Hof Den Haag, 08-08-2018, nr. 200.234.368/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:2050
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
08-08-2018
- Zaaknummer
200.234.368/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:2050, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑08‑2018; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2018-0195
ERF-Updates.nl 2018-0162
JERF Actueel 2018/323
Uitspraak 08‑08‑2018
Inhoudsindicatie
De termijn van 3 maanden als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW ziet op de periode waarbinnen het verzoek om een machtiging tot verwerping moet zijn ingediend. Het hof verenigt zich in zoverre met de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, nr. 200.234.320 (GHARL:2018:5920).
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 augustus 2018
Zaaknummer : 200.234.368/01
Zaaknummer rechtbank : 6360728 VC VERZ 17-609
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de man,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
in hun hoedanigheden van ouders van hun minderjarige kinderen [de minderjarige 1] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] , en [de minderjarige 2] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, en als zodanig het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenende en mitsdien de minderjarigen wettelijk vertegenwoordigende;
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 1 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 december 2017 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, hierna: de bestreden beschikking.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof ingekomen:
- op 7 maart 2018 een brief van 6 maart 2018 met bijlagen;
- op 1 juni 2018 een brief van 31 mei 2018, inhoudende een aanvulling van het hoger beroep.
De zaak is op 20 juli 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de man.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw een brief van 19 juli 2018 overgelegd, met daarin de mededeling dat het hoger beroep van de vrouw mede namens, althans met instemming van de man, is ingediend, nu zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen hebben en dat zij tevens voor de man optreedt .
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de ouders ex artikel 4:193 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, strekkende tot het verkrijgen van toestemming om namens de minderjarigen te mogen verwerpen de nalatenschap van [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] [in] 1958, overleden te [plaats] op [datum] 2017, hierna: erflaatster.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, haar alsnog te machtigen om als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen de nalatenschap van erflaatster te verwerpen.
3. Bij aanvullend beroepschrift verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- primair, haar alsnog te machtigen om als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen de nalatenschap van erflaatster namens hen te verwerpen, met verlenging van de termijn voor verwerping als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW, dan wel
- subsidiair, voor zover het primaire verzoek wordt afgewezen en nalatenschap van de minderjarigen op grond van artikel 4:193 lid 2 als beneficiair aanvaard geldt, de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van haar beide kinderen te bevelen ingevolge artikel 4:209 lid 1 BW, op grond van het feit dat de geringe waarde van de baten van de nalatenschap – mede gelet op de schulden van de nalatenschap – daartoe aanleiding geeft, dan wel
- meer subsidiair, ingevolge artikel 4:209 lid 1 BW de kosteloze vereffening van de nalatenschap te bevelen met aanwijzing van een kantonrechter ten overstaan van wie dit zal moeten gebeuren.
4. De vrouw kan zich niet verenigen met de afwijzing van haar verzoek en voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet de verzochte stukken in het geding heeft gebracht, te weten een CTR-verklaring en een overzicht van de bezittingen van de nalatenschap. De vrouw heeft die stukken twee maal aan de rechtbank verzonden. De vrouw heeft van haar zus vernomen dat de schulden die erflaatster nalaat haar bezittingen overtreffen.
De vrouw kan niet begrijpen dat haar verzoek is afgewezen terwijl eenzelfde verzoek van haar zus namens haar kinderen wel is toegewezen. Voor zover de verzochte stukken om wat voor reden niet in het dossier terecht zijn gekomen en daarom niet zijn meegewogen bij de beslissing van de rechtbank, verzoekt de vrouw het hof dit te herstellen en alsnog de verzochte machtiging af te geven.
In het aanvullend appel stelt de vrouw dat haar zus concrete informatie had over de activa en de passiva van de nalatenschap van erflaatster. De vrouw vertrouwde er op dat haar zus zorg zou dragen voor het verstrekken van informatie aan de kantonrechter. De vrouw heeft de desbetreffende stukken pas na de bestreden beschikking van haar zus ontvangen. De vrouw was afhankelijk van de informatie van haar zus. Zij had, in tegenstelling tot de vrouw, informatie ontvangen van de voormalige partner van haar moeder, die na haar overlijden alles heeft afgewikkeld.
De vrouw stelt dat de termijn van drie maanden voor verlenging van de wettelijke termijn voor verwerping ex artikel 4:193 lid 1 BW weliswaar op [datum] 2017 is verlopen maar zij heeft geen verlenging verzocht omdat zij de wettelijke regeling niet kende. Die termijn was ook voor haar zus reeds verlopen maar desondanks is de verwerping door de kinderen van haar zus nog wel in het boedelregister ingeschreven.
5. Ter zitting heeft de man verklaard dat het hoger beroep mede namens hem is ingesteld en dat hij de door de vrouw aangevoerde gronden tot de zijne maakt.
6. Het hof oordeelt als volgt. Erflaatster is overleden zonder bij uiterste wil over haar nalatenschap te hebben beschikt, zodat de erfopvolging in haar nalatenschap wordt beheerst door het erfrecht bij versterf. De minderjarigen zijn bij wege van plaatsvervulling erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster vanaf het moment dat de vrouw de nalatenschap heeft verworpen. Uit de stukken wordt niet duidelijk wanneer de vrouw de nalatenschap van erflaatster heeft verworpen. Gelet echter op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift (14 september 2017), waarbij de vrouw toestemming heeft verzocht om namens de minderjarigen de nalatenschap van erflaatster te mogen verwerpen, alsmede gelet op het uittreksel uit het boedelregister (productie 4 bij het beroepschrift), staat voor het hof vast dat de vrouw de erfenis van wijlen haar moeder heeft verworpen. Als wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarigen hadden de ouders vanaf de datum van verwerping door de vrouw drie maanden de tijd om een verzoek tot verwerping van de nalatenschap namens de minderjarigen in te dienen. Aangezien erflaatster op [datum] 2017 is overleden staat voor het hof vast dat het inleidend verzoek in ieder geval binnen die termijn is ingediend. Dat de kantonrechter het verzoek van de vrouw bij de bestreden beschikking heeft afgewezen en inmiddels de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW is verstreken, betekent naar het oordeel van het hof niet dat het verzoek tot verwerping namens de minderjarigen niet alsnog kan worden verleend. Het hof verenigt zich met de ter zake doende gronden van de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, nr 200.234.320 (GHARL:2018:5920) en maakt de navolgende overwegingen tot de zijne:
“In de praktijk komt het vaker voor dat binnen de termijn om een machtiging tot verwerping is verzocht maar dat deze machtiging vervolgens niet binnen de termijn wordt verleend, bijvoorbeeld door de verwerkingstijd die de kantonrechter nodig heeft voor het nemen van een beslissing, doordat nadere stukken moeten worden overgelegd of, zoals in de onderhavige zaak, de kantonrechter heeft geweigerd om een machtiging te verlenen en tegen die beslissing een rechtsmiddel wordt ingesteld. Een strikte toepassing van artikel 4:193, eerste en tweede lid, BW zou ertoe leiden dat ook in die gevallen de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard geldt. Het hof acht dit een onwenselijk gevolg, mede gezien de bescherming die deze bepaling beoogt te bieden aan minderjarigen. Voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het bepaalde in artikel 4:193, eerste lid, BW acht het hof daarom beslissend de datum waarop het verzoek om een machtiging voor verwerping te verlenen is ingediend en niet de datum waarop de machtiging is verleend.”
6. Het verzoek in hoger beroep tot machtiging om de nalatenschap van erflaatster namens de minderjarigen te mogen verwerpen is aldus tijdig gedaan. De ouders hebben door overlegging van stukken en toelichting ter zitting voorts aannemelijk gemaakt dat de nalatenschap van erflaatster negatief is en dat de belangen van de minderjarigen zich niet verzetten tegen de verwerping van de nalatenschap van erflaatster. Het hof zal de machtiging verlenen.
7.Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de ouders zoals omschreven in het aanvullende beroep.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
verleent aan de vrouw en de man machtiging om namens de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] ,
de nalatenschap van [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] [in] 1958, overleden te [plaats] op [datum] 2017, te verwerpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter terechtzitting van 8 augustus 2018.