaat.9 Dat betekent dat ook de locatie van de statutaire zetel en de werkelijke zetel na de grensoverschrijdende omzetting moet voldoen aan de eisen van het recht van de inbound-lidstaat. Een verplaatsing van louter de statutaire zetel naar een lidstaat die de leer van de werkelijke zetel hanteert, zoals Luxemburg, kan geen grensoverschrijdende omzetting inhouden in een rechtsvorm beheerst door Luxemburgs recht. Voor een perfecte grensoverschrijdende omzetting in een door Luxemburgs recht beheerste vennootschap zal, wegens de in Luxemburg gehanteerde leer van de werkelijke zetel, tevens de werkelijke zetel naar Luxemburg moeten worden verplaatst.
De vrijheid van vestiging geldt ten aanzien van een nationale regeling die ziet op omzetting van vennootschappen. Indien krachtens een regeling van een lidstaat omzetting van vennootschappen mogelijk is, dan kan die regeling niet worden voorbehouden voor interne situaties, maar geldt die ook voor grensoverschrijdende situaties. Met deze overwegingen zet het Hof van Justitie van de EU de deur open naar een inbound-grensoverschrijdende omzetting. Een nationale regeling die alleen kan worden toegepast bij omzetting in interne, nationale situaties, schept een verschil in behandeling tussen vennootschappen bij interne, nationale omzettingen enerzijds en grensoverschrijdende omzettingen anderzijds. Die verschillende behandeling kan een vennootschap in een andere lidstaat ervan weerhouden de vrijheid van vestiging uit te oefenen.10
Het ontbreken van regels van afgeleid unierecht, zoals implementatiewetgevingen van de lidstaten van de nog niet ingediende – maar wellicht toekomstige – richtlijn betreffende grensoverschrijdende zetelverplaatsing/grensoverschrijdende omzetting, is geen rechtvaardiging voor een verschil in behandeling tussen nationale en grensoverschrijdende omzettingen, ook al kan het ontbreken van die regelingen tot verschillende problemen leiden bij de uitvoering van een grensoverschrijdende omzetting. Het bestaan van regels van (geharmoniseerd) unierecht is geen voorwaarde voor de uitoefening van de vrijheid van vestiging. Het Hof van Justitie van de EG heeft hetzelfde overwogen in het Sevic-arrest11 en ook op basis van het Cartesio-arrest werd in de literatuur aangenomen dat outbound-grensoverschrijdende omzetting mogelijk was, ook al voorzag het recht van de outbound-lidstaat niet in een specifiek daarvoor ontworpen regeling.12
Het Hof van Justitie van de EU laat bij grensoverschrijdende omzetting wel ruimte voor de ‘klassieke’ beperkingen op de vrijheid van vestiging, zoals wanneer sprake is van dwingende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van schuldeisers, minderheidsaandeelhouders, werknemers en de waarborging van de doeltreffendheid van fiscale controles en de eerlijkheid van handelstransacties. In de Vale-zaak was van een gerechtvaardigde beperking op de vrijheid van vestiging op deze gronden geen sprake, aangezien krachtens het Hongaarse recht inschrijving van een grensoverschrijdend om te zetten vennootschap in het algemeen geweigerd werd, zelfs wanneer de belangen van de hiervoor genoemde belanghebbenden niet werden bedreigd.
Bij de beantwoording van de derde en de vierde vraag merkt het Hof van Justitie van de EU op dat, nu er nog geen regels zijn omtrent grensoverschrijdende omzetting op het niveau van de Europese Unie – zoals een richtlijn betreffende grensoverschrijdende zetelverplaatsing/grensoverschrijdende omzetting –, de mogelijkheden tot grensoverschrijdende omzetting slechts kunnen worden gevonden in het nationale recht van de outbound-lidstaat v en het nationale recht van de inbound-lidstaat13 en dat bij een grensoverschrijdende omzetting sprake is van een opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels.14 De regels van nationaal recht zullen ook bij een grensoverschrijdende omzetting moeten worden toegepast, maar die toepassing zal bij een grensoverschrijdende omzetting wel de toets van de vrijheid van vestiging moeten doorstaan en voor zover die regels in strijd zijn met de vrijheid van vestiging buiten toepassing moeten blijven.15 Een grensoverschrijdende omzetting mag voor het overige niet anders worden behandeld dan een nationale omzetting. Inzake de inschrijving van Vale Épitési kon het Hongaarse handelsregister eisen dat een balans van de vennootschap werd opgemaakt, alsmede een inventaris van de activa, nu dit ook voor nationale omzettingen werd voorgeschreven. De weigering Vale Costruzioni Sri als rechtsvoorgangster van Vale Épitési Kft in te schrijven, terwijl het naar Hongaars recht wel mogelijk is een Hongaarse vennootschap als rechtsvoorgangster in te schrijven, kan de toets van de vrijheid van vestiging niet doorstaan.16 Het Hof van Justitie van de EU memoreert ook nog eens dat
als de wettelijke regeling van een lidstaat juridische en economische continuïteit voorschrijft tussen de rechtsvoorgangster en rechtsopvolger, dit vereiste ook geldt bij een grensoverschrijdende omzetting.
Wat betreft het tweede gedeelte van de derde prejudiciële vraag – namelijk: in hoeverre de inbound-lidstaat rekening moet houden met documenten afkomstig van autoriteiten van de outbound-lidstaat - oordeelt het Hof van Justitie van de EU dat de inschrijvingsprocedure wordt beheerst door het recht van de inbound-lidstaat. Het recht van de inbound-lidstaat bepaalt tevens welke gegevens afkomstig van autoriteiten uit de outbound-lidstaat de vennootschap in de inbound-lidstaat moet overleggen.17 Niettemin kan een algemene weigering van de inbound-lidstaat tijdens de inschrijvingsprocedure rekening houden met de van de autoriteiten van de outbound-lidstaat afkomstige documenten het de vennootschap waarvan grensoverschrijdende omzetting gewenst is onmogelijk maken aan te tonen dat zij zich werkelijk heeft aangepast aan de voorwaarden van de outbound-lidstaat en aldus de uitvoering van de door haar begonnen grensoverschrijdende omzetting in gevaar brengen. Het Hof van Justitie van de EU heeft daarom beslist dat, ook al bepaalt het recht van de inbound-lidstaat welke gegevens uit de outbound-lidstaat moeten worden overgelegd, de inbound-lidstaat ten minste rekening moet houden met de documenten afkomstig uit de outbound-lidstaat.18
Het Vale-arrest heeft vergaande gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk. Uit het Vale-arrest blijkt duidelijk dat ook inbound-grensoverschrijdende omzetting onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging valt. De vrijheid van vestiging werkt dus twee kanten op: zowel voor het ‘uitreizen’ als voor het ‘inreizen’ van vennootschappen. Hierdoor is de mobiliteit van vennootschappen binnen de EU vergroot.
Door de werking van de vrijheid van vestiging, zoals uitgelegd in het Vale-arrest, kunnen lidstaten, indien hun wetgevingen voorzien in een regeling tot omzetting, die regeling niet voorbehouden aan vennootschappen die worden beheerst door het recht van die eigen lidstaat. De vraag naar de toelaatbaarheid van grensoverschrijdende omzetting wordt positief beantwoord en kan slechts negatief beantwoord worden indien sprake is van één van de ‘klassieke’ beperkingen op de vrijheid van vestiging. Het gevolg van de overwegingen in het Vale-arrest is dat autoriteiten in de lidstaten, zoals het handelsregister, een notaris of rechter, medewerking zullen moeten verlenen aan een grensoverschrijdende omzetting. Wordt die medewerking geweigerd, dan houdt dat een afwijkende behandeling in van grensoverschrijdende omzetting ten opzichte van nationale omzetting, welke andere behandeling in strijd is met de vrijheid van vestiging. Of bij een inbound-grensoverschrijdende omzetting vanuit Nederlands perspectief ruimte is voor één van de ‘klassieke’ beperkingen op de vrijheid van vestiging, valt naar mijn mening te betwijfelen. De bescherming van belangen van schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers en de waarborging van de doeltreffendheid van de fiscale controles en de eerlijkheid van handelstransacties wordt voornamelijk, zo niet uitsluitend beheerst door het recht van de outbound-lidstaat. Dat principe geldt ook bij grensoverschrijdende fusie, waar de bescherming van schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers vanuit Nederlands perspectief slechts geldt bij outbound-grensoverschrijdende fusies en is geregeld in de artikelen 2:316 BW, 2:333h BW en artikel 2:333k BW.
Nu de toelaatbaarheidsvraag naar grensoverschrijdende omzetting positief wordt beantwoord en autoriteiten in de lidstaten medewerking zullen moeten verlenen aan een grensoverschrijdende omzetting, komt de vraag op door welk recht de procedure tot grensoverschrijdende omzetting wordt beheerst. Het Hof van Justitie van de EU heeft overwogen dat de uitvoering van de grensoverschrijdende omzetting afhangt van het nationale recht van de lidstaten, welke rechtsstelsels in ieder geval geen afbreuk kunnen doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 49 en 54 VwEU19 en dat na de grensoverschrijdende omzetting de vennootschap wordt beheerst door het recht van de inbound-lidstaat.20 De grensoverschrijdend omgezette vennootschap zal na de grensoverschrijdende omzetting moeten voldoen aan alle vereisten van het recht van de inbound-lidstaat, zoals de vereisten ten aanzien van het minimumkapitaal en de locatie van de statutaire zetel en het hoofdbestuur. Het Hof van Justitie van de EU gaat uit van een opeenvolgende toepassing van de rechtsstelsels op de grensoverschrijdend omgezette vennootschap.
Wat betreft de procedure tot grensoverschrijdende omzetting21 heeft het Hof van Justitie van de EU in overweging 43 opgemerkt dat de bepalingen op grond waarvan een grensoverschrijdende omzetting mogelijk is zich bevinden in het recht van de outbound-lidstaat en in het recht van de inbound-lidstaat. Derhalve moet naar mijn mening vooropgesteld worden dat zowel naar het recht van de outbound-lidstaat als naar het recht van de inbound-lidstaat nationale omzetting mogelijk moet zijn. Dit is af te leiden uit overweging 43 waarin het Hof van Justitie van de EU expliciet memoreert dat ‘de bepalingen op grond waarvan een dergelijke verrichting (omzetting, toevoeging ERR) mogelijk is zich slechts in het nationale recht kunnen bevinden, namelijk in het nationale recht van de staat van oorsprong, waaronder de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd valt, en in het nationale recht van de lidstaat van ontvangst, waaronder de uit deze omzetting ontstane vennootschap zal vallen’.22 De grensoverschrijdende omzetting houdt in dat geval een wijziging in van het op de vennootschap toepasselijke recht. Indien de wetgeving van een lidstaat bij omzetting een juridische en economische continuïteit vereist, zoals in het Nederlandse recht het behoud van rechtspersoonlijkheid – zoals opgenomen in artikel 2:18 lid 8 BW –, zal dat vereiste ook gelden bij een inbound-grensoverschrijdende omzetting in een Nederlandse rechtsvorm.
De vraag is wat de rol is van de autoriteiten in Nederland bij een inbound-grensoverschrijdende omzetting, namelijk de notaris en het handelsregister. Uit het Vale-arrest blijkt dat de autoriteiten in ieder geval rekening moeten houden met documenten afkomstig van autoriteiten uit de outbound-lidstaat. Hierbij kan gedacht worden aan een attest van een notaris of rechter waaruit blijkt dat voorafgaande aan de grensoverschrijdende omzetting in de outbound-lidstaat voldaan is aan alle formaliteiten. Daarnaast zal het handelsregister bij een grensoverschrijdende omzetting niet kunnen weigeren de rechtsvoorgangster van de omgezette vennootschap in te schrijven.
Een andere vraag is welke taken de autoriteiten in Nederland nog moeten verrichten om de grensoverschrijdende omzetting perfect te laten zijn. Zoals het Hof van Justitie van de EU heeft opgemerkt, wordt de procedure tot grensoverschrijdende omzetting beheerst door zowel het recht van de outbound-lidstaat als het recht van de inbound-lidstaat. Naar mijn mening heeft dit tot gevolg dat tot het moment van het van kracht worden van de grensoverschrijdende omzetting de procedure tot grensoverschrijdende omzetting grotendeels wordt beheerst door het recht van de outbound-lidstaat. Tot dat moment wordt de vennootschap immers beheerst door het recht van deze staat. Onder dit gedeelte van de procedure kunnen bijvoorbeeld de besluitvorming tot grensoverschrijdende omzetting en verklaringen van de autoriteit in de outbound-lidstaat geschaard worden. De notariële akte van omzetting als bedoeld in artikel 2:18 lid 2 sub c BW, welke akte tevens de nieuwe statuten van de vennootschap bevat zoals die zullen luiden na het van kracht worden van de grensoverschrijdende omzetting, zou bij een – vanuit Nederlands perspectief – inbound-grensoverschrijdende omzetting moeten worden verleden ten overstaan van een Nederlandse notaris. Dat vereiste geldt voor nationale omzetting en geldt op basis van rechtsoverweging 52 van het Vale-arrest ook voor grensoverschrijdende omzetting. Bovendien kan een door Nederlands recht beheerste rechtspersoon immers niet ontstaan en bestaan indien een door een notaris ondertekende akte ontbreekt (artikel 2:4 lid 1 BW). Wanneer de vennootschap zich omzet in een naamloze vennootschap, zal tevens aan de akte van omzetting een verklaring van een accountant moeten worden gehecht waaruit blijkt dat het eigen vermogen van de vennootschap op een dag binnen vijf maanden voor de omzetting ten minste overeenkwam met het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal (artikel 2:72 lid 1 BW). De inbound-grensoverschrijdende omzetting wordt vervolgens van kracht per het moment van het verlijden van de akte van omzetting. De omgezette rechtspersoon kan opgave doen van de grensoverschrijdende omzetting ter inschrijving in het handelsregister (artikel 2:18 lid 7 BW).