Hof Amsterdam, 07-04-2015, nr. 23-005593-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:1212, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
23-005593-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1212, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:222, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:11551, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Omkoping gedeputeerde provincie Noord-Holland. Vervolging niet in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Gevangenisstraf 2,5 jaar voor omkoping, valsheid in geschrift en witwassen.
parketnummer: 23-005593-13
datum uitspraak: 7 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-971006-12 tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2014, 12, 13, 18 en 19 februari 2015, 3, 4, 9, 11, 18 en 25 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
De – in eerste aanleg gewijzigde – tenlastelegging is als bijlage gevoegd en maakt aldus deel uit van dit arrest. Kort samengevat is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich als lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland meermalen heeft laten omkopen (feit 1 tot en met 5), en dat hij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van facturen, het gebruik maken en voorhanden hebben van valse facturen (feit 6 en 7) en witwassen (feit 8).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De strafrechtelijke opsporing is aangevangen naar aanleiding van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), zoals weergegeven in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 23 januari 2009, terwijl die informatie anoniem, niet verifieerbaar op grond van betrouwbaarheid, onvoldoende concreet en specifiek was en daaruit niet een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte aan een strafbaar feit voortvloeide. Voorts is de inhoud van processen-verbaal die ten grondslag liggen aan het opsporingsonderzoek gemanipuleerd, omdat, enerzijds, in voormeld proces-verbaal van 23 januari 2009 is vermeld dat de informatie in het derde kwartaal van 2008 is ontvangen, terwijl uit de informatie zelf volgt dat deze al in 2005 moet zijn ontvangen en, anderzijds, in een proces-verbaal van 12 oktober 2009 is vermeld dat uit onder meer de informatie van de CIE volgt dat de verdachte in zijn functies van wethouder en gedeputeerde mogelijk giften heeft aangenomen en gevraagd, terwijl dat niet uit die informatie kan volgen. Gelet op de in artikel 359a lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, hebben de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren aldus ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het Openbaar Ministerie heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, omdat het geen of onvoldoende toezicht op (de aanvang van) het opsporingsonderzoek heeft gehouden, waardoor aan het recht van de verdachte op een behoorlijke behandeling van de zaak ernstig tekort is gedaan.
Het Openbaar Ministerie heeft, gelet op het wederkerige karakter van actieve omkoping als bedoeld in de artikelen 177 en 177a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) enerzijds en passieve omkoping als bedoeld in de artikelen 362 en 363 Sr anderzijds, in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur niet de van actieve omkoping verdachte personen/bedrijven vervolgd en wel de – van passieve omkoping beschuldigde – verdachte vervolgd. Ook daarmee is ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, hetgeen het in artikel 359a lid 1 sub c Sv voorziene rechtsgevolg moet hebben.
Aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is tekort gedaan, omdat, gelet wederom op het wederkerige karakter van het misdrijf omkoping in de strafzaken tegen de van actieve omkoping verdachte personen/bedrijven, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman onder 1 en 2, inhoudende dat sprake is van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende toezicht heeft gehouden, overweegt het hof als volgt.
Ingevolge artikel 132a Sv moet onder opsporing worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Het standpunt van de raadsman steunt op de opvatting dat voor opsporing als bedoeld in artikel 132a Sv is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte aan een strafbaar feit. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Toepassing van opsporingsbevoegdheden is immers reeds geoorloofd indien dit in het belang is van het onderzoek. Een redelijke vermoeden van schuld ten aanzien van één of meer verdachten is daarvoor niet vereist.
Het hof is voorts van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzing bevat dat de inhoud van de CIE-informatie is gemanipuleerd. Die informatie bevat een beschrijving van een handelwijze van de verdachte in zijn hoedanigheid van wethouder en de mededeling dat de verdachte als gedeputeerde nog steeds zo te werk gaat. De omstandigheid dat het tijdstip waarop de informatie bij de CIE is binnengekomen niet aansluit bij de functiebeschrijvingen van de verdachte, gelet op het relevante tijdsbestek, is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van manipulatie. Daarnaast heeft te gelden dat CIE-informatie niet volledig juist hoeft te zijn om als basis te dienen voor nader onderzoek noch dat een oordeel over de betrouwbaarheid daarvan gegeven moet kunnen worden.
Op basis van voormelde CIE-informatie is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en is toestemming verleend een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] uit het onderzoek Beige in het onderhavige onderzoek te betrekken. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat daarmee reeds sprake was van een opsporingsonderzoek tegen de verdachte, valt niet in te zien dat enige vorm is verzuimd. Evenmin is op enige wijze aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie geen of onvoldoende toezicht heeft gehouden op (de aanvang van) het opsporingsonderzoek en daarmee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman onder 3, inhoudende dat de vervolging van de verdachte in strijd is met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel, overweegt het hof als volgt.
Voor zover het standpunt van de raadsman steunt op de opvatting dat vervolgingsbeslissingen ten aanzien van medeverdachten onderdeel uitmaken van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, wordt het verweer reeds verworpen omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel en/of het verbod van willekeur geldt het volgende. De beslissing tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Voor wat betreft het verbod van willekeur - dat ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging - geldt daarbij als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Naar het oordeel van het hof kan in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte wordt verdacht van het als gedeputeerde meermalen plegen van passieve omkoping, valsheid in geschrift en witwassen , terwijl de door de raadsman als ‘actieve omkopers’ aangeduide medeverdachten (slechts) worden (of werden) verdacht van het eenmaal of enkele malen plegen van actieve omkoping van de verdachte, niet worden gesproken van zodanig gelijke gevallen dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel, terwijl evenmin is voldaan aan voormeld criterium inzake het verbod van willekeur. Het voorgaande brengt met zich dat niet gesproken kan worden van het instellen of voorzetten van een vervolging die onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman onder 4, inhoudende dat aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM tekort is gedaan door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de strafzaken tegen medeverdachten, overweegt het hof dat, zo daarvan al sprake is, geen rechtens te respecteren belang van de verdachte zelf daardoor is geschonden.
De raadsman heeft mede aan zijn verweer (strekkende tot niet-ontvankelijkheid) ten grondslag gelegd dat als actieve omkoping niet wordt aangenomen, de verdachte van passieve omkoping moet worden vrijgesproken. De raadsman gaat er echter ten onrechte van uit dat veroordeling van een passieve omkoper en vrijspraak van een actieve omkoper niet met elkaar te verenigen zijn. Bovendien volgt uit de door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie dat inmiddels met actieve omkopers transacties zijn aangegaan. Ook het verweer van de raadsman, dat de vertraging in de eventuele vervolging van de actieve omkopers heeft geleid tot schending van het recht op een eerlijke behandeling van de verdachte, slaagt niet. De raadsman heeft niet toegelicht waaruit de schending van het recht op een eerlijke behandeling van de verdachte zou hebben bestaan. Op basis van het dossier en de verklaringen van betrokkenen heeft het hof de handelwijze van de verdachte, los van de eventuele vervolging van de actieve omkopers, kunnen beoordelen. Het tijdstip waarop actieve omkopers al dan niet worden vervolgd, heeft geen invloed op de procedure van de verdachte zodat van schending van het recht op een eerlijke behandeling geen sprake kan zijn.
Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft, subsidiair, voor zover het verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie onder 2 niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte leidt, betoogd dat de resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten.
Het hof verwerpt het verweer en verwijst daartoe naar hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot het onder 2 vermelde heeft overwogen.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
[rechtspersoon A] BV (hierna: [rechtspersoon A]) is een vennootschap waarvan de verdachte tot 4 juli 2001 middellijk aandeelhouder was. Na overleg met de Belastingdienst zijn, naar aanleiding van het feit dat de verdachte wethouder in Amsterdam werd, de aandelen in [rechtspersoon B] BV (hierna: [rechtspersoon B]), die alle aandelen hield van [rechtspersoon A], overgedragen aan de echtgenote van de verdachte en werd zij tevens benoemd als directeur van [rechtspersoon B]. In een brief van 4 juli 2001 van de Belastingdienst is onder meer vermeld dat, behoudens het door de gemeente Amsterdam uitgekeerde salaris en vergoedingen, het wethouderschap van de verdachte op geen enkele wijze tot voordelen leidde voor [rechtspersoon B], [rechtspersoon A], de echtgenote van de verdachte of de verdachte zelf. Ook werden volgens de brief van de Belastingdienst in die periode geen uit het wethouderschap voortvloeiende toezeggingen of afspraken gemaakt, die opdrachten of voordelen voor [rechtspersoon B], [rechtspersoon A], de echtgenote van de verdachte en de verdachte zelf tot gevolg zouden hebben. Met ingang van 15 januari 2005 is verdachte lid geworden van Gedeputeerde Staten.
De echtgenote van de verdachte is, ook toen de verdachte als gedeputeerde was benoemd, directeur en middellijk aandeelhoudster gebleven van [rechtspersoon A]. De verdachte verzorgde de dagelijkse administratie van beide vennootschappen, hij diende de aangiften omzetbelasting in en beschikte over de rekeningen van de vennootschappen. De afspraken met de Belastingdienst, zoals vastgelegd in de brief van 4 juli 2001, zijn niet door de verdachte opgezegd.
In een brief van 7 januari 2005 heeft de verdachte aan de Commissaris van de Koningin van de provincie Noord-Holland medegedeeld dat hij zijn advocaten in beweging had gezet om zijn zakelijke activiteiten te beëindigen om iedere gesuggereerde schijn van belangenverstrengeling te elimineren. Bij brief van 9 januari 2005 aan diverse bedrijven heeft de verdachte medegedeeld dat hij als directeur van [rechtspersoon A] terugtrad en de contractuele verplichtingen tussen die bedrijven en [rechtspersoon A] opschortte tot na zijn terugtreden als gedeputeerde.
In januari 2005 is de verdachte aangetreden als lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. De verdachte was onder meer belast met de portefeuille Ruimtelijke Ordening.
Feit 1: [rechtspersoon D] / [rechtspersoon C]
Een gift van € 11.900
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde, voor wat betreft het aannemen of vragen van een gift van € 11.900 van [betrokkene 1] of [rechtspersoon C] BV (hierna: [rechtspersoon C]), moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte één of meer van de in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen, zoals het begunstigen van [betrokkene 1] of [rechtspersoon C], heeft verricht. De verdachte heeft aangevoerd dat de betaling van het genoemde bedrag voortvloeide uit een zakelijke overeenkomst en dat deze betrekking had op de periode voordat hij gedeputeerde werd en daarom beschouwd moet worden als een toegestane ‘na-ijlende’ betaling.
Het hof stelt het volgende vast.
[rechtspersoon A] en [rechtspersoon C], een vastgoedontwikkelaar in Hoofddorp, zijn overeengekomen dat de verdachte met ingang van 1 januari 2001 advieswerkzaamheden zou verrichten voor [rechtspersoon C] en dat [rechtspersoon C] hiervoor een bedrag van € 2.500 (exclusief BTW) per kwartaal aan [rechtspersoon A] was verschuldigd. In de periode van juni 2001 tot april 2002 zijn de verplichtingen die voortvloeiden uit die overeenkomst opgeschort in verband met het wethouderschap van de verdachte bij de gemeente Amsterdam. In de periode van 12 juli 2001 tot en met 29 oktober 2004 heeft [rechtspersoon C] 13 keer een bedrag van € 2.975 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon A] betaald. Op 1 januari 2005 heeft [rechtspersoon A] een bedrag van € 11.900 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon C] gefactureerd. Op de factuur is vermeld: ‘Conform onze afspraak en mede n.a.v. onze brief december jl., declareren wij u conform onze samenwerkingsovereenkomst voor de laatste maal en ineens’. Deze factuur is door [rechtspersoon C] betaald op 20 mei 2005.
Op 9 januari 2005 schreef de verdachte namens [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon C] dat hem was verzocht met ingang van 10 januari 2005 het gedeputeerdeschap van de provincie Noord-Holland te aanvaarden en dat in verband met deze politieke benoeming de contractuele verplichtingen tussen [rechtspersoon A] en [rechtspersoon C] werden opgeschort. In deze brief is tevens vermeld dat de verdachte zijn werkzaamheden voor [rechtspersoon A] beëindigde en terugtrad als directeur ter vermijding van iedere schijn van belangenverstrengeling dan wel tegenstelling.
De verdachte heeft zijn nevenwerkzaamheden voor [rechtspersoon C] en de daaruit tijdens zijn gedeputeerdeschap voortvloeiende betaling niet gemeld bij de provincie Noord-Holland.
Het hof overweegt het volgende.
Met de facturering en betaling van voormelde € 11.900 - neerkomend op vier maal de gangbare kwartaalfee - via [rechtspersoon A] heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een gift aangenomen.
Het verweer van de verdachte, dat de betaling voortvloeide uit de zakelijke overeenkomst tussen de hiervoor genoemd vennootschappen, wordt verworpen. Immers, in de periode van januari 2001 tot en met juni 2001 en van april 2002 tot en met december 2004 heeft [rechtspersoon C] ieder kwartaalbedrag tot 1 januari 2005 na ontvangst van een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon A] voldaan. Van een achterstand in de facturering en betaling was dan ook geen sprake. Met betaling van de facturen had [rechtspersoon C] voldaan aan zijn contractuele verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst tussen [rechtspersoon A] en [rechtspersoon C] en kan de tenlastegelegde betaling van € 11.900 dan ook geen grond vinden in eerdergenoemde overeenkomst.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte de gift via [rechtspersoon A] heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte geen werkzaamheden zou verrichten voor [rechtspersoon C] met ingang van 10 januari 2005 en uit hoofde van de overeenkomst geen betalingsverplichting meer bestond voor [rechtspersoon C] is het hof van oordeel dat de verdachte de gift niet had mogen aanvaarden. De verdachte had zich voorts moeten realiseren dat voor de facturering vanuit [rechtspersoon A] geen rechtsgeldige grondslag bestond.
De verdachte heeft de gift aangenomen in de periode dat hij lid was van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en hij belast was met onder meer de portefeuille Ruimtelijke Ordening. [rechtspersoon C] was als vastgoedontwikkelaar in die provincie actief. De verdachte heeft [rechtspersoon C], voordat hij gedeputeerde werd, geadviseerd en de verdachte was op de hoogte van gronden die eigendom waren van [rechtspersoon C]. Met name ten aanzien van Lutkemeren hebben de verdachte en [betrokkene 1], directeur van [rechtspersoon C], in de periode voor zijn gedeputeerdeschap contact gehad en is in 2003 in dat kader gesproken over een succesfee voor de verdachte. De verdachte kon in zijn hoedanigheid van gedeputeerde beschikken over, dan wel kennisnemen van, informatie die van belang kon zijn voor [rechtspersoon C]. Het verweer van de verdachte dat hij geen invloed had op besluitvormingsprocedures en dat de gronden van [rechtspersoon C] gelegen waren in een gebied waarover de provincie geen zeggenschap had, verwerpt het hof. De verdachte kon als gedeputeerde informatie krijgen en besluiten beïnvloeden. Anders dan de verdachte ter terechtzitting meermalen heeft betoogd, brengt de enkele omstandigheid dat een gedeputeerde in een bepaalde kwestie formeel niet bevoegd is te beslissen, niet mee dat daarmee beïnvloeding door een gedeputeerde geen effect kan hebben. Het feit dat de verdachte invloed kon uitoefenen volgt bijvoorbeeld uit het jaarverslag van de provincie van 8 mei 2007 waarin de verdachte zijn visie gaf op de Bestuurlijke Ontwikkeling en de Ruimtelijke Ordening en meer in het bijzonder op het Airport Bussiness Park Amsterdam Osdorp, gelegen in de Lutkemeerpolder.
Bij die stand van zaken had de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening was gedaan of nagelaten. Daaraan kan niet afdoen dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk iets heeft gedaan om [rechtspersoon C] te begunstigen. Voor een bewezenverklaring van omkoping is immers niet vereist dat een eventueel in het vooruitzicht gestelde tegenprestatie is geleverd.
Giften van € 107.100, € 59.500, € 14.875 en € 20.000
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat in navolging van de rechtbank door het hof kan worden bewezenverklaard dat de verdachte giften van € 107.100, € 59.500, € 14.875 en € 20.000 heeft aangenomen van [rechtspersoon D] BV (hierna: [rechtspersoon D]), terwijl hij wist dat die giften hem werden gedaan vanwege zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat de giften zijn gedaan door [rechtspersoon D], terwijl de verdachte in zijn bediening van gedeputeerde invloed kon uitoefenen en heeft uitgeoefend op projecten die deze vennootschap betroffen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover het de giften van € 107.100, € 59.500, € 14.875 en € 20.000 van [betrokkene 2] of [rechtspersoon D] betreft, moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte één of meer van de in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen, zoals het begunstigen van [betrokkene 2] of [rechtspersoon D], heeft verricht. De verdachte heeft in aanvulling hierop het volgende aangevoerd. Alle genoemde betalingen vloeiden voort uit het feit dat de verdachte [rechtspersoon W] en [rechtspersoon D] in 2004 met elkaar in contact had gebracht. Nadat de verdachte gedeputeerde was geworden, heeft hij geen werkzaamheden meer verricht om de overdracht van aandelen (door [rechtspersoon D] aan [rechtspersoon W]) te bewerkstelligen. De betrokkenheid van de verdachte is geëindigd zodra [rechtspersoon W] en [rechtspersoon D] tot overeenstemming kwamen dat een aandelenoverdracht in beginsel mogelijk was en het due dilligence-onderzoek in december 2004 was gestart.
Het hof stelt het volgende vast.
Na een voorstel van de verdachte daartoe heeft in mei 2004 een kennismaking plaatsgevonden tussen [betrokkene 21], managing director Europe van de Engelse vastgoedontwikkelaar [rechtspersoon W], enerzijds en [betrokkene 1], bestuurder van vastgoedontwikkelaar [rechtspersoon C], en [betrokkene 2], bestuurder van [rechtspersoon D], enig aandeelhouder van [rechtspersoon C], anderzijds. De kennismaking vond plaats in het kader van een mogelijke verkoop van (aandelen in) [rechtspersoon C] van [rechtspersoon D] aan [rechtspersoon W]. Naar aanleiding van die kennismaking hebben de verdachte en [betrokkene 2] afgesproken dat [rechtspersoon D] een bedrag zou betalen aan [rechtspersoon A], een vennootschap waarover de verdachte feitelijk de beschikkingsmacht had, in het geval [rechtspersoon C] (al dan niet gedeeltelijk) zou worden verkocht aan [rechtspersoon W]. De afspraak is bij brief van 30 november 2004, en daarmee nog voordat de verdachte lid werd van Gedeputeerde Staten, bevestigd en houdt in dat [rechtspersoon D] 1,5 procent ‘van de verkoopprijs en van de eventuele nabetalingen’ van de verkoop van [rechtspersoon C] aan [rechtspersoon W] zou betalen aan [rechtspersoon A].
In juni 2005 heeft [rechtspersoon W] 60 procent van de aandelen in [rechtspersoon C] van [rechtspersoon D] gekocht. De definitieve koopprijs is afhankelijk gesteld van toekomstige ontwikkelingen in de waarde van een aantal projecten die vanuit [rechtspersoon C] waren gestart en waarvoor ten tijde van de verkoop reeds kosten waren gemaakt. Eén van deze projecten betrof de Lutkemeerpolder (ook Lutkemeren genoemd). Er zijn afspraken gemaakt over een aanpassing van de koopprijs, afhankelijk van ontwikkelingen in de waarde van de grond in de Lutkemeerpolder. De hoogte van het door [rechtspersoon D] van [rechtspersoon W] te ontvangen bedrag was daarmee rechtstreeks afhankelijk van de ontwikkelingen in de Lutkemeren. Daarnaast bleef [rechtspersoon D] als minderheidsaandeelhouder (40%) in [rechtspersoon C] ook langs die weg ook rechtstreeks via [rechtspersoon C] belanghebbende in de ontwikkelingen in de waarde van de gronden in de Lutkemeren.
De afspraken, zoals vastgelegd bij eerdergenoemde brief van 30 november 2004, over een betaling van [rechtspersoon D] aan [rechtspersoon A] bij de verkoop van [rechtspersoon C] aan [rechtspersoon W] zijn nader uitgewerkt in een brief van [betrokkene 2] aan de verdachte van 14 november 2005. In deze brief is vermeld, voor zover van belang:
‘Als uitwerking van de afgesproken 1,5% van de verkoopprijs zijn de volgende betalingen overeengekomen bij tranche 60% aandelenverkoop [rechtspersoon C] aan [rechtspersoon W]:
- € 90.000 voor 31 december 2005;
- € 50.000 per januari 2006;
- € 50.000 na het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst tussen [rechtspersoon C] en Stadsdeel Osdorp;
- € 35.000 bij start bouw project Lutkemeren’.
De laatste twee betalingen aan de verdachte werden daarmee rechtstreeks afhankelijk gesteld van ontwikkelingen in het project Lutkemeren.
Op 30 december 2005 en 10 februari 2006 heeft de verdachte in [rechtspersoon A] bedragen van € 107.100 (€ 90.000 exclusief BTW) respectievelijk € 59.500 (€50.000 exclusief BTW) van [rechtspersoon D] ontvangen. Op 1 februari 2007 heeft [rechtspersoon A] een bedrag van € 14.875 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon D] gefactureerd voor een ‘1e termijn vervreemding aandelen [rechtspersoon C]’. Op 6 februari 2007 heeft de verdachte dit bedrag in [rechtspersoon A] ontvangen. Op 21 juli 2008 heeft de verdachte in [rechtspersoon A] een bedrag van € 20.000 van [rechtspersoon D] ontvangen als ‘3e voorschot aftrek [rechtspersoon C] d.d. brief 30/11/2007’.
In of rond september 2008 bleek dat het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam niet met [rechtspersoon V] BV - zoals [rechtspersoon C] inmiddels was geheten - (hierna: [rechtspersoon V]) wilde samenwerken in het kader van een Gebiedsontwikkelingsmaatschappij/ Grondexploitatiemaatschappij (GEM), waarbij partijen hun gronden in de Lutkemeerpolder zouden inbrengen in de GEM. Naar aanleiding daarvan heeft [betrokkene 2] op 17 september 2008 voorgesteld de grond van [rechtspersoon V] in de Lutkemeerpolder te verkopen aan [rechtspersoon Y] ([rechtspersoon Y]), waarvan de gemeente Haarlemmermeer, de gemeente Amsterdam, de provincie Noord-Holland en Schiphol Group de aandeelhouders waren. De verdachte was sinds begin 2008 betrokken bij [rechtspersoon Y] vanuit zijn hoedanigheid van voorzitter van het Bestuursforum Schiphol en heeft zich ingespannen [rechtspersoon Y] gronden te laten verwerven en te voorzien van financiële middelen. [betrokkene 2] heeft het voorstel de grond in de Lutkemeerpolder te verkopen, gedaan na overleg met de verdachte.
In oktober 2008 bleek dat het stadsdeel Osdorp bereid was de grond van [rechtspersoon V] in de Lutkemeerpolder te kopen. Bij memo van ambtenaren van de provincie Noord-Holland aan de verdachte van 21 oktober 2008 werd aan de verdachte meegedeeld dat daarmee een interventie van de provincie Noord-Holland niet langer aan de orde was. Op 6 juli 2009 is het lidmaatschap van de verdachte van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland geëindigd. Bij akte van 4 november 2009 is de grond van [rechtspersoon V] in de Lutkemeerpolder geleverd aan de gemeente Amsterdam.
Ten aanzien van de eerste twee betalingen van € 107.100 en € 59.500 overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft bedragen van € 107.100 en € 59.500 van [rechtspersoon D] aangenomen door deze te laten overmaken naar de rekening van [rechtspersoon A] terwijl hij gedeputeerde was. Anders dan het Openbaar Ministerie is het hof evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat die betalingen de verdachte werden gedaan, kort gezegd, met betrekking tot zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Overeenkomstig de brief van [betrokkene 2] aan de verdachte van 14 november 2005 zijn de betalingen gedaan naar aanleiding van de door de verdachte geïnitieerde kennismaking tussen [rechtspersoon D] en [rechtspersoon W], welke kennismaking heeft geleid tot de verkoop van 60 procent van de aandelen in [rechtspersoon C] van [rechtspersoon D] aan [rechtspersoon W]. Door [betrokkene 2] is dienovereenkomstig verklaard ter terechtzitting in hoger beroep. De omstandigheid dat de betalingen de verdachte ook werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland is onvoldoende gebleken. In dit kader overweegt het hof in het bijzonder, gelet op hetgeen het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd en gelet ook op de overwegingen in het vonnis van de rechtbank, dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte in zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten betrokken was bij de kennismaking of onderhandelingen tussen [rechtspersoon D] en [rechtspersoon W].
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte al in 2004 recht had op een betaling in het geval het contact tussen [rechtspersoon D] en [rechtspersoon W] tot de verkoop van aandelen [rechtspersoon C] zou leiden. Zowel de verdachte als [betrokkene 2] heeft verklaard dat in 2004 is gesproken over een succesfee voor dit contact. Het dossier behelst onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte, nadat hij gedeputeerde was geworden, in die hoedanigheid betrokken is geweest bij bijvoorbeeld de onderhandelingen en/of bespreking van de resultaten van het due dilligence-onderzoek. Uit de in het vonnis van de rechtbank vermelde emailberichten tussen [betrokkene 11] en de verdachte (februari en maart 2005) kan een dergelijke betrokkenheid niet worden afgeleid. Die emailberichten hebben immers geen betrekking op de verkoop van (aandelen in) [rechtspersoon C] van [rechtspersoon D] aan [rechtspersoon W], maar op de verkoop van grond van [rechtspersoon X] - in De Hoek Noord in Haarlemmermeer - aan [rechtspersoon W]. Uit de in het vonnis van de rechtbank vermelde omstandigheid dat de verdachte op 12 en 13 april 2005 een toespraak heeft gehouden voor de Raad van Bestuur van [rechtspersoon W] of uit het in het vonnis vermelde persbericht van de provincie Noord-Holland van 30 juni 2005 kan die betrokkenheid evenmin worden afgeleid. Ook de inhoud van de speech die door de verdachte op 21 november 2005 op het [rechtspersoon V] Event is uitgesproken, biedt onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de verdachte zich in 2005 in zijn hoedanigheid van gedeputeerde heeft ingespannen de verkoop van de aandelen [rechtspersoon C] te realiseren of daaraan bij te dragen. De 60 procent aandelen [rechtspersoon C] waren ten tijde van de speech reeds overgedragen en de verdachte heeft in die speech slechts uitgesproken dat hij als koppelaar partijen met elkaar in contact had gebracht. Door de advocaten-generaal is benadrukt dat de verdachte ook tijdens het MIPIM 2005 contact heeft gehad met de bij de aandelentransactie betrokken partijen en dat hij hen heeft gewezen op elkaars kwaliteiten. Ook dit acht het hof niet voldoende nu niet blijkt dat de verdachte dat in zijn hoedanigheid als gedeputeerde heeft gedaan. En verder brengt ook het niet melden door de verdachte bij het aanvaarden van zijn gedeputeerdeschap van zijn recht op de betalingen niet mee dat de bedragen van omkoping afkomstig zijn.
Gelet op het voorgaande kan, ook in aanmerking genomen hetgeen het Openbaar Ministerie overigens ter onderbouwing van zijn betoog heeft aangevoerd, naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, voor zover dit betreft de giften van € 107.100 en € 59.500, heeft begaan, zodat de verdachte in zoverre daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van giften van € 14.875 en € 20.000 overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft bedragen van € 14.875 en € 20.000 van [rechtspersoon D] aangenomen in de periode dat hij gedeputeerde was. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarmee giften aangenomen.
Anders dan ten aanzien van de tenlastegelegde giften van € 107.100 en € 59.500 is het hof ten aanzien van deze betalingen wel van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de betalingen de verdachte zijn gedaan, kort gezegd, met betrekking tot zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en dat de verdachte dit heeft geweten. Daartoe overweegt het hof als volgt.
In de brief van [betrokkene 2] aan de verdachte van 14 november 2015 is een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de voormelde bedragen van € 107.000 en € 59.500 die eind 2005 respectievelijk begin 2006 aan de verdachte werden betaald en anderzijds de bedragen die aan de verdachte zouden worden betaald ‘na het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst tussen [rechtspersoon C] en Stadsdeel Osdorp’ respectievelijk ‘bij start bouw project Lutkemeren’. Daarmee waren de twee laatste toegezegde betalingen, die in aanvulling op die van eind 2005 en begin 2006 werden gedaan, afhankelijk van voormelde ontwikkelingen in het kader van het project Lutkemeren van [rechtspersoon V]. Het feit dat uiteindelijk de (voorwaardelijk) toegezegde bedragen van € 50.000 en € 30.000 niet geheel zijn betaald, valt te verklaren uit de tegenvallende ontwikkelingen in het project Lutkemeren. Naar [betrokkene 2] heeft verklaard ter terechtzitting zijn de bedragen van € 14.875 en € 20.000 betaald nadat de verdachte bij hem had geïnformeerd naar nieuwe betalingen.
Ten tijde van de ontvangst van de voormelde brief en betalingen was de verdachte lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en belast met onder meer de portefeuille Ruimtelijke Ordening. In die hoedanigheid kon de verdachte – direct of indirect – invloed uitoefenen op (bestuurlijke) beslissingen die het project Lutkemeren betroffen. Voor dat oordeel vindt het hof steun in de omstandigheid dat [betrokkene 2] via de mail contact zoekt met de verdachte in het kader van zijn voorstel aan [rechtspersoon Y] de grond in de Lutkemeerpolder van [rechtspersoon V] te kopen.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat de giften van € 14.875 en € 20.000 hem zijn gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in zijn bediening van lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Het hof komt tot bewezenverklaring ten aanzien van de betalingen van [rechtspersoon C] en [rechtspersoon D] van € 11.900, € 14.875 en € 20.000 en tot vrijspraak van de betalingen van € 107.100 en € 59.500.
Feit 2: [rechtspersoon E]
Beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 inzake de Bovenkerkerpolder te Amstelveen
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 van [betrokkene 3] of [rechtspersoon E] BV (hierna: [rechtspersoon E]) heeft aangenomen, terwijl hij wist dat die beloften hem werden gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening heeft gehandeld in het zakelijke belang van [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E], in het bijzonder door de Bovenkerkerpolder in Amstelveen als woonlandschap te laten opnemen in een Structuurvisie van de provincie.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het betreft het aannemen of vragen van beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 van [betrokkene 3] of [rechtspersoon E], moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de verdachte de belofte van fl. 1.000.000 heeft aangenomen en dat uit die stukken onvoldoende blijkt dat de belofte van € 425.000 de verdachte is gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door de verdachte in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland was gedaan of nagelaten.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 2 november 2001 zijn [rechtspersoon F] BV (hierna: [rechtspersoon F]) en [rechtspersoon E], een vennootschap waarvan [betrokkene 3] directeur was, overeengekomen dat [rechtspersoon F] fl. 2.000.000 aan [rechtspersoon E] zou betalen, indien het bestemmingsplan met betrekking tot grond van [rechtspersoon F] of [rechtspersoon Z] BV (hierna: [rechtspersoon Z]) in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig zou zijn gewijzigd dat woning-, kantoor- en/of industriële bouw was toegestaan.
Op 20 december 2006 heeft [betrokkene 3] aan de verdachte voorgesteld dat [rechtspersoon E] de helft van fl. 2.000.000 aan de verdachte zou betalen, indien genoemd bestemmingsplan in voormelde zin zou zijn gewijzigd. Daartoe heeft [betrokkene 3] op een kopie van de overeenkomst van 2 november 2001 tussen [rechtspersoon F] en [rechtspersoon E] geschreven: ‘bij realisering bestemming woningen 50% WG 20 dec 2006’.
In een email van de verdachte van 7 oktober 2007 aan [betrokkene 10] heeft de verdachte vermeld dat hij wilde voorstellen dat bebouwing van een derde van de Bovenkerkerpolder zou worden toegestaan. In een conceptontwerp Structuurvisie Noord-Holland 2040 van maart 2009 heeft de verdachte een viertal gebieden, waaronder de Bovenkerkerpolder, doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen. Ambtenaren van de provincie hebben Gedeputeerde Staten geadviseerd daartoe niet over te gaan. In mei of juni 2009 heeft Gedeputeerde Staten besloten de gebieden op te nemen in de Structuurvisie. Uiteindelijk zijn de gebieden niet opgenomen in de definitieve Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Op de achterzijde van een in de woning van [betrokkene 3] aangetroffen afdruk van een email van 10 februari 2008 is onder meer geschreven: ‘Voor Amstelveen heeft hij div partijvoorzitter in GS al rond om achter zijn plan te staan bij stemming, laat nu de plannen verder uitwerken en gaat tot stemming over wanneer alle tek klaar zijn.’. In die geschreven tekst is de naam van de verdachte meermalen vermeld.
In een door de verdachte en [betrokkene 3] ondertekend overzicht van 7 december 2009 is opgenomen dat [betrokkene 3] of [rechtspersoon E] € 425.000 aan de verdachte of [rechtspersoon A] zou betalen, indien het bestemmingsplan met betrekking tot de grond van [rechtspersoon F] in de Bovenkerkerpolder in die zin was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de belofte van [betrokkene 3] – een betaling van een bedrag van fl. 1.000.000, indien het bestemmingsplan met betrekking tot grond van [rechtspersoon F] of [rechtspersoon Z] in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan – heeft aangenomen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij op 20 december 2006 de belofte tot betaling van een bedrag van fl. 1.000.000 aan de verdachte heeft gedaan. Uit de omstandigheid dat op 20 december 2006 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 3] en de verdachte, dat deze datum op voormelde kopie is geschreven en dat [betrokkene 3] heeft verklaard, dat hij de kopie op die datum aan de verdachte heeft gegeven, volgt dat de verdachte de kopie (reeds) op 20 december 2006 van [betrokkene 3] heeft ontvangen. De verklaring van de verdachte, dat hij die kopie (pas) eind 2009 van [betrokkene 3] heeft ontvangen, acht het hof in het geheel niet aannemelijk.
[betrokkene 3] heeft voorts verklaard dat de verdachte het ‘voorstel’ ‘niets’ vond, maar dat hij, [betrokkene 3], de verdachte heeft gevraagd ‘of hij er toch nog even over na wilde denken’. Daarmee heeft [betrokkene 3] de verdachte de mogelijkheid geboden op enig moment na 20 december 2006 aan [betrokkene 3] kenbaar te maken alsnog het door [betrokkene 3] beloofde bedrag te willen ontvangen. Het dossier behelst geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [betrokkene 3] op enig moment de belofte heeft ingetrokken. [betrokkene 3] heeft zelf evenmin verklaard dat hij zijn belofte op enig moment niet meer gestand deed. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat de verdachte [betrokkene 3] op elk gewenst moment kon herinneren aan zijn belofte en hem, bij levering van de door [betrokkene 3] gevraagde prestatie, de succesfee in rekening kon brengen. Voor dat oordeel vindt het hof steun in de omstandigheid dat de belofte van [betrokkene 3] in december 2009 nog altijd geldig was, ook al was het bedrag enigszins aangepast.
De verdachte heeft zich tijdens zijn gedeputeerdeschap ingespannen het aan hem beloofde bedrag (op termijn) te kunnen ontvangen. Dit volgt enerzijds uit de omstandigheid dat de verdachte heeft getracht in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Bovenkerkerpolder te doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen, terwijl een dergelijke opname niet zonder meer voor de hand lag nu ter zake een negatief ambtelijk advies was uitgebracht, en anderzijds uit de omstandigheid dat de verdachte, nadat [betrokkene 3] de belofte had gedaan, contact moet hebben gehad met [betrokkene 3] over op handen zijnde besluiten van Gedeputeerde Staten met betrekking tot grondontwikkeling in Amstelveen. De hiervoor bedoelde handgeschreven tekst van [betrokkene 3] op de achterzijde van een email van 10 februari 2008 laat geen andere conclusie toe dan dat [betrokkene 3] ermee bekend was dat de verdachte zijn invloed aanwendde om een voor [betrokkene 3] (en zichzelf) gunstig resultaat te bereiken. Uit de inspanningen van de verdachte ten behoeve van de verandering van de bestemming van de Bovenkerkerpolder en de contacten daarover met [betrokkene 3] leidt het hof af dat verdachte de door [betrokkene 3] gedane belofte, nog tijdens zijn gedeputeerdeschap, heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte, dat hij de belofte niet heeft aangenomen omdat, zo hij al zou hebben getracht in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Bovenkerkerpolder te doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen, in dat geval uiteindelijk slechts vijf woningen per hectare zouden mogen worden gebouwd, terwijl dat niet voldeed aan de wensen van [betrokkene 3]. Het (voorlopige) resultaat van de door een actieve omkoper beoogde prestatie is immers niet doorslaggevend. De inspanningen die de verdachte heeft gepleegd om te bewerkstelligen dat in ieder geval enige vorm van bebouwing in overweging zou worden genomen, zijn al voldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het geval de provincie Noord-Holland de Bovenkerkerpolder als woonlandschap of landschappelijk wonen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 had opgenomen, dit een opmars had kunnen zijn tot het, al dan niet op lange termijn, toestaan van het bouwen van meer woningen per hectare.
Ook het verweer van de verdachte, dat de provincie geen beslissingsbevoegdheid had over het bestemmingsplan van de gemeente Amstelveen, slaagt niet. Vast staat dat de Provinciale Staten bevoegd waren gewenste toekomstige ontwikkelingen binnen de provincie ten aanzien van de bebouwing van gronden in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 op te nemen. De verdachte heeft hiervoor, tegen het advies van ambtenaren in, voorstellen gedaan. De Structuurvisie zou leidend worden voor de ontwikkeling van de daarin opgenomen gebieden, zodat de verdachte de mogelijkheid had zich in te spannen, en naar het oordeel van het hof dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, om bebouwing van (een gedeelte van) de Bovenkerkerpolder (op termijn) mogelijk te maken.
Bij die stand van zaken is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een de belofte van fl. 1.000.000 van [betrokkene 3] met betrekking tot de ontwikkeling van de Bovenkerkerpolder heeft aangenomen.
De belofte van € 425.000 inzake de Bovenkerkerpolder
Anders dan het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de belofte van [betrokkene 3] van € 425.000, indien het bestemmingsplan met betrekking tot grond van [rechtspersoon F] in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan, heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof moet er vanuit gaan dat de belofte is gedaan op een moment waarop de verdachte niet langer in zijn bediening van gedeputeerde was, nu het overzicht waarop de belofte staat vermeld, dateert van december 2009 en niet kan worden vastgesteld dat deze belofte – los van de bovengenoemde belofte van fl. 1.000.000 – op een eerder moment is gedaan. Dat brengt met zich dat voor een eventuele bewezenverklaring het bewijs is vereist dat de verdachte de belofte heeft aangenomen – niet gebleken is dat de verdachte om de belofte heeft gevraagd –, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn vroegere bediening was gedaan of nagelaten.
Uit de inhoud van de belofte van [betrokkene 3] – een toegezegde betaling van € 425.000 indien genoemd bestemmingsplan zou zijn gewijzigd – en het feit dat de wijziging van het bestemmingsplan tijdens het gedeputeerdeschap van de verdachte niet was bewerkstelligd, volgt dat de belofte was gericht op toekomstig handelen van de verdachte, bijgevolg na zijn gedeputeerdeschap. Bij die stand van zaken, en gelet ook op de overige stukken in het dossier, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs vermoedde dat de belofte hem is gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door de verdachte in zijn vroegere bediening van gedeputeerde was gedaan of nagelaten. Het hof zal, anders dan de rechtbank, de verdachte in zoverre dan ook van het aannemen van de belofte van € 425.000 vrijspreken.
Twee giften van € 7.140
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte twee giften van € 7.140 van [betrokkene 3] of [rechtspersoon E] heeft aangenomen, terwijl hij wist dat die giften hem werden gedaan, kort gezegd, met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening heeft gehandeld in het zakelijke belang van [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E], in het bijzonder door de Bovenkerkerpolder in Amstelveen als woonlandschap op te nemen in een structuurvisie van de provincie.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 20 december 2006 hebben de verdachte en [betrokkene 3] gesproken over twee betalingen van € 6.000 (exclusief BTW) van [rechtspersoon E] aan [rechtspersoon A]. Op 22 december 2006 en 8 januari 2007 heeft [rechtspersoon E] telkens een bedrag van € 7.140 aan [rechtspersoon A] betaald. Op de facturen met betrekking tot die betalingen is vermeld ‘wegens verricht vertaal- en advieswerk in 2006, door mevr. [medeverdachte 2]’ respectievelijk ‘wegens verrekening adviezen 2004, door mevr. [medeverdachte 2]’.
De verdachte en [betrokkene 3] hebben verklaard dat de betalingen betrekking hadden op advies- en vertaalwerkzaamheden van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in het kader van een project van [betrokkene 3] in Sinzig, Duitsland, in de jaren 2002, 2003 en/of 2004.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte twee giften van € 7.140 heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat die giften hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De door de verdachte en [betrokkene 3] afgelegde verklaringen over de reden voor de twee giften van € 7.140 van [rechtspersoon E] komen nagenoeg overeen. Uit die verklaringen volgt niet dat de beide giften de verdachte zijn gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. De enkele omstandigheden dat die verklaringen geen steun vinden in overige stukken in het dossier en dat de giften zijn gedaan kort nadat [betrokkene 3] op 20 december 2006 de verdachte de hiervoor genoemde belofte van fl. 1.000.000 had gedaan, zijn naar het oordeel van het hof niet voldoende voor het oordeel dat deze verklaringen niet aannemelijk zijn. Daarbij betrekt het hof dat die verklaringen evenmin in strijd zijn met de overige stukken in het dossier en dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek naar (de aannemelijkheid van) de verklaringen van verdachte en [betrokkene 3] heeft verricht.
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde voor wat betreft de twee giften van [betrokkene 3] van € 7.140 zal worden vrijgesproken.
Gift van € 59.500
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde ten aanzien van de gift van € 59.500 van [betrokkene 3] of [rechtspersoon E], moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 3] volgt dat de gift geen betrekking had op de bediening van de verdachte van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, maar op werkzaamheden die de verdachte - niet in die bediening - heeft uitgevoerd ten behoeve van de financiering van het project China Experience van [betrokkene 3].
Het hof stelt het volgende vast.
In juni/ juli 2007 heeft de provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door de verdachte, gronden aan de Jaagweg in de gemeente Koggenland van [rechtspersoon ZZ] BV (hierna: [rechtspersoon ZZ]) en [rechtspersoon Z] gekocht. In dat kader heeft [rechtspersoon Z] op 17 juli 2007 een bedrag aan courtage van € 658.133,07 aan [rechtspersoon E] betaald.
Op 14 september 2007 heeft [rechtspersoon E] een bedrag van € 59.500 aan [rechtspersoon G] BV (hierna: [rechtspersoon G]), een vennootschap van medeverdachte [medeverdachte 1], betaald. Volgens een brief van [rechtspersoon E] aan [rechtspersoon G] van 1 juni 2007 en een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon E] van 12 september 2007 heeft die betaling betrekking op een provisie in het kader van de financiering van gronden aan de Jaagweg in de gemeente Koggenland waarvan de overdracht op 15 juni 2007 zou plaatsvinden.
Volgens [medeverdachte 1] was het project Jaagweg een project van de verdachte en is de factuur op verzoek van de verdachte verstuurd. In zijn verhoor bij de Rijksrecherche op 14 december 2010 heeft de verdachte verklaard dat [rechtspersoon E] een bedrag van € 59.500 aan [rechtspersoon G] had betaald omdat, enerzijds, de verdachte Chinezen en [verzekeraar] had weten te interesseren in projecten van [betrokkene 3] en, anderzijds, [betrokkene 3] wilde bijdragen aan de verkiezingscampagne van de verdachte. De verdachte had [betrokkene 3] gevraagd het bedrag aan [rechtspersoon G] te betalen, omdat hij ‘geen link’ wilde tussen [betrokkene 3] en [rechtspersoon A]. [betrokkene 3] heeft in zijn verhoor bij de Rijksrecherche op 17 december 2010 verklaard dat het bedrag van € 59.500 dat [rechtspersoon E] aan [rechtspersoon G] had betaald, was bestemd voor een financier in het kader van het project China Experience en niet voor de verdachte of [rechtspersoon A], en dat de financier was aangedragen door de verdachte. Op de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2015 heeft [betrokkene 3] een gelijkluidende verklaring afgelegd.
In zijn verhoor bij de Rijksrecherche op 20 januari 2011 heeft de verdachte verklaard dat [rechtspersoon E] € 59.500 aan [rechtspersoon G] had betaald, omdat de verdachte [betrokkene 3] van advies had voorzien, onder meer door een financier voor het project China Experience aan te dragen, en dat de verdachte tegen [betrokkene 3] had gezegd dat hij het bedrag voor zijn verkiezingscampagne zou gebruiken. Op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep heeft de verdachte een gelijkluidende verklaring afgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 59.500 heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland was gedaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Enerzijds is het volgende gebleken. Zowel de verdachte, als gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, als [betrokkene 3] en zijn vennootschap [rechtspersoon E], zijn betrokken geweest bij de verkoop van gronden aan de Jaagweg van [rechtspersoon ZZ] en [rechtspersoon Z] aan de provincie Noord-Holland. Uit voormelde brief en factuur en de volgorde waarin het versturen van die brief en factuur, de verkoop van de gronden en de betalingen van [rechtspersoon Z] aan [rechtspersoon E] en van [rechtspersoon E] aan [rechtspersoon G] hebben plaatsgevonden, blijkt dat het bedrag van € 59.500 betrekking heeft op die verkoop. Volgens [medeverdachte 1] (en de verdachte) was het bedrag bestemd voor de verdachte. Anderzijds is gebleken dat de verklaringen van de verdachte zelf, alsmede de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 3] uiteenlopen voor wat betreft de totstandkoming, de reden en zelfs de bestemming van (de betaling van) het bedrag van € 59.500. Voorts zijn voor het scenario dat de betaling betrekking had op het regelen van een financiering voor China Experience in het dossier geen concrete aanwijzingen voorhanden. Evenmin acht het hof geloofwaardig dat [betrokkene 3] het bedrag zou hebben betaald ‘om niet’ of voor de verkiezingscampagne. Uit de verklaring van [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat [betrokkene 3] alleen dan bereid was de verdachte te betalen indien de verdachte zijn prestatie had geleverd.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de betaling van het bedrag van € 59.500 is gedaan als vergoeding voor inspanningen van de verdachte bij de verkoop van gronden aan de Jaagweg van [rechtspersoon ZZ] en [rechtspersoon Z] aan de provincie Noord-Holland. De stelling dat die betaling is voortgekomen uit (één van de) door de verdachte en [betrokkene 3] genoemde adviezen of projecten acht het hof niet aannemelijk. Voorts staat vast dat de verdachte als gedeputeerde van de provincie bij die verkoop was betrokken. De verdachte heeft immers op 23 juli 2007 een memo gestuurd aan de voorzitter Statencommissie ROG over de ontwikkelingen van het project Jaagweg, hij is betrokken geweest bij de totstandkoming van het afsprakenkader waarin onder meer is tegemoetgekomen aan wensen van de ontwikkelaars en hij heeft namens de provincie de koopovereenkomst getekend. Het hof ziet verder in de omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van [rechtspersoon G], een vennootschap van een ander dan de verdachte, voor de betaling van het bedrag van € 59.500, terwijl het geld alleen hem via [rechtspersoon A] ten goede kwam steun voor het oordeel dat deze betaling ook in de ogen van de verdachte het daglicht niet kon verdragen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een gift van € 59.500 heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening van lid van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland was gedaan.
Feit 3: [rechtspersoon G]
Een gift van € 24.395 van [rechtspersoon H]
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 24.395 van [betrokkene 4] of [rechtspersoon H] BV (hierna: [rechtspersoon H]) heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Voor wat betreft de wetenschap van de verdachte heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat dit volgt uit de betalingswijze van de gift en uit de omstandigheid dat [betrokkene 4] / [rechtspersoon H] belang had bij een goede relatie met de verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde ten aanzien van de gift van € 24.395 van [betrokkene 4] of [rechtspersoon H], moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de gift is gedaan met betrekking tot de bediening van de verdachte van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland nu uit de verklaringen van zowel de verdachte als [betrokkene 4] volgt dat de gift was bestemd voor de verkiezingscampagne van de verdachte.
Het hof stelt het volgende vast.
Eind 2005 / begin 2006 werd de verdachte betrokken bij een stuurgroep van de provincie Noord-Holland over de huisvesting van de provincie. In dat kader heeft de verdachte vastgoedontwikkelaar [rechtspersoon YY] BV (hierna: [rechtspersoon YY]), een vennootschap van onder anderen [betrokkene 4], in de gelegenheid gesteld voorstellen te doen aan de provincie Noord-Holland met betrekking tot een sale and lease back-constructie en een renovatie van het gebouw van de provincie aan het Houtplein in Haarlem. Voor een dergelijke opdracht was een (Europese) aanbestedingsprocedure vereist en in het kader van de renovatie van het gebouw van de provincie was reeds een opdracht aanbesteed aan architectenbureau [architectenbureau]. In januari 2007 heeft de stuurgroep de voorstellen van [rechtspersoon YY] afgewezen en besloten verder te gaan met de voorstellen van [architectenbureau].
Op 5 februari 2007 heeft [rechtspersoon G], een vennootschap van medeverdachte [medeverdachte 1], een bedrag van € 24.395 aan [rechtspersoon A] betaald. Op 5 maart 2007 heeft [rechtspersoon G] op verzoek van de verdachte een bedrag van € 24.395 aan [rechtspersoon H], een vennootschap van [betrokkene 4], gefactureerd. Op 24 mei 2007 heeft [rechtspersoon H] dat bedrag aan [rechtspersoon G] betaald.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte € 24.395 heeft aangenomen als gift, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten, in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat de betaling verband houdt met werkzaamheden van de verdachte of [rechtspersoon A] voor het project Ronetteterrein / Joan Muyskenweg, niet aannemelijk. Die onaannemelijkheid volgt reeds uit de omstandigheid dat de verdachte in een email aan [medeverdachte 1] van 27 februari 2007 heeft vermeld dat [betrokkene 4] in de plaats van [rechtspersoon TT] een bedrag van € 20.500 (exclusief BTW) zou betalen, terwijl gesteld noch gebleken is dat [rechtspersoon TT] was betrokken bij voormeld project of dat een dergelijk bedrag aan de verdachte of [rechtspersoon A] in het kader van dat project was verschuldigd. Wel is gebleken dat de verdachte als gedeputeerde van de provincie Noord-Holland [rechtspersoon YY] de mogelijkheid heeft geboden mee te dingen om een opdracht van de provincie te krijgen in het kader van een sale and lease back-constructie en/of de renovatie van het gebouw van de provincie aan het Houtplein in Haarlem, terwijl in het kader van de renovatie van het gebouw van de provincie de opdracht reeds was aanbesteed aan architectenbureau [architectenbureau]. [betrokkene 4] heeft bovendien verklaard dat het de taak van de verdachte was ambtenaren en adviseurs aan te sporen informatie te geven zodat [rechtspersoon H] en/of [rechtspersoon YY] een plan van aanpak kon maken.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gift, ook indien deze was bedoeld ter besteding in de verkiezingscampagne van de verdachte, (mede) is gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat daaraan niet afdoet dat de provincie Noord-Holland uiteindelijk geen opdracht aan [rechtspersoon YY] heeft gegund en dat deze daardoor uitsluitend kosten heeft gemaakt in het kader van (haar voorstellen voor) een sale and lease back-constructie en/of de renovatie van het gebouw van de provincie. Dat neemt immers niet weg dat de verdachte aan [rechtspersoon YY] wel de mogelijkheid heeft geboden een opdracht van de provincie te verkrijgen. Voor voormeld oordeel vindt het hof ook hier steun in de omstandigheid dat de verdachte de gift via [rechtspersoon G], een vennootschap van een ander dan de verdachte, van [rechtspersoon H] heeft aangenomen.
Twee giften van € 4.165
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte giften van € 4.165 van [betrokkene 5] of [rechtspersoon I] BV (hierna: [rechtspersoon I]) en van [betrokkene 6], [rechtspersoon L] BV (hierna: [rechtspersoon L]), [rechtspersoon K] BV of [rechtspersoon J] BV heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Voor wat betreft de wetenschap van de verdachte heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat dit volgt uit de betalingswijze van de gift en uit de omstandigheid dat voormelde personen of bedrijven belang hadden bij een goede relatie met de verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde ten aanzien van de beide giften van € 4.165 van [betrokkene 5] / [rechtspersoon I] en van [betrokkene 6] / [rechtspersoon L] / [rechtspersoon K] BV / [rechtspersoon J] BV moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de giften zijn gedaan met betrekking tot de bediening van de verdachte van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland nu uit die stukken volgt dat de betaling van [betrokkene 5] / [rechtspersoon I] verband houdt met adviezen van de verdachte over de woningmarkt in Noord-Holland in het algemeen en niet voor zijn visie op projecten waarbij [rechtspersoon I] belang had, en dat de betaling van [betrokkene 6] / [rechtspersoon L] / [rechtspersoon K] BV / [rechtspersoon J] BV verband houdt met adviezen van de verdachte over de ontwikkeling van een oncologisch centrum in Amsterdam of Turkije waarbij iedere connectie met verboden handelingen van de verdachte in zijn ambtelijke hoedanigheid van gedeputeerde ontbreekt.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 14 januari 2007 heeft [betrokkene 12], namens [rechtspersoon XX] BV, een email gestuurd aan de verdachte, waarin onder meer is vermeld: ‘Bij het gesprek op 30 januari wil ik graag met jouw goedvinden ook [betrokkene 6] en [betrokkene 22] van [handelsnaam van rechtspersoon J] uitnodigen. Zij hebben namelijk een heel goed idee om het project Zanderij in Castricum te verbinden met de ontwikkeling van Dijk en Duin waarbij geld vrijkomt voor natuurontwikkeling bij de Zanderij (van belang voor jou om niet precedentwerking te krijgen voor het buitengebied). Overigens wil [handelsnaam van rechtspersoon J] ook graag bijdragen aan de verkiezingscampagne. Graag hoor ik aan welk bedrag je dan denkt. Dan neem ik dat van te voren met ze op’. Op 15 januari 2007 heeft de verdachte ingestemd met voormeld verzoek en [rechtspersoon G] verzocht een bedrag van € 3.500 (exclusief BTW) aan [handelsnaam van rechtspersoon J], de handelsnaam van [rechtspersoon J] BV, te factureren.
Op 15 januari 2007 heeft de verdachte met Boelen, (voormalig) commissaris van [rechtspersoon I], en [betrokkene 5], (voormalig) algemeen directeur van [rechtspersoon I], gesproken over onder meer ontwikkelingen in de woningmarkt en/of -bouw in Noord-Holland en de verkiezingscampagne van de VVD. Op diezelfde datum heeft de verdachte [rechtspersoon G] verzocht een bedrag van € 3.500 (exclusief BTW) aan [rechtspersoon I] te factureren.
Op 8 februari 2007 heeft [rechtspersoon G] een bedrag van € 8.330 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon A] betaald. Op 7 maart 2007 heeft [rechtspersoon L], waarvan [rechtspersoon J] BV bestuurder was, een bedrag van € 4.165 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon G] betaald. Op 13 april 2007 heeft [rechtspersoon I] een bedrag van € 4.165 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon G] betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 4.165 van [rechtspersoon I] heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De gift van € 4.165 van [rechtspersoon I] is de verdachte gedaan naar aanleiding van een gesprek tussen de verdachte en onder anderen [betrokkene 5] van vastgoedontwikkelaar [rechtspersoon I], waarin [betrokkene 5] een beroep had gedaan op kennis en inzichten van de verdachte die deze in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, belast met onder meer de portefeuille Ruimtelijke Ordening, had verworven door hem vragen te stellen over onder meer ontwikkelingen in de woningmarkt en/of -bouw in Noord-Holland. Het verweer dat de door de verdachte gegeven adviezen geen betrekking hadden op projecten van [rechtspersoon I], zodat om die reden geen bewezenverklaring kan volgen, wordt verworpen. [rechtspersoon I] had zakelijke belangen in de provincie Noord-Holland en het verkrijgen van (algemene) informatie van een gedeputeerde over toekomstige ontwikkelingen kon waarde hebben voor [rechtspersoon I]. Voor zijn oordeel vindt het hof voorts steun in de omstandigheid dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van mogelijke belangenverstrengeling bij een dergelijke gift van een vastgoedontwikkelaar en hij (daarom) de gift via [rechtspersoon G], een vennootschap van een ander dan de verdachte, heeft aangenomen.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat ook kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 4.165 van [rechtspersoon L] heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De gift van € 4.165 van [rechtspersoon L] is gedaan in verband met een verzoek van [handelsnaam van rechtspersoon J] via [betrokkene 12] aan de verdachte hem in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland te spreken over (een) project(en) van vastgoedontwikkelaar [handelsnaam van rechtspersoon J]. Ook indien de gift was bedoeld voor de verkiezingscampagne van de verdachte of de VVD, moet worden aangenomen dat de gift (mede) is gedaan met betrekking tot de bediening van de verdachte van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland. Voor dat oordeel vindt het hof steun in de omstandigheid dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van mogelijke belangenverstrengeling bij een dergelijke gift van een vastgoedontwikkelaar en hij (daarom) de gift via [rechtspersoon G], een vennootschap van een ander dan de verdachte, heeft aangenomen.
Een gift van € 9.520 van [betrokkene 7] / [rechtspersoon N]
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 9.520 van [betrokkene 7], [rechtspersoon M] BV (hierna: [rechtspersoon M]) of [rechtspersoon N] heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Voor wat betreft de wetenschap van de verdachte heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat dit volgt uit de betalingswijze van de gift en uit de omstandigheid dat [betrokkene 7], [rechtspersoon M] of [rechtspersoon N] belang hadden bij een goede relatie met de verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde ten aanzien van de gift van € 9.520 van [betrokkene 7] / [rechtspersoon M] / [rechtspersoon N] moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de gift is gedaan met betrekking tot de bediening van de verdachte van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland, nu uit die stukken volgt dat de betaling verband houdt met adviezen van de verdachte aan [betrokkene 7] over een flatgebouw van [betrokkene 7].
Het hof stelt het volgende vast.
In februari 2007 heeft de verdachte een werkbezoek gebracht aan het project SugarCity, een project van (onder anderen) [betrokkene 7], in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
Op 5 maart 2007 heeft [rechtspersoon G] op verzoek van de verdachte een bedrag van € 9.520 aan [rechtspersoon M], waarvan [betrokkene 7] (indirect) bestuurder was, gefactureerd. Op 14 maart 2007 heeft [rechtspersoon G] een bedrag van € 9.520 aan [rechtspersoon A] betaald. Op 5 april 2007 heeft [rechtspersoon M] dat bedrag aan [rechtspersoon G] betaald.
In een brief van [betrokkene 12] aan de verdachte van 10 april 2007 is onder meer het volgende vermeld: ‘SugarCity. Ik weet dat je je nek voor dit herstructureringsproject uitsteekt. Top! Aansluitend op het gestelde in het collegeprogramma over veiligheid en groepsrisico het volgende. Op mijn advies is er een brief van [rechtspersoon N] onderweg naar jou en [betrokkene 13] over de noodzaak van een gecoördineerde aanpak. Het voorstel is dat er een projectgroep wordt ingesteld waarin zitting hebben de betrokken ambtenaren van de gemeente en de provincie, de ontwikkelaars en een door [rechtspersoon N] aan te trekken externe deskundig juridisch adviseur op het gebied van externe veiligheid. Zelf zal ik op de achtergrond als adviseur/ procesbewaker fungeren’.
In een ongedateerde brief van [betrokkene 7] aan de verdachte is onder meer het volgende vermeld: ‘De voortgang van het project Sugar City in Halfweg dreigt door het onderwerp externe veiligheid en de opstelling in deze van de Inspectie VROM in een impasse te geraken. De afgelopen jaren zijn grote investeringen en inspanningen gedaan om de herontwikkeling van het oude CSM-terrein slagvaardig ter hand te nemen en er een parel en blikvanger voor de regio van te maken. Het is van groot belang dat de vaart erin blijft en er een gestructureerde en gecoördineerde aanpak komt waarbij overheid en bedrijfsleven intensief en strategisch samen werken en stap voor stap toewerken naar een zo spoedig mogelijke realisering en uitvoering van het concept Sugar City. Mijn voorstel is dat er een projectgroep wordt ingesteld waarin zitting hebben de betrokken ambtenaren van de gemeente en de provincie, wij als ontwikkelaars en een door ons aan te trekken externe deskundig juridisch adviseur op het gebied van externe veiligheid. Voorts zullen wij van onze kant een ervaren adviseur / procesbewaker aantrekken. Het is van belang dat deze projectgroep rechtstreeks aan u en aan burgemeester [betrokkene 13] rapporteert over de strategie en de voortgang. De eerste opdracht van de projectgroep is een goed gestructureerd en gefundeerd overleg voor te bereiden tussen u en de Inspectie VROM. Ik hoop van harte dat u de noodzaak van de gecoördineerde aanpak onderschrijft’.
De verdachte heeft verklaard dat de betaling van € 9.520 van [rechtspersoon M] verband houdt met een advies van de verdachte aan [betrokkene 7] over een flatgebouw van [betrokkene 7]. [betrokkene 7] heeft verklaard dat het bedrag van € 9.520 was bestemd voor de verkiezingscampagne van de VVD en dat de verdachte hem niet heeft geadviseerd over een flatgebouw.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 9.520 van [rechtspersoon M] heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De gift van € 9.520 van [betrokkene 7] / [rechtspersoon M] is gedaan kort voorafgaand aan een verzoek van [betrokkene 7] aan de verdachte in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland een projectgroep op te richten voor het project SugarCity, waarin onder meer de provincie en de ontwikkelaars van dat project, onder wie [betrokkene 7], zitting zouden nemen. Voorts moet worden geconstateerd dat de verdachte en [betrokkene 7] tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de reden voor de gift van € 9.520. Verder heeft [betrokkene 7] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met de verdachte contact had in verband met het project SugarCity en dat hij wel eens een gedeputeerde benaderde als zaken vastliepen, omdat de provincie er mede is voor het ‘vlottrekken van problemen’, in welk verband [betrokkene 7] eveneens het project SugarCity noemde. Voor zijn oordeel vindt het hof voorts steun in de omstandigheid dat de verdachte de gift via [rechtspersoon G], een vennootschap van een ander dan de verdachte, heeft aangenomen.
Feit 4: huisbankierschap
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de bedragen van € 6.000, €7.497, € 7.140 en de belofte van 25% aan additionele courtage de verdachte zijn betaald / gedaan in zijn hoedanigheid van gedeputeerde, nu de verdachte zijn relatie met [betrokkene 8] niet had gemeld aan de provincie terwijl hij wel betaald heeft gekregen, terwijl de verdachte voorts de belofte van [betrokkene 8], dat iedere euro provisie zou worden gedeeld met de verdachte, heeft aangenomen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte voor [rechtspersoon P] BV (hierna: [rechtspersoon P]) en/of [rechtspersoon O] BV (hierna: [rechtspersoon O]) fungeerde als adviseur over strategische vraagstukken en marketingbeleid, dat deze werkzaamheden niet in verband kunnen worden gebracht met de ambtelijke hoedanigheid van de verdachte, en hij geen specifieke invloed heeft uitgeoefend om [bank A] huisbankier van de provincie te laten worden, maar zich heeft hij ingespannen om een voor de provincie optimale offerte te krijgen.
Het hof stelt ten aanzien van de bedragen van € 6.000, € 7.497, € 7.140 en de belofte van 25% aan additionele courtage het volgende vast.
De genoemde bedragen en de courtage zien op de - in oktober 2006 - tussen [rechtspersoon P] en [rechtspersoon A] gesloten overeenkomst, volgens welke overeenkomst de verdachte als voorzitter van de Raad van Toezicht en Advies van [rechtspersoon P] ging fungeren, waarvoor hij een kwartaalfee van € 6000 (exclusief BTW) zou ontvangen, alsmede 25% aan additionele courtage bij een door de verdachte aangedragen of bedachte acquisitie of onderneming. Deze overeenkomst is volgens een (ongedateerde) brief van [betrokkene 8] aan de verdachte met ingang van 1 mei 2007 ontbonden, terwijl op diezelfde datum onder dezelfde voorwaarden een (zich niet in het dossier bevindende) overeenkomst zou zijn gesloten tussen [rechtspersoon O] - waaraan [betrokkene 8] verbonden is geweest - en [rechtspersoon A]. In het kader van genoemde overeenkomsten heeft [rechtspersoon A] facturen doen uitgaan aan [rechtspersoon P] respectievelijk [rechtspersoon O] ter zake van de afgesproken kwartaalfees. Twee van die facturen - ter hoogte van € 7.497 en € 7.140 - zijn door [rechtspersoon P] betaald.
Het hof overweegt ten aanzien van de beloofde fee en de betaalde bedragen van € 7.497 en € 7.140 als volgt
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht in het kader van genoemde overeenkomsten door het onder andere (doen) leggen van contacten tussen [betrokkene 8] en/of de aan [rechtspersoon O] gelieerde [betrokkene 14] enerzijds en bedrijven met wie zij zaken wensten te doen anderzijds. Niet is echter gebleken dat de hoedanigheid van de verdachte van gedeputeerde daarbij een rol heeft gespeeld, terwijl evenmin vaststaat dat die hoedanigheid de verdachte, [betrokkene 8] of [betrokkene 14] voor ogen heeft gestaan bij het sluiten van de genoemde overeenkomsten of bij het factureren onderscheidenlijk betalen van de afgesproken kwartaalfees. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat de belofte van de kwartaalfee en de daaropvolgende betalingen werden gedaan in verband met zijn hoedanigheid van gedeputeerde. De omstandigheid dat de bijeenkomsten van [betrokkene 8] en de verdachte vaak plaatsvonden in de werkkamer van de verdachte op het provinciehuis kan aan voorgaande overwegingen niet afdoen.
Bij die stand van zaken kan het onder 4 tenlastegelegde feit voor wat betreft voornoemde bedragen en courtage niet worden bewezen en moet de verdachte van dat feit in zoverre worden vrijgesproken.
Het hof stelt ten aanzien van het huisbankierschap van [bank A] het volgende vast.
Op 9 januari 2008 heeft [betrokkene 8] aan de verdachte een email gestuurd, waarin hij gewag maakt van de mogelijkheid geld te lenen voor Noord-Holland via [bank A], in welk verband hij gesprekken zou gaan voeren met medewerkers van [bank A]. [betrokkene 8] voegde daaraan toe: ‘Op voorhand wil ik je meegeven dat elke euro provisie gedeeld gaat worden met [rechtspersoon A] BV’.
Op 11 januari 2008 vond een eerste bijeenkomst plaats in het kader van mogelijke samenwerking tussen [bank A] en de provincie Noord-Holland. In april 2008 bracht [bank A] aan de verdachte een offerte uit voor het huisbankierschap van de provincie Noord-Holland, waarna op 6 juni 2008 een bespreking over die offerte plaatsvond in het Hilton-hotel waarbij, naast de verdachte en [betrokkene 8], [betrokkene 15] van [bank A], alsmede [betrokkene 16] en [betrokkene 17] als ambtenaren van de provincie aanwezig waren. De dag tevoren had [betrokkene 8] een email aan [betrokkene 15] gestuurd waarin [betrokkene 8] [betrokkene 15] voorzag van ambtelijke informatie en gegevens over het verschil met de offerte van [bank B], en hij [betrokkene 15] duidelijk maakte hoe hij zich ten opzichte van de verdachte moest opstellen, opdat een ‘100% deal’ binnen handbereik lag. Medio 2008 werd besloten dat [bank A] de huisbankier van de provincie werd.
[betrokkene 8] heeft daarna inspanningen verricht teneinde voor [bank A] de verzekeringen en spaarloonregelingen voor (ambtenaren van) de provincie Noord-Holland binnen te halen, alsmede een voet aan de grond te krijgen als bankier van gemeenten binnen de provincie en bij andere projecten waarbij de provincie was betrokken. In dat kader heeft hij overleg gehad met de verdachte. [betrokkene 8] en [bank A] hebben [rechtspersoon WW] naar voren geschoven om die te laten offreren voor de verzekeringen van de provincie.
In een brief van [betrokkene 8] aan de verdachte van 27 augustus 2008 over onder andere het bankieren door [bank A] voor gemeenten in de provincie Noord-Holland heeft [betrokkene 8] aan de verdachte verzocht duidelijk te maken welke route hij moet bewandelen om bij gemeenten aan tafel te komen zodat [bank A] deze kon bedienen. Ook heeft [betrokkene 8] de verdachte gevraagd hem te introduceren bij bedrijven waarvan de provincie eigenaar was.
Intussen was [betrokkene 8] ook bezig tot afspraken te komen met [bank A] over aan hem te betalen provisie of commissies, hetgeen heeft geresulteerd in een zogeheten remissier-overeenkomst. [betrokkene 8] heeft in dat verband op 9 september 2008 aan [betrokkene 15] geschreven: ‘zoals bekend opereer ik niet alleen, voor wat betreft het aanbrengen van orders’, en ‘De 1e grote deal (het bankverkeer) is gemaakt. (…) De samenwerkende partij in deze zaak, is benieuwd welke waardering [bank A] toont, ten aanzien van deze 1e deal.’
Het hof overweegt als volgt.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de belofte van [betrokkene 8] over de te delen provisie aan de verdachte werd gedaan vanwege zijn hoedanigheid van gedeputeerde teneinde hem te bewegen zich in te spannen de provincie Noord-Holland als klant bij [bank A] aan te brengen en dat de verdachte zich vervolgens heeft ingespannen om dat te bewerkstelligen. De verdachte heeft druk uitgeoefend op de besluitvorming inzake het huisbankierschap, waarbij hij erop aanstuurde dat de keuze op [bank A] zou vallen. Hij heeft er ook voor gezorgd dat [bank A] kon beschikken over de door [bank B] uitgebrachte offerte. In verband met de spaarloonregelingen en de verzekeringen van de provincie, die [betrokkene 8] wilde onderbrengen bij [bank A] / [rechtspersoon WW], heeft de verdachte bezwaren van de kant van ambtenaren, in het bijzonder [betrokkene 16], terzijde geschoven en heeft hij geregeld dat [betrokkene 8] privacy- en/of concurrentiegevoelige informatie ontving.
De omstandigheid dat de verdachte zijn onvrede over [bank B] als toenmalige huisbankier al vóór januari 2008 had geuit, onder andere tijdens stafvergaderingen, brengt het hof niet tot een ander oordeel; destijds zijn in dat verband kennelijk nog geen stappen ondernomen. Pas nadat [betrokkene 8] met zijn voorstel kwam [bank A] en de provincie bij elkaar te brengen, is het offerte- en onderhandelingstraject van start gegaan. Daarna zijn het ambtenaren geweest die andere banken, naast [bank A], hebben uitgenodigd een offerte uit te brengen; het is derhalve niet de verdachte geweest die de ‘competitie’ heeft georganiseerd. Aan voormeld oordeel kan evenmin afdoen dat de verdachte niet zonder meer akkoord ging met de eerste offerte van [bank A], maar ten voordele van de provincie heeft bewerkstelligd dat die offerte werd bijgesteld. Voor het bewijs van passieve omkoping in een geval als het onderhavige is niet vereist dat [bank A] is begunstigd.
De verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de door [betrokkene 8] beloofde provisie niet zag op het huisbankierschap, maar op de mogelijkheid geld te lenen bij of via [bank A] voor de provincie Noord-Holland, hetgeen in de ogen van de verdachte een niet-reële optie was omdat de provincie in geen geval geld wilde lenen. Bovendien heeft de verdachte naar eigen zeggen de toegezegde provisie in scherpe bewoordingen van de hand gewezen. Het hof overweegt dat voor laatstgenoemde stelling in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden, behalve de eigen verklaringen van de verdachte. Het hof acht dit dan ook geenszins aannemelijk, mede in aanmerking genomen de inspanningen die de verdachte heeft verricht om [bank A] de huisbankier te laten worden.
Voor wat betreft het lenen van geld bij of via [bank A] merkt het hof op dat de verdachte op 18 september 2008 in een sms-bericht aan [betrokkene 18], als beleidsmedewerker financiën werkzaam bij de provincie Noord-Holland, schreef dat ‘de rek’ bij [bank A] nu ‘geopend’ was en dat ‘de bespreking om de 30 mio te lenen’ nu snel aan hem kon worden voorgelegd, welk sms-bericht volgens [betrokkene 18] betrekking had op een lening door [bank A] aan een nog op te richten Grondexploitatiemaatschappij, voor welke lening de provincie Noord-Holland garant zou staan. Ook [betrokkene 8] heeft hierover verklaard. Het hof leidt hieruit af dat een door [bank A] te verstrekken lening wel degelijk bij de verdachte voorlag, zodat zijn stelling ter zake niet als juist kan worden aanvaard, nog daargelaten dat de e-mail van [betrokkene 8] over de met de verdachte te delen provisie geen melding maakt van een beperking tot een lening.
Het hof volgt de verdediging evenmin in de stelling dat het e-mailbericht van [betrokkene 8] aan [betrokkene 15] van 5 juni 2008 over de bespreking met de verdachte de volgende dag louter grootspraak dan wel uitlatingen van een niet geheel compos mentis verklarende [betrokkene 8] zou zijn. [betrokkene 8] heeft hierover zelf verklaard dat hij [betrokkene 15] heeft willen voorbereiden op het gesprek met de verdachte.
Overigens merkt het hof op dat [betrokkene 8], naar eigen zeggen, bij zijn belofte over de te delen provisie zijn eerdere overeenkomst met [rechtspersoon A] voor ogen stond, zodat het hof aanneemt dat [betrokkene 8] aan de verdachte een kwart (25%) en niet de helft van de te ontvangen provisie toezegde.
Feit 5: [betrokkene 9] / [rechtspersoon R] / [rechtspersoon Q]
Drie giften: retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije en een bedrag van € 5.950
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte giften van [betrokkene 9] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening met [betrokkene 9] in Roemenië is geweest en dat [betrokkene 9] belang had bij hetgeen de verdachte in die bediening voor [betrokkene 9] deed of kon doen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte namens [rechtspersoon A], en niet in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, in Roemenië en Turkije werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene 9] of (één van) zijn vennootschappen en dat het belang van [betrokkene 9] was gelegen bij de contacten van de verdachte in Roemenië en Turkije, en niet bij de bediening van de verdachte van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Het hof stelt het volgende vast.
Sinds 2002 was de verdachte lid van de adviesraad van [rechtspersoon VV] BV (hierna: [rechtspersoon VV]). In de periode van 1 tot en met 3 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 9] in Roemenië geweest. [betrokkene 9] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Boekarest, Roemenië, voor de verdachte betaald. In Roemenië heeft de verdachte een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken en [betrokkene 9] geïntroduceerd bij [rechtspersoon VV] en [betrokkene 19] van vastgoedontwikkelaar [rechtspersoon UU]. Tijdens de terugreis van Boekarest naar Amsterdam heeft [betrokkene 9] toegezegd dat hij een bedrag van € 5.000 (exclusief BTW) aan de verdachte zou betalen. In een door de verdachte opgestelde brief aan [betrokkene 19] van 11 oktober 2006 is vermeld dat de verdachte hoopte dat [betrokkene 19], zoals was beloofd, een ‘concrete vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding’ zou doen aan een vennootschap van [betrokkene 9]. De verdachte heeft de brief als gedeputeerde ondertekend. In de periode van 27 tot en met 29 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 9] in Turkije geweest in het kader van de ontwikkeling van een oncologisch centrum in Istanbul. [betrokkene 9] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Istanbul, Turkije, voor de verdachte betaald. Op 29 maart 2007 heeft [rechtspersoon Q] BV (hierna: [rechtspersoon Q]), een vennootschap van [betrokkene 9], een bedrag van € 5.950 (inclusief BTW) aan [rechtspersoon A] betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie en met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije van [betrokkene 9] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in strijd met zijn plicht in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in Roemenië en Turkije zakelijke activiteiten voor [betrokkene 9] en/of (één van) zijn vennootschappen verricht. Weliswaar heeft de verdachte in Roemenië daarnaast als gedeputeerde een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken, maar dat is, zonder nader bewijs, onvoldoende om te oordelen dat [betrokkene 9] de retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije voor de verdachte heeft betaald met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [betrokkene 9] met de verdachte als gedeputeerde contact had, onvoldoende is voor het oordeel dat deze giften de verdachte zijn gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland.
Bij die stand van zaken zal het hof de verdachte, net als de rechtbank, van het onder 5 ten laste gelegde, voor zover dit betreft twee giften, bestaande uit retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije, vrijspreken.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat wel kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 5.950 van [betrokkene 9] of [rechtspersoon Q] heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. De verdachte heeft, nadat hij had vernomen dat [betrokkene 9] € 5.950 aan de verdachte wilde betalen, een brief opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 9] behartigde.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Feiten 1 tot en met 5: (niet) in strijd met zijn plicht
Voor het antwoord op de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met zijn plicht als bedoeld in artikel 363 (oud) Sr (feiten 1 tot en met 5) stelt het hof voorop dat hiervan sprake is als de tegenprestatie van de gedeputeerde op zichzelf onrechtmatig is, los van de omstandigheid dat er een gift of belofte tegenover stond. Het gaat daarbij niet om de voor de ambtenaar geldende plicht om geen geschenken aan te nemen, maar om de geoorloofdheid van hetgeen van de ambtenaar wordt verlangd. In een andere benadering zou artikel 362 (oud) Sr, passieve ambtelijke omkoping zonder in strijd te handelen met de op de ambtenaar rustende plicht, geen zelfstandige betekenis hebben.
Aan een gedeputeerde zijn ruime mogelijkheden gelaten afwegingen te maken in het belang van de provincie en beleidsbeslissingen te nemen. Het door het Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs bevat naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om de reikwijdte van de bevoegdheden van de verdachte in zijn hoedanigheid van gedeputeerde in relatie tot de hem specifiek verweten handelingen vast te stellen. De verwijzing van het Openbaar Ministerie naar onder meer het gelijkheidsbeginsel, de artikelen 14 en 158 van de Provinciewet en de in 2015 ingevoerde wetgeving over onder meer het vervullen en melden van nevenfuncties is daartoe ontoereikend nu die bepalingen te algemeen zijn om zonder meer aan het bewijs te kunnen bijdragen of niet van kracht waren in de tenlastegelegde periode. Ook de gedragscode ambtelijke integriteit Noord-Holland 2006 biedt hiervoor geen basis omdat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden afgeleid welke concrete gedragingen, begaan door de verdachte, per tenlastegelegd feit meebrengen dat hij heeft gehandeld in strijd met zijn plicht. Alhoewel de handelwijze van de verdachte in zijn hoedanigheid van gedeputeerde zeer veel te wensen overliet, is dit zonder nader bewijs, onvoldoende voor het oordeel dat hij heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.
Feit 6: facturen verzonden door [rechtspersoon A]
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen de tenlastegelegde facturen valselijk heeft opgemaakt, die valse facturen voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet door [rechtspersoon A] zijn verricht.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de op de tenlastegelegde facturen vermelde werkzaamheden wel degelijk zijn verricht en, voor zover deze niet zijn verricht, geen sprake is van het voor een bewezenverklaring vereist oogmerk van misleiding van derden.
Twee facturen van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon E]
Het hof stelt het volgende vast.
Door [rechtspersoon A] is een factuur van 22 december 2006 ter hoogte van € 7.149 aan [rechtspersoon E] gezonden met als omschrijving ‘Conform onze afspraak, declareren wij u, wegens verricht vertaal- en advieswerk in 2006 door mevr. [medeverdachte 2]’. Door [rechtspersoon A] is voorts een factuur van 2 januari 2007 aan [rechtspersoon E] ter hoogte van € 7.140 gezonden met als omschrijving ‘Heden mondeling door u herbevestigd, declareren wij u, wegens verrekening adviezen 2004, door mevr. [medeverdachte 2]’.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van deze facturen is het hof van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat deze facturen zijn verzonden voor (vertaal)werkzaamheden die daadwerkelijk door de verdachte en/of zijn echtgenote zijn verricht in verband met het verkrijgen van een bouwvergunning in Sinzig, Duitsland. Het hof ziet in het dossier onvoldoende bewijs om te oordelen dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 6 voor zover het betrekking heeft op deze twee facturen.
Twee facturen van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon S] BV
Het hof stelt het volgende vast.
In de administratie van [rechtspersoon A] is een factuur aangetroffen van 1 juni 2007 van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon S] BV (hierna: [rechtspersoon S]) met als omschrijving ‘Zoals overeengekomen belasten wij u voor diverse geleverde consultancyadviezen en dus declareren wij u Euro 8.330’. In de administratie van [rechtspersoon A] is voorts een factuur aangetroffen van 11 oktober 2007 van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon S] met als omschrijving ‘Zoals overeengekomen belasten wij u voor diverse geleverde consultancyadviezen en dus declareren wij u Euro 8.568’.
De verdachte heeft verklaard dat hij voor deze facturen geen adviezen heeft verstrekt aan [rechtspersoon S]. De facturen zijn door [rechtspersoon A] verzonden nadat [rechtspersoon S] twee betalingen had ontvangen van [rechtspersoon T] BV (hierna: [rechtspersoon T]) en [rechtspersoon U] BV (hierna: [rechtspersoon U]) ten behoeve van [rechtspersoon A]. De verdachte wilde niet dat hij en [rechtspersoon A] in verband konden worden gebracht met [rechtspersoon T] en [rechtspersoon U] en heeft daarom [betrokkene 20], directeur van [rechtspersoon S], gevraagd de betreffende bedragen te innen en vervolgens te storten op de rekening van [rechtspersoon A].
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door [rechtspersoon A] verzonden facturen valselijk zijn opgemaakt - nu aan die facturen, anders dan de omschrijving vermeldt, geen adviezen van [rechtspersoon A] ten grondslag liggen -, dat dat valselijk opmaken aan [rechtspersoon A] kan worden toegerekend en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedragingen.
Naar aanleiding van het verweer dat het op misleiding gerichte oogmerk ontbreekt, overweegt het hof dat de verdachte heeft verklaard dat hij niet wilde dat hij of [rechtspersoon A] in verband kon worden gebracht met [rechtspersoon T] en [rechtspersoon U], waaruit genoegzaam blijkt dat de valselijk opgemaakte facturen waren bedoeld om derden te misleiden.
Het hoger beroep van de verdachte en van het Openbaar Ministerie is niet gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tenlastegelegde gebruik maken van de facturen aan [rechtspersoon S] door [rechtspersoon A]. Het hof ziet evenwel aanleiding geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416 lid 2 onderscheidenlijk lid 3 Sv, nu het van oordeel is, dat de verdachte ter zake van deze facturen niet dient te worden ontslagen van alle rechtsgevolgen, maar dient te worden vrijgesproken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu de facturen zijn verzonden aan [rechtspersoon S] die bekend was met het feit dat de facturen valselijk waren opgemaakt, niet kan worden geoordeeld dat de facturen zijn gebruikt ter misleiding van [rechtspersoon S], waardoor geen sprake is van gebruik maken als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr, in welke betekenis deze woorden ook in de tenlastelegging moeten worden geacht te zijn gebezigd, hetgeen leidt tot vrijspraak. Uit het dossier volgt voorts niet dat de valselijk opgemaakte facturen zijn gezonden aan [rechtspersoon T] en/of [rechtspersoon U] zodat ook ten aanzien deze vennootschappen geen gebruik is gemaakt van de valse facturen.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben van de bedoelde facturen in de bedrijfsadministratie van [rechtspersoon A] acht het hof wettig en overtuigend bewezen nu de facturen in die administratie zijn aangetroffen. Daarmee staat tevens genoegzaam vast dat de facturen bestemd waren voor het gebruik daarvan jegens derden, bijvoorbeeld de fiscus of accountants, als waren zij echt en onvervalst. De omstandigheid dat de fiscus daardoor feitelijk niet is benadeeld, kan daaraan niet afdoen.
Vijf facturen van [rechtspersoon A] aan de [rechtspersoon G]
Het hof stelt het volgende vast.
In de administratie van [rechtspersoon A] zijn de volgende facturen aangetroffen:
- -
een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] van 12 januari 2007 ten bedrage van € 24.395, met als omschrijving ‘wegens verstrekt adviezen in Duitsland in 2006’,
- -
een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] van 17 januari 2007 ten bedrage van € 8.330, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten in Kalingrad in 2006’,
- -
een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] van 1 maart 2007 ten bedrage van € 9.520, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad 2 in 2006’,
- -
een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] van 15 september 2007 ten bedrage van € 5.950, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007’, en
- -
een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] met datum 12 januari 2008 (aanvankelijk: 12 januari 2007) ten bedrage van € 119.000, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten in roemenie in 2007’ .
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat deze door [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G] gezonden facturen valselijk zijn opgemaakt, dat dat valselijk opmaken aan [rechtspersoon A] kan worden toegerekend en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedragingen. Ten aanzien van de valsheid van de facturen overweegt het hof het volgende. De facturen hadden volgens de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] als doel het geld dat in een ‘potje’ in [rechtspersoon G] aanwezig was en waar de verdachte uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst recht op had, aan [rechtspersoon A] over te maken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen geen adviezen in rekening gebracht door [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon G]. De facturen waren immers bedoeld om [rechtspersoon G] een titel te verstrekken op basis waarvan de betalingen aan [rechtspersoon A] konden plaatsvinden.
Naar aanleiding van het verweer dat het op misleiding gerichte oogmerk ontbreekt, overweegt het hof dat uit het voorgaande genoegzaam blijkt dat de valselijk opgemaakte facturen waren bedoeld om derden te misleiden.
Het hoger beroep van de verdachte en van het Openbaar Ministerie is niet gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tenlastegelegde gebruik maken van de facturen door [rechtspersoon A]. Het hof ziet evenwel aanleiding geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416 lid 2 onderscheidenlijk lid 3 Sv, nu het van oordeel is, dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu de facturen zijn verzonden aan [rechtspersoon G] die bekend was met het feit dat de facturen valselijk waren opgemaakt, niet kan worden geoordeeld dat de facturen zijn gebruikt ter misleiding van deze vennootschap, waardoor geen sprake is gebruik maken als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr, in welke betekenis deze woorden ook in de tenlastelegging moeten worden geacht te zijn gebezigd, hetgeen leidt tot vrijspraak.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben van de bedoelde facturen in de bedrijfsadministratie van [rechtspersoon A] acht het hof wettig en overtuigend bewezen nu de facturen in die administratie zijn aangetroffen. Daarmee staat tevens genoegzaam vast dat de facturen bestemd waren voor het gebruik daarvan jegens derden, bijvoorbeeld de fiscus of accountants, als waren zij echt en onvervalst. De omstandigheid dat de fiscus daardoor feitelijk niet is benadeeld, kan daaraan niet afdoen.
Een factuur van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon R] BV
Het hof overweegt als volgt.
[rechtspersoon A] heeft aan [rechtspersoon R] BV (hierna: [rechtspersoon R]) een factuur van 1 maart 2007 gezonden ten bedrage van € 5.950 met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten in Georgië in 2006’. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [betrokkene 9] van [rechtspersoon R] van 1 tot en met 3 oktober 2006 in Roemenië zijn geweest en dat zij toen een bezoek hebben gebracht aan [rechtspersoon VV], van welk bedrijf de verdachte commissaris was, en aan [rechtspersoon UU]. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat [betrokkene 9] hem in het vliegtuig terug naar Nederland mededeelde dat hij een factuur kon sturen. Het hof kan, nu [betrokkene 9] een kantoor en contacten had in Georgië, niet uitsluiten dat de factuur zag op de vermelde werkzaamheden die de verdachte daadwerkelijk ten behoeve van [rechtspersoon R] had verricht, zodat er onvoldoende bewijs is dat die factuur valselijk is opgemaakt. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van feit 6 voor wat betreft de factuur van [rechtspersoon R].
Feit 7 facturen verzonden door anderen dan [rechtspersoon A]
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, de tenlastegelegde facturen valselijk heeft opgemaakt, die valse facturen voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet door [rechtspersoon G] of [rechtspersoon S] zijn verricht.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet of onvoldoende blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen (een aantal van) de tenlastegelegde facturen heeft opgemaakt en, voor zover dat wel uit die stukken blijkt, geen sprake is van het voor een bewezenverklaring vereist oogmerk van misleiding van derden.
Twee facturen van [rechtspersoon S]
Het hof stelt het volgende vast.
Door [rechtspersoon S] is op 16 april 2007 een factuur verzonden aan [rechtspersoon T] waarin is opgenomen dat [rechtspersoon S] aan [rechtspersoon T] een bedrag van € 8.330 in rekening brengt ‘inzake Spotjes Media RTV’. In de administratie van [rechtspersoon U] is een factuur aangetroffen afkomstig van [rechtspersoon S] en gericht aan [rechtspersoon U] van 24 september 2007 met als omschrijving ‘inzake diverse ICT-activiteiten’.
[betrokkene 20], directeur van [rechtspersoon S], heeft verklaard dat hij de facturen op verzoek van de verdachte heeft verzonden en dat de omschrijving op de facturen ook bij de verdachte vandaan komt. [betrokkene 20] zou vervolgens van de verdachte facturen van eenzelfde bedrag ontvangen die hij op zijn beurt weer zou betalen, waardoor de gelden van [rechtspersoon T] en [rechtspersoon U] uiteindelijk bij de verdachte terecht zouden komen.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals het hof hiervoor opmerkte bij de bespreking van de facturen van [rechtspersoon A] aan [rechtspersoon S] (feit 6) wilde de verdachte niet dat hij en [rechtspersoon A] in verband konden worden gebracht met [rechtspersoon T] en [rechtspersoon U] en heeft hij daarom [betrokkene 20] gevraagd de betreffende bedragen te innen en vervolgens te storten op de rekening van [rechtspersoon A]. De verdachte heeft verklaard dat het bij de factuur aan [rechtspersoon T] ging om een factuur in verband met advisering en bij [rechtspersoon U] om een bijdrage aan de verkiezingscampagne. De verdachte heeft voor deze handelwijze met facturering via [rechtspersoon S] gekozen omdat hij wilde voorkomen dat zijn naam en zijn reputatie als bestuurder met deze bedrijven in verband gebracht zouden kunnen worden. Het hof is van oordeel dat de door [rechtspersoon S] verzonden facturen valselijk zijn opgemaakt, omdat, anders dan de omschrijving vermeldt, de op de facturen vermelde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd.
Het hof verwerpt het verweer inzake het ontbreken van het oogmerk tot misleiding en verwijst daarvoor naar hetgeen het hof hieromtrent bij feit 6 heeft overwogen.
Het hoger beroep van de verdachte en van het Openbaar Ministerie is niet gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tenlastegelegde gebruik maken van de facturen. Het hof ziet evenwel aanleiding geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416 lid 2 onderscheidenlijk lid 3 Sv, nu het van oordeel is, dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu de facturen zijn verzonden aan [rechtspersoon T] en [rechtspersoon U] die bekend waren met het feit dat de facturen valselijk waren opgemaakt, niet kan worden geoordeeld dat de facturen zijn gebruikt ter misleiding van deze vennootschappen, waardoor geen sprake is van gebruik maken als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr, in welke betekenis deze woorden ook in de tenlastelegging moeten worden geacht te zijn gebezigd, hetgeen leidt tot vrijspraak.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben door de verdachte van de bedoelde facturen in de bedrijfsadministratie van [rechtspersoon S] acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen. Essentieel voor het voorhanden hebben is het tot zijn beschikking hebben in die zin dat gebruik kan worden gemaakt van het geschrift, indien dat wordt gewenst. Dat de verdachte desgewenst gebruik kon maken van de in de administratie van [rechtspersoon S] opgenomen facturen kan evenwel niet worden bewezen. Daarbij merkt het hof nog op dat de facturen met name een rol speelden in de administratie van [rechtspersoon S] en naar hun aard geen rol konden spelen in de administratie van [rechtspersoon A]. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het voorhanden hebben van de [rechtspersoon S]-facturen.
Vijf facturen van [rechtspersoon G]
Het hof stelt het volgende vast.
In de administratie van [rechtspersoon E] is de volgende factuur aangetroffen:
- een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon E] van 12 september 2007 voor een bedrag van € 59.500 met als omschrijving ‘provisie inzake Jaagweg 1 gem. Koggenland’.
In de administratie van [rechtspersoon G] zijn de volgende facturen aangetroffen:
- -
een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon H] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 24.395 met als omschrijving ‘advieskosten inzake ontwikkeling Veenendaal’,
- -
een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon I] van 27 februari 2007 voor een bedrag van € 4.165 met als omschrijving ‘advisering marktontwikkelingen NH’,
- -
een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon L] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 4.165 met als omschrijving ‘adviezen inzake projectontwikkeling’, en
- -
een factuur van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon M] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 9.520 met als omschrijving ‘taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille’.
Voor zover de raadsman ook ten aanzien van feit 7 heeft willen aanvoeren dat de facturen moeten worden bezien in het licht van de jarenlange samenwerking tussen [rechtspersoon A] en [rechtspersoon G] overweegt het hof als volgt.
Het hof verwerpt het verweer. Wat er ook zij van de eventuele samenwerking tussen [rechtspersoon G] en [rechtspersoon A] ten aanzien van sommige projecten, geen van de genoemde vijf facturen had betrekking op een project dat voortvloeide uit de samenwerking in eerdere projecten. Daarnaast kwamen de opbrengsten van de vijf facturen niet in het gezamenlijke ‘potje’ terecht, maar kwamen deze via [rechtspersoon A] louter ten goede aan de verdachte. Dit laatste blijkt uit de door [medeverdachte 1] opgestelde concept-afrekeningen per 10 december 2009 en per 24 februari 2010 waarin staat vermeld dat de volledige opbrengst van de betaalde facturen van [rechtspersoon E] (€ 50.000), [rechtspersoon H] (€ 20.500), [rechtspersoon I] (€ 3.500), [rechtspersoon L] (€ 3.500) en [rechtspersoon M] (€ 8.000), zijnde in het totaal € 85.500 exclusief BTW, ten goede komt aan de verdachte.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de hiervoor besproken facturen van [rechtspersoon G] aan derden valselijk zijn opgemaakt, nu ten aanzien van geen van deze facturen geldt dat de werkzaamheden die in rekening zijn gebracht en staan vermeld op de facturen ook daadwerkelijk door [rechtspersoon G] zijn verricht.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging valselijk opmaken van de vijf door [rechtspersoon G] verzonden facturen. De vraag in hoeverre de op de facturen vermelde werkzaamheden daadwerkelijk door [rechtspersoon A] zijn uitgevoerd, behoeft in dit verband geen beantwoording.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben door de verdachte van de bedoelde facturen in de bedrijfsadministratie van [rechtspersoon G] acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen. Het hof verwijst voor de onderbouwing van zijn oordeel naar hetgeen het hof heeft overwogen ten aanzien van het voorhanden hebben van de facturen bij [rechtspersoon S]. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het voorhanden hebben van de door [rechtspersoon G] verzonden facturen.
Het hoger beroep van de verdachte en van het Openbaar Ministerie is niet gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tenlastegelegde gebruik maken van de facturen. Het hof ziet evenwel aanleiding geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416 lid 2 onderscheidenlijk lid 3 Sv, nu het van oordeel is, dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu de facturen zijn verzonden aan [rechtspersoon E], [rechtspersoon H], [rechtspersoon I] en [rechtspersoon L] die bekend waren met het feit dat de facturen valselijk waren opgemaakt, niet kan worden geoordeeld dat de facturen zijn gebruikt ter misleiding van deze vennootschappen, waardoor geen sprake is van gebruik maken als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr, in welke betekenis deze woorden ook in de tenlastelegging moeten worden geacht te zijn gebezigd, hetgeen leidt tot vrijspraak.
Feit 8: witwassen
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, de tenlastegelegde geldbedragen heeft witgewassen. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte de herkomst van de uit omkoping of valsheid in geschrift afkomstige geldbedragen heeft verhuld door middel van valse facturen en/of door de geldbedragen te doen overmaken naar de rekening van [rechtspersoon G] en/of [rechtspersoon A] in plaats van naar de rekening van de verdachte zelf.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover het hof van oordeel is dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt, omdat geen sprake is van gedragingen die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen, terwijl evenmin de intentie van de verdachte daar op was gericht.
Het hof begrijpt deze verweren aldus dat de raadsman heeft betoogd, primair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en het bewijs van opzet ontbreekt en, subsidiair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de geldbedragen onmiddellijk uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf afkomstig zijn en geen sprake is van een voor de kwalificatie als witwassen vereiste verbergings- of verhullingshandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 107.100 en € 59.500 (zaaksdossier [rechtspersoon D] / [rechtspersoon C]), € 7.140 en € 7.140, (zaaksdossier [rechtspersoon E]) en € 7.140 en € 7.497 (zaaksdossier huisbankierschap) is het hof, anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Ten aanzien van die geldbedragen heeft het hof hiervoor geoordeeld dat het bewijs ontoereikend is voor het oordeel dat sprake is van omkoping of valsheid in geschrift en dat het de verdachte in zoverre van de onder 1, 2, 4 en 6 tenlastegelegde misdrijven zal vrijspreken. Nu gesteld noch gebleken is dat de geldbedragen uit een ander misdrijf dan omkoping of valsheid in geschrift afkomstig zijn, zal het hof de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde, voor zover dit de voormelde geldbedragen betreft, vrijspreken.
Ten aanzien van het tenlastegelegde geldbedrag van € 20.000 (zaaksdossier [rechtspersoon D] / [rechtspersoon C]) overweegt het hof dat de verdachte dit heeft verworven en voorhanden gehad in [rechtspersoon A], terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit omkoping. Met de raadsman is het hof van oordeel dat ten aanzien van dit geldbedrag onvoldoende is gebleken dat de gedragingen van de verdachte gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat in het dossier noch in de verklaringen van [betrokkene 2] en de verdachte aanwijzingen voorhanden zijn waaruit voldoende concreet blijkt dat en op welke manier de verdachte heeft bewerkstelligd dat de bedragen zijn overgemaakt naar [rechtspersoon A], een vennootschap waarmee de verdachte formeel geen banden meer had. Het hof zal daarom de verdachte voor wat betreft het geldbedrag van € 20.000 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 11.900, € 14.875 en € 5.950 (zaaksdossiers [rechtspersoon D] / [rechtspersoon C] en [rechtspersoon R] / [rechtspersoon Q]) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden gehad in [rechtspersoon A], terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit omkoping en valsheid in geschrift. De verdachte heeft de herkomst van de geldbedragen verhuld door aan de betalingen van de geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereerden dat de geldbedragen uitsluitend een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat [rechtspersoon A] werkzaamheden had verricht voor [rechtspersoon C], [rechtspersoon D] en [rechtspersoon R], terwijl in werkelijkheid de geldbedragen betrekking hadden op omkoping van de verdachte. De verdachte heeft de herkomst van de geldbedragen ook verhuld door de geldbedragen te laten overmaken aan [rechtspersoon A], terwijl deze waren bestemd voor de verdachte.
Ten aanzien van het tenlastegelegde geldbedrag van € 59.500 (zaaksdossier [rechtspersoon E]) overweegt het hof dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] in [rechtspersoon G] heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl de verdachte wist dat het geldbedrag afkomstig was uit omkoping en valsheid in geschrift. Dat de verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad blijkt uit het feit dat hij door het enkele verzenden van een factuur aan [rechtspersoon G] over zijn tegoed bij de vennootschap kon beschikken. De verdachte en de medeverdachte hebben de herkomst van het geldbedrag verhuld door aan de betaling van het geldbedrag een factuur ten grondslag te leggen die suggereerde dat het geldbedrag een legale herkomst had. Die factuur houdt namelijk in dat [rechtspersoon G] werkzaamheden had verricht voor [rechtspersoon E], terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. De verdachte en de medeverdachte hebben de herkomst van het geldbedrag ook verhuld door dit te laten overmaken naar de rekening van [rechtspersoon G], terwijl het was bestemd voor de verdachte.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 8.330 en € 8.568 (zaaksdossier [rechtspersoon S]) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen in [rechtspersoon A] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat de geldbedragen middellijk – via [rechtspersoon S] – afkomstig waren uit omkoping en valsheid in geschrift. In dit geval doet zich niet de situatie voor waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daardoor het uit dat misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van dat voorwerp. Overigens overweegt het hof dat de verdachte de geldbedragen wel degelijk heeft verhuld door aan de betalingen van de geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereren dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat [rechtspersoon A] werkzaamheden had verricht voor [rechtspersoon S], terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 24.395, tweemaal € 4.165 en € 9.520 (zaaksdossier [rechtspersoon G]) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] in [rechtspersoon G] heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl de verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit omkoping en valsheid in geschrift. De verdachte en de medeverdachte hebben de herkomst van de geldbedragen verhuld door aan de betalingen van die geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereerden dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat [rechtspersoon G] werkzaamheden had verricht voor [rechtspersoon H], [rechtspersoon I], [rechtspersoon L] en [rechtspersoon M], terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. De verdachte en de medeverdachte hebben de herkomst van de geldbedragen ook verhuld door deze te laten overmaken naar de rekening van [rechtspersoon G], terwijl deze geldbedragen bestemd waren voor de verdachte. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachte de herkomst van de geldbedragen opnieuw verhuld door de geldbedragen over te maken van de rekening van [rechtspersoon G] naar die van [rechtspersoon A] en aan die betalingen facturen ten grondslag te leggen die wederom suggereerden dat de geldbedragen een legale herkomst hadden.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 5.950 en € 119.000 (zaaksdossier [rechtspersoon G]) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen in [rechtspersoon A] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit valsheid in geschrift. De verdachte heeft de herkomst van de geldbedragen verhuld door aan de betalingen van de geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereerden dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat de verdachte werkzaamheden had verricht voor [rechtspersoon G], terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was.
Het verweer dat het opzet van de verdachte niet was gericht op witwassen, wordt door het hof verworpen. De in dit verband aangevoerde omstandigheid dat de verdachte slechts wilde dat donaties of betalingen niet in verband konden worden gebracht met het vullen van zijn verkiezingskas en dat hij iedere schijn van belangenverstrengeling wilde voorkomen, benadrukt juist dat de verdachte zich moeite heeft getroost de herkomst van de betaalde geldbedragen te verhullen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1: [rechtspersoon D] / [rechtspersoon C]
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [rechtspersoon A] BV giften, te weten
a. a) een gift van € 11.900, betaald op 20 mei 2005
d) een gift van € 14.875, betaald op 6 februari 2007
e) een gift van € 20.000, betaald op 21 juli 2008
gedaan door
a. a) [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon C] BV,
d) [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon D] BV, en
e) [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon D] BV,
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
wist dat de giften van € 14.875 en € 20.000 hem werden gedaan, en redelijkerwijs vermoedde dat de gift van € 11.900 hem werd gedaan, teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten, te weten het
- begunstigen van [betrokkene 1], [rechtspersoon C] B.V., [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] B.V.,
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1], [rechtspersoon C] B.V, [betrokkene 2] en [rechtspersoon D] BV teneinde voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen,
- ten gunste van [betrokkene 2] en [rechtspersoon D] BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland,
- ten gunste van [betrokkene 2] en [rechtspersoon D] BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied Lutkemeren,
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 1], [rechtspersoon C] BV, [betrokkene 2] en [rechtspersoon D] BV binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, deze feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Feit 2: [rechtspersoon E]
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, een gift en een belofte, te weten
- een belofte gedaan op 20 december 2006 van fl. 1.000.0000, zijnde de helft van een extra winstaandeel voor [rechtspersoon E] BV, indien het bestemmingsplan van de verkochte percelen Bovenkerkerweg zou worden gewijzigd zodanig dat woningbouw, kantoorbouw en/of industriële bouw op deze gronden zou zijn toegestaan, en
- een gift van € 59.500 via [rechtspersoon G] BV, betaald op 15 juli 2007,
gedaan door [betrokkene 3] in zijn hoedanigheid van directeur en enig aandeelhouder van [rechtspersoon E] BV
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, wist dat die belofte hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten en dat die gift hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten, te weten het
- begunstigen van [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV,
- onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 3] en [rechtspersoon E] BV, teneinde voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen,
- ten gunste van [betrokkene 3] en [rechtspersoon E] BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland,
- ( pogen) druk uit te oefenen om woningbouw in de Bovenkerkerpolder gemeente Amstelveen te realiseren door het grondgebied, ondanks een negatief ambtelijk advies, op te laten nemen in de structuurvisie, en
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, deze feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Feit 3: [rechtspersoon G]
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [rechtspersoon G] BV giften, te weten
a. a) een gift van € 24.395, betaald op 24 mei 2007
b) een gift van € 4.165, betaald op 13 april 2007
c) een gift van € 4.165, betaald op 7 maart 2007
d) een gift van € 9.520, betaald op 5 april 2007
gedaan door
a. a) [betrokkene 4] of [rechtspersoon H] B.
b) [betrokkene 5] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon I] BV
c) [betrokkene 6] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon J] BV / [handelsnaam van rechtspersoon J] of [rechtspersoon L] BV, en
d) [betrokkene 7] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon M] BV of [rechtspersoon N]
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs vermoedde dat die giften hem werden gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten, te weten het
- begunstigen van [betrokkene 4], [rechtspersoon H] BV, [betrokkene 5], [rechtspersoon I] BV, [betrokkene 6], [rechtspersoon L] BV, [betrokkene 7] en/of [rechtspersoon M] BV,
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 4], [rechtspersoon H] BV, [betrokkene 5], [rechtspersoon I] BV, [betrokkene 6], [rechtspersoon L] BV, [betrokkene 7] en [rechtspersoon M] BV teneinde voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen,
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 4], [rechtspersoon H] BV, [betrokkene 5], [rechtspersoon I] BV, [betrokkene 6], [rechtspersoon L] BV, [betrokkene 7] en [rechtspersoon M] BV binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, deze feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Feit 4: huisbankierschap
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland
een belofte, te weten
d) een belofte gedaan op 9 januari 2008 van een gedeelte van de door [bank A] B.V. aan [betrokkene 8] te betalen provisie(s),
gedaan door [betrokkene 8]
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, wist dat die belofte hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het
- begunstigen van [betrokkene 8],
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 8] teneinde een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 8],
- verstrekken van interne en niet-openbare informatie aan [betrokkene 8],
- ten gunste van [betrokkene 8] beïnvloeden van besluitvormingsprocedures over het huisbankierschap van de provincie Noord-Holland,
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, buiten de gebruikelijke procedures om, gepoogd een beter positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 8],
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Feit 5: [rechtspersoon Q]
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [rechtspersoon A] BV een gift, te weten
- een gift van € 5.950 betaald op 29 maart 2007
gedaan door [betrokkene 9] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [rechtspersoon Q] BV. of [rechtspersoon R] B.V,
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan,
te weten het
- begunstigen van [betrokkene 9], [rechtspersoon Q] BV of [rechtspersoon R] BV, en
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 9], [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV teneinde een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 9], [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] B.V.,
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
Feit 6: facturen verzonden door [rechtspersoon A]
[rechtspersoon A] BV in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland facturen - elk zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [rechtspersoon A] BV valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
(zaaksdossier 5)
a. a) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV voor een bedrag van € 8.330 diverse consultancyadviezen had geleverd,
b) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV voor een bedrag van € 8.568 diverse consultancyadviezen had geleverd,
(zaaksdossier 8)
a. a) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] B.V. opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor een bedrag van € 24.395 adviezen over investeringsprojecten te Duitsland had verstrekt,
b) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor een bedrag van € 8.330 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt,
c) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor € 9.520,00 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2007 voor een bedrag van € 5.950 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 12 januari 2008 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2007 voor een bedrag van € 119.000 adviezen over investeringsprojecten te Roemenië had verstrekt,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
aan welke feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven,
en
[rechtspersoon A] BV in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland,
opzettelijk valse facturen – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die facturen bestemd waren voor gebruik als echt en onvervalst,
bestaande dat voorhanden hebben hierin dat die geschriften door [rechtspersoon A] BV zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie,
en bestaande die valsheid hierin dat
(zaaksdossier 5)
a. a) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV voor een bedrag van € 8.330 diverse consultancyadviezen had geleverd,
b) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] B.V. voor een bedrag van € 8.568 diverse consultancyadviezen had geleverd,
(zaaksdossier 8)
a. a) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor een bedrag van € 24.395 adviezen over investeringsprojecten te Duitsland had verstrekt,
b) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor een bedrag van € 8.330 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt,
c) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2006 voor € 9.520 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2007 voor een bedrag van € 5.950 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 12 januari 2008 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] BV in 2007 voor een bedrag van € 119.000 adviezen over investeringsprojecten te Roemenië had verstrekt,
aan welke feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 7: facturen van/aan anderen dan [rechtspersoon A]
hij in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, facturen, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid -
(zaaksdossier 5)
a. a) in een factuur d.d. 16 april 2007 van [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon T] opgenomen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon T] een bedrag van € 8.330 in rekening bracht voor Spotjes Media RTV,
b) in een factuur d.d. 24 september 2007 van [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon U] BV opgenomen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon U] BV een bedrag van € 8.568 in rekening bracht voor diverse ICT-activiteiten,
(zaaksdossier 8)
b) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon H] BV opgenomen dat [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon H] BV voor een bedrag van € 24.395 adviezen inzake ontwikkeling Veenendaal had verstrekt,
c) in een factuur d.d. 27 februari 2007 van [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon I] BV opgenomen dat [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon I] BV voor een bedrag van € 4.165 adviezen inzake marktontwikkelingen NH had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon L] BV opgenomen dat [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon L] BV voor een bedrag van € 4.165 adviezen inzake projectontwikkeling had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon M] BV opgenomen dat [rechtspersoon G] BV aan [rechtspersoon M] BV voor een bedrag van € 9.520 ‘taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille zoals met dhr. [betrokkene 7] besproken’ ’had verstrekt,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Feit 8: witwassen
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 11.900,00, € 14.875,00, € 20.000,00, € 8.330,00, € 8.568,00, € 5.950,00, € 119.000,00 en € 5.950,00, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
en
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 59.500,00, € 24.395,00, tweemaal € 4.165,00 en € 9.520,00, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en die ander wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 tot en met 8 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het hof zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor zover onder 8 is bewezenverklaard dat de verdachte een geldbedrag van € 20.000 heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Daartoe verwijst het hof naar hetgeen hiervoor met betrekking tot dit geldbedrag is overwogen.
Verder is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit voor het overige strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
als gedeputeerde een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd,
en
als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
als gedeputeerde een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten,
en
als gedeputeerde een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten;
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd;
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
als gedeputeerde een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten;
het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan;
het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
voortgezette handeling van
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, waaraan hij feitelijk leiding heeft gegeven,
en
opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, waaraan hij feitelijk leiding heeft gegeven;
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 tot en met 8 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor (gedeelten van) het onder 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie en de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was als gedeputeerde van de provincie Noord-Holland onder meer verantwoordelijk voor Ruimtelijke Ordening. In die hoedanigheid onderhield de verdachte zeer nauwe banden met ondernemers in de vastgoedsector. Het in het belang van een goede uitoefening van zijn functie aangaan en onderhouden van relaties met personen of bedrijven in de vastgoedsector ging voor de verdachte naadloos over in het van die personen of bedrijven aannemen van betalingen of beloften. De verdachte vond het vanzelfsprekend dat hij werd betaald voor door hem verstrekte adviezen en informatie die verband hielden met zijn functie als gedeputeerde. Met behulp van valse facturen en van vennootschappen van anderen heeft de verdachte getracht te verbergen dat hij zich door private partijen liet betalen voor zijn inspanningen als gedeputeerde. Dat heeft erin geresulteerd dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode 11 keer heeft laten omkopen, betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van 13 facturen en een geldbedrag van in totaal ruim € 276.000 heeft witgewassen.
Een integere overheid is een rijk, maar ook een kwetsbaar bezit. Corruptie tast de fundamenten van een democratische rechtsstaat aan doordat het de uitgangspunten dat (ook) de overheid onderworpen is aan het recht en dat iedereen dezelfde rechten heeft, ondergraaft. Corruptie leidt tot bevoordeling van degenen die betalen en onthoudt deze aan degenen die niet betalen. Van een gedeputeerde mag worden verwacht dat hij integer handelt, hetgeen onder meer inhoudt dat hij de belangen van de provincie nastreeft zonder tegelijkertijd zijn eigen financiële gewin na te streven. Dat geldt te meer nu van een gedeputeerde als politiek bestuurder een bijzondere voorbeeldfunctie uitgaat. In het Wetboek van Strafrecht is dat tot uiting gebracht door passieve omkoping in verband met de functie van gedeputeerde als een strafverzwarende omstandigheid aan te merken.
Bij het bepalen van een uitgangspunt voor de op te leggen straf kan het hof in dit geval slechts gedeeltelijk aansluiten bij de door de LOVS opgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken, omdat deze uitgaan van een benadelingsbedrag en de door de verdachte toegebrachte schade nauwelijks is uit te drukken in geld. Een betaling of een belofte van enkele duizenden euro’s kan immers hebben geleid tot veel grotere financiële en maatschappelijke schade doordat de provincie en/of gemeenten, zonder dat bekend was dat de verdachte zich inspande voor de belangen van bepaalde personen en/of bedrijven, besluiten hebben genomen die zij anders mogelijk achterwege hadden gelaten. Daarnaast bestaat de door de verdachte toegebrachte schade ook uit de ernstige inbreuk op het vertrouwen in politiek bestuurders in het algemeen en het bestuur van de provincie Noord-Holland en het ambt van gedeputeerde in het bijzonder. Het hof is daarom, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als uitgangspunt kan dienen, ook als het hof daarbij betrekt dat het hof de verdachte voor minder feiten veroordeelt dan de rechtbank.
Maar er is ook een andere kant, namelijk de kant van de persoon van de verdachte en zijn gezin. De strafzaak heeft desastreuze gevolgen gehad voor hun maatschappelijke positie. Corruptie heeft de verdachte gebracht van gevierd politiek bestuurder tot maatschappelijke paria. De verdachte en zijn gezin ondervinden ook thans nog de gevolgen van deze strafzaak, die inmiddels vijf jaren beslaat, op indringende wijze. Enerzijds is dat inherent aan het in een dergelijke openbare functie plegen van strafbare feiten, anderzijds brengt dat met zich dat de vergelding als strafdoel gedeeltelijk al is bereikt, door de gevolgen die de strafzaak op zichzelf tot nu toe heeft gehad en nog zal hebben voor de verdachte en zijn gezin. Het leed dat de andere leden van het gezin is en nog wordt aangedaan, treft daarbij indirect ook de verdachte. Daarnaast is de verdachte niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
Alles afwegende zal het hof de verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 37.159,15, waarvan een bedrag van € 391,24 voor hotelovernachtingen in Boekarest die de verdachte bij de provincie in rekening heeft gebracht en € 36.767,91 voor intern onderzoek in verband met vermoedelijk door de verdachte gepleegde strafbare feiten.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat, voor wat betreft de kosten voor hotelovernachtingen, de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde feit is vrijgesproken en, voor wat betreft de kosten voor intern onderzoek, de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering overeenkomstig die in eerste aanleg. Op de terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2015 heeft de benadeelde partij naar voren gebracht dat zij zich, voor wat betreft de kosten voor hotelovernachtingen, refereert aan het oordeel van het hof.
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de vordering, voor zover deze betreft de kosten voor hotelovernachtingen, moet worden afgewezen en dat de vordering, voor zover deze betreft de kosten voor intern onderzoek, moet worden toegewezen.
De raadsman heeft betoogd, primair, dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, en, subsidiair, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de tenlastegelegde feiten enerzijds en het interne onderzoek van de provincie anderzijds.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de schade, bestaande uit de kosten voor hotelovernachtingen in Boekarest die de verdachte bij de provincie in rekening heeft gebracht, overweegt het hof dat deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade door het onder 5 bewezenverklaarde feit. Het hof zal de benadeelde partij daarom in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de schade, bestaande uit de kosten voor genoemd intern onderzoek van de provincie, is het hof, anders dan de raadsman van oordeel dat deze schade in beginsel wel kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade door de bewezenverklaarde feiten onder 1 tot en met 5, die inhouden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ambtelijke omkoping in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Blijkens de schriftelijke toelichting van de provincie op de vordering tot schadevergoeding was het interne onderzoek van de provincie mede gericht op het vaststellen van de schade en de aansprakelijkheid als gevolg van die feiten. De redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid worden in artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemd als vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komen en vormen rechtstreekse schade in de zin van artikel 361 lid 2 Sv.
Mede in aanmerking genomen dat het interne onderzoek van de provincie, zo begrijpt het hof, niet uitsluitend was gericht op het vaststellen van schade en aansprakelijkheid maar tevens op het verkrijgen van duidelijkheid over de mogelijkheid bepaalde contractpartners voor de toekomst uit te sluiten van aanbestedingen, komt naar het oordeel van het hof slechts een gedeelte van de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking. Het hof begroot dit gedeelte op een bedrag van € 10.000. Voor het overige zal het hof de provincie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat het bepalen van (de omvang van) een eventuele aanvullende schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de provincie haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedings-maatregel opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 8 bewezen verklaarde niet strafbaar, voor zover dit betreft een geldbedrag van € 20.000.
Verklaart het onder 1 tot en met 8 bewezen verklaarde voor het overige strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 tot en met 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.000 (tienduizend euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 tot en met 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. van Woensel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. C. Beuze, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 april 2015.
Tenlastelegging
Feit 1: [rechtspersoon D]/ [rechtspersoon C]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Lid van de Provinciale Staten Noord-Holland en/of Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [rechtspersoon A] en/of [rechtspersoon G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) (een gift van) EUR 11.900 (betaald op 20 mei 2005)
b) (een gift van) EUR 107.100 (betaald op 30 december 2005)
c) (een gift van) EUR 59.500 (betaald op 10 februari 2006)
d) (een gift van) EUR 14.875 (betaald op 6 februari 2007)
e) (een gift van) EUR 20.000 (betaald op 21 juli 2008)
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door
a. a) [betrokkene 1] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon C] B.V.) en/of [rechtspersoon C] B.V. en/of
b) [betrokkene 2] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon D] B.V.) en/of [rechtspersoon D] B.V. en/of
c) [betrokkene 2] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon D] B.V.) en/of [rechtspersoon D] B.V. en/of
d) [betrokkene 2] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon D] B.V.) en/of [rechtspersoon D] B.V. en/of
e) [betrokkene 2] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon D] B.V.) en/of [rechtspersoon D] B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon C] B.V. en/of [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] B.V. en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon C] B.V. en/of [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] B.V., teneinde (aldus) voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon C] B.V. en/of [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] B.V. (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- verrichten van diensten aan (een) private partije(en)in de vorm van adviseren bij de overname van [rechtspersoon C] BV door [rechtspersoon W] en/of (vanuit zijn hoedanigheid als gedeputeerde) het met elkaar in contact brengen/aan elkaar koppelen van (de private partijen) [rechtspersoon C] BV en [rechtspersoon W] en/of
- ( ten gunste van [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] BV) (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied de Hoek Noord-S-Park en/of
- het verrichten van diensten aan (een) private partije(en) in de vorm van adviseren en/of bemiddelen bij de financiering voor de [rechtspersoon D] BV voor het project Hoek Noord S-Park en/of
- het verrichten van diensten aan (een) private partije(en) in de vorm van adviseren en/of bemiddelen bij de verwerving door de [rechtspersoon D] BV van gronden in de Lutkemeerpolder en/of
- ( ten gunste van [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] BV) (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied Lutkemeren en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon C] B.V. en/of [betrokkene 2] en/of [rechtspersoon D] B.V. binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Lid van de Provinciale Staten Noord-Holland en/of als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 2: [rechtspersoon E]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Bergen aan Zee, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [rechtspersoon A] en/of [rechtspersoon G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- een belofte (gedaan op 20 december 2006) van NFL 1.000.0000 (omgerekend EUR 453.780, zijnde de helft van een extra winstaandeel voor [rechtspersoon E] BV, indien het bestemmingsplan van de verkochte percelen Bovenkerkerweg zal worden gewijzigd zodanig dat woningbouw, kantoorbouw en/of industriële bouw op deze gronden zal zijn toegestaan) en/of
- ( twee, althans een of meer giften van) EUR 7.140 (betaald op 22 december 2006 en/of 8 januari 2007) en/of
- ( een gift van) EUR 59.500 (betaald op 15 juli 2007)
- een belofte van EUR 425.000 (gedaan op 7 december 2009) (indien "eigendom [rechtspersoon F] valt in bouw bestemmingsplan. Voor woningbouw wat onherroepelijk is en geen bezwaar meer mogelijk")
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 3] (in zijn hoedanigheid van directeur en/of enig aandeelhouder van [rechtspersoon E] B.V.) en/of door (een of meer medewerker(s) van) [rechtspersoon E] B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV, teneinde (aldus) voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- ( pogen) druk uit te oefenen om woningbouw in de Bovenkerkerpolder gemeente Amstelveen te realiseren door het grondgebied, ondanks een negatief ambtelijk advies, op te laten nemen in de structuurvisie, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 3] en/of [rechtspersoon E] BV binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 3: [rechtspersoon G]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Vinkeveen en/of Overveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [rechtspersoon A] en/of [rechtspersoon G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) (een gift van) EUR 24.395 (betaald op 24 mei 2007)
b) (een gift van) EUR 4.165 (betaald op 13 april 2007)
c) (een gift van) EUR 4.165 (betaald op 7 maart 2007)
d) (een gift van) EUR 9.520 (betaald op 5 april 2007)
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan (via [rechtspersoon G] BV) door
a. a) [betrokkene 4] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon H] BV) en/of [rechtspersoon H] BV en/of
b) [betrokkene 5] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon I] BV) en/of [rechtspersoon I] BV en/of
c) [betrokkene 6] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon K] BV en/of [rechtspersoon J] BV/[handelsnaam van rechtspersoon J]) en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon K] BV en/of [rechtspersoon J] BV/[handelsnaam van rechtspersoon J] en/of
d) [betrokkene 7] (in zijn hoedanigheid van bestuurder/directeur van [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N]) en/of [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N]
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 4] en/of [rechtspersoon H] BV en/of [betrokkene 5] en/of [rechtspersoon I] BV en/of [betrokkene 6] en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon K] BV en/of [rechtspersoon J] BV/[handelsnaam van rechtspersoon J] en/of [betrokkene 7] en/of [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N], en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 4] en/of [rechtspersoon H] BV en/of [betrokkene 5] en/of [rechtspersoon I] BV en/of [betrokkene 6] en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon K] BV en/of [rechtspersoon J] BV/[handelsnaam van rechtspersoon J] en/of [betrokkene 7] en/of [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N], teneinde (aldus) voor hen een
voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 4] en/of [rechtspersoon H] BV en/of [betrokkene 7] en/of [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N], (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 4] en/of [rechtspersoon H] BV en/of [betrokkene 5] en/of [rechtspersoon I] BV en/of [betrokkene 6] en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon K] BV en/of [rechtspersoon J] BV/[handelsnaam van rechtspersoon J] en/of [betrokkene 7] en/of [rechtspersoon M] BV en/of [rechtspersoon N], binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 4: huisbankierschap
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Heerenveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [rechtspersoon A] en/of [rechtspersoon G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) een (belofte (gedaan op 1 oktober 2006 en/of 1 mei 2007) van een) kwartaalfee van EUR 6.000 (exclusief BTW) en/of
b) een (belofte (gedaan op 1 oktober 2006 en/of 1 mei 2007) van een) additionele courtage van 25% bij nader overeen te komen opdrachten en/of bemiddelingen en/of
c) (een of meer gift(en) van) EUR 7.497 en/of EUR 7.140 (betaald op 4 januari 2007 en/of 20 september 2007) en/of
d) (een belofte (gedaan op 9 januari 2008) van) de helft van de door [bank A] BV aan [rechtspersoon O] BV en/of [betrokkene 8] te betalen provisie(s),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 8] (in zijn hoedanigheid van directeur bij [rechtspersoon P] BV (a en/of b en/of c) en en/ of van [rechtspersoon O] BV (d) ) en/of (een of meer medewerker(s) van) [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [bank A] NV en/of [betrokkene 8] en/of [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 8] en/of [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV teneinde (aldus) een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 8] en/of [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of
- verstrekken/delen van (nog) geheime en/of vertrouwelijke en/of interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige informatie aan/met [betrokkene 8] en/of (een) andere medewerker(s) van [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of [bank A] NV (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van voornoemde bedrijven en/of
- ten gunste van [betrokkene 8] en/of [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of [bank A] NV beïnvloeden van besluitvormingsprocedures (over het huisbankierschap) van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, al dan niet buiten de gebruikelijke procedures om, gepoogd een beter positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 8] en/of [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of [bank A] NV,
- ( anders dan om zakelijke redenen) toezeggen van (een) toekomstig(e) werk(en) en/of opdracht(en) en/of project(en) aan [rechtspersoon P] BV en/of [rechtspersoon O] BV en/of [bank A] NV,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 5: [rechtspersoon Q]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [rechtspersoon A] en/of [rechtspersoon G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten een
- ( een gift van) een retourvliegticket naar Roemenië (van 1 tot en met 3 oktober 2006) en/of
- ( een gift van) een retourvliegticket naar Turkije (van 27 tot en met 29 oktober 2006) en/of
- ( een gift van) EUR 5.950 (betaald op 29 maart 2007)
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 9] (in zijn hoedanigheid van directeur en/of bestuurder van [rechtspersoon Q] BV) en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen [betrokkene 9] en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 9] en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV teneinde (aldus) een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 9] en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV en/of
- verstrekken/delen van (nog) geheime en/of vertrouwelijke en/of interne/gemeentelijke en/of niet-openbare informatie aan/met [betrokkene 9] en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV(anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van voornoemd(e) bedrij(f)(ven) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland gepoogd een beter positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 9] en/of [rechtspersoon Q] BV en/of [rechtspersoon R] BV door deze persoon en/of bedrijven uit te (laten) nodigen voor handelsevenementen,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 6: facturen verzonden door [rechtspersoon A]
[rechtspersoon A] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Den Helder en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens):
een of meer facturen,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of heeft laten opmaken en/of vervalsen,
immers heeft/hebben [rechtspersoon A] en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - inzake
ZD/04:
a.) in een factuur d.d. 22 december 2006 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon E] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] (in de persoon [medeverdachte 2]) voor [rechtspersoon E] BV divers advieswerk en vertaalwerk heeft geleverd in 2006 (voor een bedrag van EUR 7.140) [p.40167] en/of
b.) in een factuur d.d. 2 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon E] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] (in de persoon [medeverdachte 2]) aan [rechtspersoon E] BV diverse adviezen heeft geleverd in 2004 (voor een bedrag van EUR 7.140) [p.40169] en/of
ZD/05:
a.) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV (voor een bedrag van EUR 8.330) diverse consultancyadviezen heeft geleverd [p.50098] en/of
b.) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV (voor een bedrag van EUR 8.568) diverse consultancyadviezen heeft geleverd [p.50099] en/of
ZD/08:
a.) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor een bedrag van EUR 24.395) adviezen over investeringsprojecten te Duitsland heeft verstrekt [p. 80149] en/of
b.) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor een bedrag van EUR 8.330) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad heeft verstrekt [p. 80155] en/of
c.) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor EUR 9.520) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 heeft verstrekt [p. 80157] en/of
d.) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2007 (voor een bedrag van EUR 5.950) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad heeft verstrekt [p. 80158], en/of
e.) in een factuur d.d. 12 januari 2008 (en/of 12 januari 2007) van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2007 (en/of 2006) (voor een bedrag van EUR 119.000) adviezen over
investeringsprojecten te Roemenië heeft verstrekt [p. 80159 en/of 80161], en/of
ZD/10:
a.) in een factuur van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon R] BV d.d. 01-03-2007 opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon A] BV in 2006 (voor een bedrag van EUR 5.000 excl. BTW) aan [rechtspersoon R] beheer BV adviezen heeft verstrekt over investeringsprojecten in Georgië, [p. 100266] en/of
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
aan welk(e) feit(en) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e) feit(en) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) opdracht heeft/hebben gegeven ;
en/of
[rechtspersoon A] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Den Helder en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) facturen - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) die factu(u)r(en) (telkens) echt en onvervalst, en/of
(telkens) opzettelijk een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) facu(u)r(en) – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat (een of meer van) die geschrift(en) door [rechtspersoon A] en/of de medeverdachte(n) is/zijn verzonden aan
- [ ZD-04] [rechtspersoon E] BV en/of
- [ ZD-05] [rechtspersoon S] Bv en/of [rechtspersoon T] en/of [rechtspersoon U] BV en/of
- [ ZD-08] [rechtspersoon G] en/of [rechtspersoon H] BV en/of [rechtspersoon I] en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon M] en/of
- [ ZD-10] [rechtspersoon R] BV
en/of bestaande dat voorhanden hebben hierin dat (een of meer van) die geschrift(en) door [rechtspersoon A] is/zijn opgenomen in de (eigen) bedrijfsadministratie,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat, inzake
ZD/04:
a.) in een factuur d.d. 22 december 2006 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon E] BV is opgenomen dat [rechtspersoon A] (in de persoon [medeverdachte 2]) voor [rechtspersoon E] BV divers advieswerk en vertaalwerk heeft geleverd in 2006 (voor een bedrag van EUR 7.140) [p.40167] en/of
b.) in een factuur d.d. 2 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon E] BV is opgenomen dat [rechtspersoon A] (in de persoon [medeverdachte 2]) aan [rechtspersoon E] BV diverse adviezen heeft geleverd in 2004 (voor een bedrag van EUR 7.140) [p.40169] en/of
ZD/05:
a.) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [rechtspersoon A] B.V. aan [rechtspersoon S] BV is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV (voor een bedrag van EUR 8.330) diverse consultancyadviezen heeft geleverd [p.50098] en/of
b.) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [rechtspersoon A] B.V. aan [rechtspersoon S] BV is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon S] BV (voor een bedrag van EUR 8.568) diverse consultancyadviezen heeft geleverd [p.50099] en/of
ZD/08:
a.) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor een bedrag van EUR 24.395) adviezen over investeringsprojecten te Duitsland heeft verstrekt [p. 80149] en/of
b.) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor een bedrag van EUR 8.330) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad heeft verstrekt [p. 80155] en/of
c.) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2006 (voor EUR 9.520) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 heeft verstrekt [p. 80157] en/of
d.) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2007 (voor een bedrag van EUR 5.950) adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad heeft verstrekt [p. 80158], en/of
e.) in een factuur d.d. 12 januari 2008 (en/of 12 januari 2007) van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon G] in 2007 (en/of 2006) (voor een bedrag van EUR 119.000) adviezen over investeringsprojecten te Roemenië heeft verstrekt [p. 80159 en/of 80161], en/of
ZD/10:
a.) in een factuur van [rechtspersoon A] BV aan [rechtspersoon R] BV d.d. 01-03-2007 is opgenomen dat [rechtspersoon A] BV in 2006 aan [rechtspersoon R] beheer BV (voor een bedrag van EUR 5.000 excl. BTW) adviezen heeft verstrekt over investeringsprojecten in Georgië, [p. 100266] en/of
aan welk(e) feit(en) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e) feit(en) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) opdracht heeft/hebben gegeven ;
Feit 7: medeplegen facturen van anderen dan [rechtspersoon A]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Den Helder en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens):
een of meer facturen,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of heeft laten opmaken en/of vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - inzake
ZD/04:
a.) in een factuur d.d. 12 september 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon E] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon G] (voor een bedrag van EUR 59.500) provisie ontvangt voor 'het regelen van de financiering van de gronden Jaagweg 1 gem. Koggenland' [p. 40599] en/of
ZD/05:
a.) in een factuur d.d. 16 april 2007 van [rechtspersoon S] aan [rechtspersoon T] voor opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon T] een bedrag van EUR 8.330 in rekening brengt voor Spotjes Media RTV [p. 50118] en/of
b.) in een factuur d.d. 24 september 2007 van [rechtspersoon S] aan [rechtspersoon U] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon U] BV een bedrag van EUR 8.568 in rekening brengt voor diverse ICT activiteiten [p. 50169] en/of
ZD/08:
b.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon H] BV (althans [rechtspersoon H] BV) opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon H] BV (althans [rechtspersoon H] BV) (voor een bedrag van EUR 24.395) adviezen inzake ontwikkeling Veenendaal heeft verstrekt [p. 80262] en/of
c.) in een factuur d.d. 27 februari 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon I] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon I] (voor een bedrag van EUR 4.165) adviezen inzake marktontwikkelingen NH heeft verstrekt [p. 80288] en/of
d.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon L] BV opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon L] BV (voor een bedrag van EUR 4.165) adviezen inzake projectontwikkeling heeft verstrekt [p. 80294] en/of
e.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon M] opgenomen en/of laten opnemen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon M] (voor een bedrag van EUR 9.520) taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille zoals met dhr. [betrokkene 7] besproken heeft verstrekt [p. 80304] en/of
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Den Helder en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) facturen - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) die factu(u)r(en) (telkens) echt en onvervalst, en/of
(telkens) opzettelijk een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) facu(u)r(en) – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat (een of meer van) die geschrift(en) door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) is/zijn verzonden aan
-[ZD-04] [rechtspersoon E] BV en/of
-[ZD-05] [rechtspersoon T] en/of [rechtspersoon U] BV en/of
-[ZD-08] [rechtspersoon H] BV (althans [rechtspersoon H] BV) en/of [rechtspersoon I] en/of [rechtspersoon L] BV en/of [rechtspersoon M]
en/of bestaande dat voorhanden hebben hierin dat (een of meer van) die geschrift(en) door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) is/zijn opgenomen in de (bedrijfs)administratie,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat, inzake
ZD/04:
a.) in een factuur d.d. 12 september 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon E] BV is opgenomen dat [rechtspersoon G] (voor een bedrag van EUR 59.500) provisie ontvangt voor 'het regelen van de financiering van de gronden Jaagweg 1 gem. Koggenland' [p. 40599] en/of
ZD/05:
a.) in een factuur d.d. 16 april 2007 van [rechtspersoon S] aan [rechtspersoon T] voor is opgenomen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon T] een bedrag van EUR 8.330 in rekening brengt voor Spotjes Media RTV [p. 50118] en/of
b.) in een factuur d.d. 24 september 2007 van [rechtspersoon S] aan [rechtspersoon U] BV is opgenomen dat [rechtspersoon S] BV aan [rechtspersoon U] BV een bedrag van EUR 8.568 in rekening brengt voor diverse ICT activiteiten [p. 50169] en/of
ZD/08:
a.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon H] BV (althans [rechtspersoon H] BV) is opgenomen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon H] BV (althans [rechtspersoon H] BV) (voor een bedrag van EUR 24.395) adviezen inzake ontwikkeling Veenendaal heeft verstrekt [p. 80262] en/of
b.) in een factuur d.d. 27 februari 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon I] is opgenomen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon I] (voor een bedrag van EUR 4.165) adviezen inzake marktontwikkelingen NH heeft verstrekt [p. 80288] en/of
c.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon L] BV is opgenomen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon L] BV (voor een bedrag van EUR 4.165) adviezen inzake projectontwikkeling heeft verstrekt [p. 80294] en/of
d.) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon M] is opgenomen dat [rechtspersoon G] aan [rechtspersoon M] (voor een bedrag van EUR 9.520) taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille zoals met dhr. [betrokkene 7] besproken heeft verstrekt [p. 80304];
Feit 8: witwassen
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) ter waarde van (in totaal) EUR 491.835 althans ter waarde van EUR 11.900 [ZD-02] en/of EUR 107.100 [ZD-02] en/of EUR 59.500 [ZD-02] en/of EUR 14.875 [ZD-02] en/of EUR 20.000 [ZD-02] en/of EUR 7.140 [ZD-04] en/of EUR 7.140 [ZD-04] en/of EUR 59.500 [ZD-04] en/of EUR 8.330 [ZD-05] en/of EUR 8.568 [ZD-05] en/of EUR 24.395 [ZD-08] en/of EUR 8.330 (althans tweemaal EUR 4.165) [ZD-08] en EUR 9.520 [ZD-08] en EUR 5.950 [ZD-08] en/of EUR 119.000 [ZD-08] en/of EUR 7.140 [ZD-09] en/of EUR 7.497 [ZD-09] en/of EUR 5.950 [ZD-10], althans enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft (gehad) en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of die ander(en) (telkens) wist(en), (althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden) dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.