Rb. Zutphen, 25-09-2012, nr. 06/880058-11
ECLI:NL:RBZUT:2012:BX8137
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
25-09-2012
- Zaaknummer
06/880058-11
- LJN
BX8137
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2012:BX8137, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 25‑09‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2012/101
Uitspraak 25‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Op 26 oktober 2011 heeft er een ongeluk plaatsgevonden op de A28 binnen de gemeente Nunspeet. Daarbij is één persoon om het leven gekomen. Gelet op de verkeersfouten die de verdachte heeft gemaakt, het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en ernst daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich hiermee in een situatie heeft gebracht waar een ongeval voorzienbaar was. Namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte tijdens of kort voor het ongeval een epileptische aanval heeft gehad, waardoor strafrechtelijk relevante schuld zou ontbreken. De rechtbank acht dit niet aannemelijk.. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en verder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding betalen aan één van de nabestaanden.
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/880058-11
Uitspraak d.d.: 25 september 2012
Tegenspraak / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1959]
wonende te [plaats, adres].
Raadsvrouw: mr. Buitenhuis, advocaat te Drachten
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 maart 2012 en 25 juni 2012, het tussenvonnis van 9 juli 2012 en het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Nunspeet, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, merk mercedes-benz, kenteken [kenteken 1], daarmede rijdende over
de weg, de rijksweg A28 richting Zwolle, ter hoogte van hectometerpaal 63,5,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
terwijl hij voornemens was, en/of bezig was een bijzondere manoeuvre uit te
voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 138 kilometer per uur, in ieder
geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de daar toegestane
maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, en/of
(daarbij) een of meerdere voertuig(en), in strijd met artikel 11 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, rechts heeft ingehaald, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 43 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, (deels) gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook, en/of
(daarbij) een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft uitgevoerd, namelijk met
dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld, althans is gaan wisselen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte
van die weg, de A28, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven
letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
gehad, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand
te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de A28 richting Zwolle,
kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- (vervolgens)
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een (op korte
- afstand)
voor hem rijdend motorrijtuig (personenauto, merk volkswagen polo),
en/of
- (vervolgens)
naar rechts heeft gestuurd, en/of
- (vervolgens)
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een ander
motorrijtuig (personenauto, merk mercedes-benz, kenteken [kenteken 2]),
tengevolge waarvan dat motorrijtuig is gebotst tegen, althans in aanrijding
is gekomen met een in de berm staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ([slachtoffer]) werd
gedood;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij,
verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde
maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, immers heeft hij,
verdachte, de ter plaatse voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid
van 120 kilometer per uur met 18 kilometer per uur overschreden;
art. 176 lid 2 Wegenverkeerswet 1994
art. 176 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Nunspeet, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
A28 richting Zwolle, ter hoogte van hectometerpaal 63,5
terwijl hij voornemens was, en/of bezig was een bijzondere manoeuvre uit te
voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 138 kilometer per uur, in ieder
geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de daar toegestane
maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, en/of
- (vervolgens)
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een (op korte
- afstand)
voor hem rijdend motorrijtuig (personenauto, merk volkswagen polo),
en/of
- (vervolgens)
naar rechts heeft gestuurd, en/of
- (vervolgens)
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een ander
motorrijtuig (personenauto, merk mercedes-benz, kenteken [kenteken 2]),
tengevolge waarvan dat motorrijtuig is gebotst tegen, althans in aanrijding
is gekomen met een in de berm staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding onderzoek
Op 26 oktober 2011 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden binnen de gemeente Nunspeet. De bestuurder van een donkergekleurde personenauto, merk Mercedes, is door het ongeval komen te overlijden. De bestuurder van de tweede personenauto, eveneens een Mercedes, was zwaar gewond geraakt en afgevoerd naar het ziekenhuis. Dit betrof verdachte.
Er is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, waarbij hij heeft gepersisteerd bij hetgeen hij ter terechtzitting van 25 juni 2012 heeft aangevoerd.
Met schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wordt bedoeld dat er tenminste een aanmerkelijk niveau van verwijtbaar gedrag moet zijn. Voor het aannemen van schuld in de zin van voornoemd artikel 6 is een enkele verkeersfout onvoldoende. De Hoge Raad heeft in het arrest van 1 juni 2004, NJ 2005, 252, overwogen dat van belang is het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de snelheid van verdachte te hoog was, minimaal 138 kilometer per uur. De objectieve gedragingen zijn vast te stellen op basis van de verklaringen van getuigen en op basis van het proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA). Vastgesteld kan worden dat verdachte zijn auto niet onder controle heeft gehouden. Er is naar het oordeel van de officier van justitie geen sprake geweest van roekeloosheid. Wel was er sprake van zeer onoplettend, onachtzaam rijgedrag. Ook aan de overige eisen van artikel 6 WVW wordt voldaan.
Het verweer dat sprake zou zijn geweest van een black-out - veroorzaakt door epilepsie - en dat er dus sprake is van afwezigheid van alle schuld, is niet aannemelijk geworden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte zich niets van de periode kort voor het ongeval en het ongeval zelf kan herinneren. Aan de hand van de verklaringen van de getuigen en het VOA wordt de feitelijke toedracht van het ongeval niet duidelijk. De verklaringen van de verschillende getuigen over de toedracht van het ongeval komen op details niet overeen, onder andere voor wat betreft de kleur van de auto's en de snelheid waarmee gereden zou zijn. In het VOA is gerelateerd over de aangetroffen sporen en schade aan beide personenauto's. Gelet op de inhoud van het VOA lijkt het dat de getuigen [getuige B] en [getuige C] het niet bij het rechte eind hebben gehad en de kleuren van de voertuigen door elkaar hebben gehaald.
Bovendien blijkt de snelheid niet exact te zijn vastgesteld in het VOA en spreekt slechts één getuige over het rechts inhalen en het over de vluchtstrook rijden door verdachte. De resterende gedraging van het niet goed opletten en/of blijven opletten en/of het niet, althans niet goed, aandacht richten op en/of hebben bij het overige verkeer en/of de verkeerssituatie maakt de gedraging niet dat "culpa" als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet kan worden aangenomen. Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is als minimum eis een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag vereist. Gelet op het vorengaande is niet bewezen dat daarvan sprake is, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het stamproces-verbaal2 blijkt dat er op 26 oktober 2011 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de A28 ter hoogte van hectometerpaal 63.5, rechter rijbaan, binnen de gemeente Nunspeet. Er werden in de rechter berm twee bijna geheel vernielde personenauto's aangetroffen. Deze waren beide tegen een boom gebotst/gereden. Eén personenauto betrof een Mercedes-Benz, kleur groen, kenteken [kenteken 2]. De eigenaar/bestuurder daarvan was [slachtoffer]. Dit slachtoffer is overleden. De andere personenauto betrof een Mercedes-Benz, kleur rood, kenteken [kenteken 1]. De eigenaar/bestuurder daarvan was verdachte. Hij was zwaar gewond en is naar het ziekenhuis vervoerd. Bij het ongeluk was verder een derde auto betrokken. Dit betrof een Volkswagen Polo.
Uit de akte van overlijden3 blijkt dat [slachtoffer] op 26 oktober 2011 te Nunspeet is overleden.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 juni 2012 verklaard dat hij op 26 oktober 2011 vanaf de A1 de A28 is opgereden. Hij kan zich niets van het ongeval herinneren.
De getuige [getuige A] heeft verklaard4 dat zij op 26 oktober 2011 omstreeks 19.25 uur over de A28 reed. Zij reed over de linker rijstrook en reed met een snelheid van ongeveer 130 à 140 kilometer per uur. Zij zag via de binnenspiegel een paars/rode personenauto met hoge snelheid aankomen. Het betrof een Mercedes. Deze passeerde haar via de rechter rijstrook en reed deels over de vluchtstrook. Nadat de auto haar voorbij was, ging deze in een diagonale streep naar de linker rijstrook en vervolgens weer naar de rechter rijstrook. Daarbij knalde de auto op een andere Mercedes, die over de rechter rijstrook reed. De paars/rode Mercedes schoot hierna door en de geraakte Mercedes schoot meteen rechts van de snelweg af. In haar beleving moet er nog een andere auto tussen gezeten hebben.
De getuige [getuige B] heeft verklaard5 dat zij op 26 oktober 2011 als bestuurder reed over de A28 in de gemeente Nunspeet. Zij reed met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur op de rechter rijstrook. Voor haar reed een auto ongeveer even hard. Haar partner [getuige C] zat naast haar. Een vrachtwagen seinde met zijn verlichting. Zij weet niet waarom want op dat moment zag zij geen andere voertuigen in haar binnenspiegel dan de vrachtauto. Ineens zag zij vanaf de linker rijstrook een donkerkleurige personenauto met hoge snelheid naderen. Deze auto moet haar binnen een paar seconden genaderd zijn. Ze zag en voelde deze personenauto vanaf de linker rijstrook schuin op haar afkwam en met zijn rechter voorzijde haar auto aan de linker achterzijde raakte. Haar auto slingerde van links naar rechts. Uiteindelijk is zij op de rechter rijstrook en deels op de vluchtstrook tot stilstand gekomen. De personenauto die haar raakte, verminderde geen snelheid en zij zag geen remverlichting branden. De auto raakte de vangrail van de middenberm, bewoog naar rechts en reed via de rechterstrook via de berm het bos in. Toen zij naar de auto rende zag zij dat er een stukje verder dan die auto nog een auto stond. Zij besefte toen dat er nog een auto bij de aanrijding betrokken was geraakt.
De getuige [getuige C] heeft verklaard6 dat zij op 26 oktober 2011 als passagier bij [getuige B] in de auto zat. Zij reden over de A28 in Nunspeet. Zij voelde plots een harde klap en voelde dat de auto geraakt werd. Zij zag dat de personenauto die hen geraakt had met een zeer groot snelheidverschil doorreed, met een boog van de linker- naar de rechterstrook. Voor hen reed een rode personenauto. Zij zag dat de groene personenauto ook deze auto raakte, namelijk vol in de linker zijkant. De groene auto reed met hoge snelheid richting de berm rechts en ook de rode auto reed richting die berm. Zij zag beide voertuigen met hoge snelheid het bos in rijden. Zij heeft niet gezien dat de bestuurder van de groene auto vaart heeft geminderd of geremd want zij heeft geen remverlichting zien branden.
De conclusie in het proces-verbaal VOA7 is dat de maximaal toegestane snelheid ter plaatse voor alle bij het ongeval betrokken voertuigen 120 kilometer per uur bedroeg. Het zicht ter plaatse werd niet belemmerd, beperkt of gehinderd. Aan de hand van aangetroffen sporen en schade is vastgesteld dat de rode Mercedes, zijnde het voertuig dat door verdachte bestuurd werd, tijdens het inhalen van de Volkswagen deze aan de linker achterzijde heeft geraakt. Waarschijnlijk reed de rode Mercedes voordat hij de Volkswagen raakte op de rechter weghelft en bewoog deze tijdens de schamper naar links, richting de linker rijstrook. Voor de Volkswagen reed de groene Mercedes op de rechter rijstrook. Voorbij de Volkswagen kwam de rode Mercedes waarschijnlijk terug richting de rechter rijstrook, waar de groene Mercedes reed, zijnde het voertuig dat door [slachtoffer] werd bestuurd. Op deze rijstrook kwam de rode Mercedes in botsing met de groene Mercedes. Gezien de zware botsschaden was er waarschijnlijk sprake van een groot snelheidsverschil tussen de beide Mercedessen. In het VOA wordt geschat dat de snelheid van de rode Mercedes mogelijk tussen 138 en 172 kilometer per uur heeft bedragen.
In het aanvullend proces-verbaal VOA8 is berekend dat de uiterste minimumwaarde van de door verdachte bestuurde auto voor het ongeval ongeveer 138 kilometer per uur bedroeg.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden om aan de verklaringen van voornoemde getuigen te twijfelen. Hoewel [getuige C] afwijkend heeft verklaard over de kleur van de door verdachte bestuurde personenauto gaat de rechtbank ervan uit dat [getuige C] de kleur van de beide andere bij het ongeval betrokken auto's heeft verwisseld. Voor het overige stemmen de verklaringen van de getuigen (ook in chronologie) overeen en bevestigen die elkaar. Bovendien zijn die verklaringen in lijn met de bevindingen uit het VOA. De verklaring van getuige [getuige A] dat verdachte haar rechts en deels rijdend over de vluchtstrook heeft gepasseerd, strookt met de conclusie van het VOA en is ook overigens gedetailleerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van de getuige [getuige A]. Dat verdachte eerst de auto van [getuige B] heeft geraakt, vindt bevestiging in de verklaring van [getuige A] die heeft verklaard dat er in haar beleving nog een andere auto tussen moet hebben gezeten voordat de auto van verdachte de auto van [slachtoffer] raakte. Mede gezien het aanvullend proces-verbaal van het VOA heeft de rechtbank geen reden tot twijfel aan de berekende minimumwaarde van de snelheid waarmee verdachte heeft gereden.
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist. Eén enkele (grove) verkeersovertreding kan aldus onder omstandigheden voldoende zijn voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het ongeval is veroorzaakt door roekeloos, dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam verkeersgedrag van verdachte.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van roekeloos verkeersgedrag van verdachte, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in korte tijd meerdere elkaar opvolgende verkeersfouten heeft gemaakt, waaronder te hard rijden, rechts inhalen en deels over de vluchtstrook rijden. Uit voornoemde verklaringen en processen-verbaal VOA blijkt dat verdachtes rijgedrag zodanig is geweest dat er een relatie bestaat tussen dat gevaarzettend rijgedrag, de verkeersovertredingen en het daaropvolgend ongeval. Dit brengt met zich dat gesproken kan worden van zeer onvoorzichtigheid en/of onoplettend rijgedrag. Gelet op deze verkeersfouten, het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich hiermee in een situatie heeft gebracht waar een ongeval, zoals dat heeft plaatsgevonden, voorzienbaar was.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op verontschuldigbare onmacht. Het kan volgens de verdediging niet uitgesloten worden dat verdachte door een epileptische aanval is weggevallen/weggeraakt en/of een blackout heeft gehad, waardoor strafrechtelijk relevante schuld ontbreekt. Geheel subsidiair heeft zij een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 11 september 2012 verklaard dat hij al sinds 1997 weet dat hij epilepsie heeft en dat hij sindsdien anti-epileptica gebruikt. Hij is aanvankelijk een paar jaar bij een neuroloog onder behandeling geweest, maar is daar later nooit meer naar toegegaan in verband met zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur, waarvoor hij veel in het buitenland verbleef. Recepten ten behoeve van het verkrijgen van anti-epileptica werden hem verstrekt zonder dat hij daartoe daadwerkelijk een arts consulteerde.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij de laatste jaren geen epileptische aanvallen meer heeft gehad, heeft hij verklaard dat hij van anderen heeft gehoord dat zij wel eens constateerden dat hij er even niet bij was. Twee maanden geleden (opmerking rechtbank: juli 2012) is daar volgens hem de laatste keer sprake van geweest. Verdachtes zus heeft dit toen opgemerkt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij in 2010 een voor hem onverklaarbaar verkeersongeval heeft gehad waarvan hij zich niets meer kan herinneren.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte tijdens of kort voor het ongeval een epileptische aanval heeft gehad. De enkele verwijzing naar de brief van het CBR van 12 april 2012 en de verklaring ter zitting die overigens niet met stukken is onderbouwd, is daartoe onvoldoende. De brief van het CBR is in zeer algemene bewoordingen opgesteld en bovendien niet afkomstig van een arts.
Ten aanzien van het beroep van de raadsvrouw op verontschuldigbare onmacht dan wel afwezigheid van alle schuld overweegt de rechtbank voorts als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat één van de symptomen van epilepsie is dat men plotseling voor kortere of langere tijd het bewustzijn kan verliezen. Verdachte was hiervan op de hoogte, daar anderen constateerden dat hij "er niet altijd bij was". Voorts heeft verdachte in 2010 een voor hem onverklaarbaar verkeersongeval gehad, hetgeen voor hem geen aanleiding is geweest om naar een neuroloog te gaan. Desondanks is hij al die tijd aan het verkeer blijven deelnemen, onder andere als beroepschauffeur. Onder die omstandigheden kan er geen sprake zijn van verontschuldigbare onmacht en kan er evenmin sprake zijn van afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en/of
onoplettend heeft gereden.
(daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of
(daarbij) in een slip is geraakt en/of
(daarbij) terecht is gekomen op de linkerrijstrook, en/of
(daarbij) een of meerdere voertuig(en), in strijd met artikel 11 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, rechts heeft ingehaald, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 43 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, (deels) gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook, en/of
(daarbij) een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft uitgevoerd, namelijk met
dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld, althans is gaan wisselen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte
van die weg, de A28, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven
letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
gehad, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand
te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de A28 richting Zwolle,
kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of
(daarbij) in een slip is geraakt en/of
(daarbij) terecht is gekomen op de linkerrijstrook, en/of
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 26 oktober 2011 te Nunspeet, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 1], daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A28 richting Zwolle, ter hoogte van hectometerpaal 63,5,
zeer onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij voornemens was, en/of bezig was een bijzondere manoeuvre uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en
heeft gereden met een snelheid van ongeveer 138 kilometer per uur, en
daarbij een voertuig in strijd met artikel 11 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, rechts heeft ingehaald, en
daarbij in strijd met artikel 43 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, (deels) gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook, en
daarbij een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld, en
daarbij niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de A28, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en
daarbij in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de A28 richting Zwolle, kon overzien en waarover deze vrij was, en
vervolgens is gebotst tegen een op korte afstand voor hem rijdend motorrijtuig personenauto, merk volkswagen polo, en
daarbij dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en
daarbij terecht is gekomen op de linkerrijstrook, en
vervolgens naar rechts heeft gestuurd, en/
vervolgens is gebotst tegen een ander motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-benz, kenteken [kenteken 2]), tengevolge waarvan dat motorrijtuig is gebotst tegen een in de berm staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;
zulks terwijl het feit is mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, immers heeft hij, verdachte, de ter plaatse voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid van 120 kilometer per uur overschreden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Het namens verdachte gevoerde beroep op afwezigheid van alle schuld is hiervoor reeds besproken en verworpen.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot:
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- -
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden, waardoor er een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden en een andere weggebruiker is overleden. Anderzijds heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte het ongeval niet met opzet heeft veroorzaakt en dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde.
De raadsvrouw heeft, naast het hiervoor besproken en verworpen beroep van afwezigheid van alle schuld, geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Door het laakbare rijgedrag van verdachte heeft er een zeer ernstig ongeluk plaatsgevonden waardoor de bestuurder van de andere personenauto, te weten [slachtoffer], op tragische wijze is komen te overlijden. Het grote leed dat daardoor aan de nabestaanden is toegebracht is onherstelbaar groot.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor overtreding van de Wegenverkeerswet en snelheidsovertredingen.
Ten aanzien van de op te leggen straf en de duur ervan heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat in vergelijkbare zaken, waarbij geen sprake was van recidive, veelal een maximale werkstraf met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd.
Bij verdachte is echter sprake van recidive. Gelet daarop zal de rechtbank geen werkstraf opleggen, maar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Voorts zal de rechtbank een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Met deze ontzegging wordt beoogd te voorkomen dat verdachte zich opnieuw op deze wijze in het verkeer zal begeven.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 9.145,20, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. Een deel van het gevorderde bedrag, groot € 5.000,--, betreft immateriële schadevergoeding wegens shockschade.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 25 juni 2012 aangevoerd dat, gelet op het gedane beroep van afwezigheid van alle schuld, de vordering van deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat de vordering op zich niet is betwist. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Dit deel van de vordering is voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 november 2011.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen.
In de literatuur en rechtspraak bestaat er veel controverse over de toekenning van smartengeld in geval van affectieve schade en shockschade bij nabestaanden. Ten aanzien van het eerste heeft de Hoge Raad overwogen dat het ontwikkelen van maatstaven voor de beoordeling daarvan, de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Een wetsvoorstel tot regeling daarvan, is echter door het parlement niet aangenomen.
Ten aanzien van de vergoeding van shockschade heeft de rechtbank gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 22 februari 2002, NJ 2002, 240, LJN AD5356, waarbij de mogelijkheid tot toekenning van vergoeding wegens shockschade aanzienlijk wordt ingeperkt. Hieruit volgt dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Daarnaast is vereist (iii) het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, welk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In zijn arrest van 9 oktober 2009, NJ 2010, 387, LJN BI8583 heeft de Hoge Raad onverkort aan deze restrictieve benadering vastgehouden.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet is gebleken dat aan al deze eisen is voldaan. Het geconfronteerd worden met de tragische omstandigheden van het overlijden van het slachtoffer bij identificatie van het lichaam, zoals aangevoerd ter onderbouwing van de vordering, is daartoe onvoldoende. Daarom zal de immaterieel gevorderde schade afgewezen worden.
De benadeelde partij [benadeelde partij B] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. Dit betreft immateriële schadevergoeding wegens shockschade.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 11 september 2012 aangevoerd dat, gelet op het gedane beroep van afwezigheid van alle schuld, de vordering van deze benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
Onder verwijzing naar hetgeen met betrekking tot de door [benadeelde partij A] gevorderde immateriële schade is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij B] moet worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
- *
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- *
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood.
- *
verklaart verdachte strafbaar;
- *
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
- *
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- *
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
- *
bepaalt, dat een gedeelte van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde partij A], van een bedrag van € 4.145,20, te vermeerderen met de wettelijke rente
hierover vanaf 14 november 2011, met veroordeling van verdachte in de
kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op nihil;
- *
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij A], een bedrag te betalen van € 4.145,20,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 (éénenveertig) dagen hechtenis;
- *
wijst af de vordering van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B].
Aldus gewezen door mrs. Heenk, voorzitter, Cremers en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2012.
Voetnoten:
- 1.
Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL261R 2011056961, Korps Landelijke Politiediensten, Unit Driebergen, gesloten en ondertekend op 4 januari 2012.
- 2.
Stamproces-verbaal, pag. 2-10
- 3.
Akte van overlijden d.d. 31 oktober 2011, pag. 36
- 4.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], pag. 19-20
- 5.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B], pag. 21-23
- 6.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C], pag. 24-26
- 7.
Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pag. 40-58
- 8.
Aanvullend proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, d.d. 14 mei 2012