RN 2020/55
Pandrecht op aandelen. Heeft de stemgerechtigde pandhouder door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig geschaad dat in redelijkheid niet kan worden geduld dat hij het stemrecht blijft uitoefenen zoals bedoeld in art. 2:342 lid 1 BW?
HR 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:588
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
3 april 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
18/04301
- Conclusie
A-G mr. B.F. Assink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS204055:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:588, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑04‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1345, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2019
- Wetingang
Art. 2:342 BW
Essentie
Pandrecht op aandelen. Stemrecht.
Heeft de stemgerechtigde pandhouder door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig geschaad dat in redelijkheid niet kan worden geduld dat hij het stemrecht blijft uitoefenen zoals bedoeld in art. 2:342 lid 1 BW? Slaagt de vordering, inhoudende dat het stemrecht weer op aandeelhouder overgaat?
Samenvatting
Het gaat in casu om het volgende. A en B drijven door middel van een tussenholding (hierna: C) een onderneming gericht op de exploitatie van een gebouwencomplex in Madrid (hierna: D). De verkrijging van het gebouwencomplex is gefinancierd met vreemd vermogen van een consortium van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.