De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.5.1:5.5.1 De Hoge Raad wees de mogelijkheid af
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.5.1
5.5.1 De Hoge Raad wees de mogelijkheid af
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS381963:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ligtenberg 1893, p. 68-69.
HR 11 maart 1994, NJ 1995, 3, r.o. 3.4(Kilbarr/Holland en Teeuwen).
HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259, r.o. 4.1.3(News International c.s./ABN AMRO).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De voorganger van art. 843a Rv - art. 1923 BW - bepaalde oorspronkelijk in zijn tweede lid:
"Indien het, in de loop van het geding, uitgemaakt is, dat eene der partijen een blijkbaar belang heeft bij de overlegging van eenen titel, welke in het bezit van een derde is, zal deze, op bevel des rechters, gehouden zijn om van dat stuk inzage te geven en een afschrift of uittreksel daarvan te laten nemen, naar den vorm, welke bij het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is voorgeschreven."
Dat tweede lid is echter in 1838 ingetrokken. Over de redengeving daarover merkt de memorie van toelichting op:
"terwijl wat een derde betreft, deze wel als getuige, in een aan hem vreemd belang kan worden gehoord, doch niet behoort te worden blootgesteld om stukken, register of papieren te berde te brengen, welker openbaarmaking hem hinderlijk of onaangenaam zou kunnen zijn. Om die reden heeft men de voorzeide bepaling beperkt tot stukken, die aan de partijen gemeen zijn."1
Daarmee verdween de mogelijkheid om bescheiden bij een derde op te vragen achter de horizon.
In arresten uit 1994 en 2000 heeft de Hoge Raad de vraag, of bescheiden van een derde opgevraagd kunnen worden, evenzeer ontkennend beantwoord. In de eerste zaak werd in een rogatoire commissie gevraagd om twee notarissen als getuige te horen en werd van hen overlegging van bepaalde bescheiden gevraagd. De notaris zelf was bij het geschil geen partij. De Hoge Raad oordeelde dat van een als getuige gehoorde derde niet gevraagd kan worden dat hij documenten overlegt. De Hoge Raad overwoog:
"Naar het hier . toepasselijke Nederlandse recht bestaat immers noch de bevoegdheid om van een getuige afgifte van documenten te verlangen, noch een middel om een getuige die de stukken, waarover hij een verklaring moet afleggen, niet overlegt, daartoe te dwingen."2
In de hiervoor al besproken tweede zaak behoefde een bank geen bankafschriften van rekeninghouders te verstrekken aan een derde die deze bankafschriften wilde gebruiken in een geschil dat hij met de rekeninghouders had.3