HR, 26-04-2013, nr. 13/00700
ECLI:NL:HR:2013:BZ4185
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-2013
- Zaaknummer
13/00700
- LJN
BZ4185
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4185, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4185
ECLI:NL:HR:2013:BZ4185, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4185
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVGGZ 2013/23
NJB 2013/1264
JWB 2013/242
JVggz 2013/23
PFR-Updates.nl 2013-0100
Conclusie 26‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Bopz-zaak. Verzoek machtiging voortgezet verblijf, art. 15 Wet Bopz. Beslissing mede gebaseerd op niet bij inleidend verzoekschrift gevoegde medische gegevens die op de zitting ter kennis van betrokkene zijn gebracht. Schending beginsel van hoor- en wederhoor, art. 19 Rv.
13/00700
Mr. F.F. Langemeijer
8 maart 2013
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch
In deze Bopz-zaak wordt een machtiging tot voortgezet verblijf bestreden met een klacht over ontbreken van hoor en wederhoor. Daarnaast zijn er motiveringsklachten over het ontbreken van alternatieven en van de nodige bereidheid tot verblijf. Ten slotte wordt geklaagd over het voorbijgaan aan een verzoek om contra-expertise.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Verzoeker tot cassatie (geboren in 1991, hierna: betrokkene) verblijft op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf d.d. 7 november 2011 in een psychiatrisch ziekenhuis van de Amarant Groep (GGZ Eindhoven).
1.2. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 24 oktober 2012 heeft de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis (art. 15 Wet Bopz).
1.3. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 12 november 2012. Zij heeft betrokkene en zijn advocaat gehoord, de geneesheer-directeur, de behandelaar (GZ-psycholoog) en een senior begeleider. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend met een geldigheidsduur tot en met 27 oktober 2013.
1.4. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Onderdeel I klaagt samengevat dat de rechtbank in strijd met een goede procesorde in haar beslissing gebruik heeft gemaakt van testgegevens en een psychologisch rapport, zonder dat aan betrokkene behoorlijk gelegenheid is gegeven daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te spreken.
2.2. Art. 19 Rv bepaalt:
"De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten."(1)
2.3. Bij het inleidend verzoekschrift van de officier van justitie waren als bijlagen gevoegd: de geneeskundige verklaring d.d. 18 oktober 2012, een afschrift van het zorgplan en een brief van de geneesheer-directeur d.d. 22 oktober 2012 aan de officier van justitie met toelichting en een rapportage over de voortgang van de behandeling in de afgelopen drie maanden. Zoals het middel aangeeft, verwijst de rechtbank in haar beschikking naar andere informatie, in het bijzonder naar het intelligentieprofiel, het resultaat van de afgenomen SEO-test en naar het psychologisch rapport van 24 september 2012.
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de psycholoog ter zitting mondeling een toelichting gegeven, waarin onder meer is gesproken over de afgenomen tests. Deze informatie was tot dat moment niet beschikbaar(2). In reactie op deze mondelinge toelichting heeft de advocaat van betrokkene onder meer aangevoerd dat het resultaat van de IQ-test op de zitting voor het eerst met betrokkene werd besproken; het testresultaat was niet eerder aan betrokkene medegedeeld. De advocaat betwistte de noodzaak van voortzetting van de gedwongen opname en herhaalde dat betrokkene en zijn advocaat te laat met stukken zijn geconfronteerd(3). Uit de als bijlage bij het cassatierekest overgelegde stukken, waaronder een daags na de zitting verstuurde email van de behandelaar (GZ psycholoog) aan de advocaat van betrokkene, volgt dat de behandelaar tijdens de zitting deze stukken aan de rechtbank heeft overhandigd en een dag later in afschrift heeft toegezonden aan de advocaat van betrokkene.
2.5. De rechter mag op grond van art. 8, lid 4, in verbinding met art. 17, lid 2, Wet Bopz bij een behandelaar inlichtingen inwinnen. Op de mondeling ter zitting verschafte inlichtingen hebben betrokkene en zijn advocaat kunnen reageren. Aan de hand van de motivering en het proces-verbaal moet evenwel worden vastgesteld dat de rechtbank ook de beschikking moet hebben gehad over het schriftelijke verslag van de resultaten van de SEO test en over het psychologisch rapport van 24 september 2012. Uit niets blijkt dat betrokkene en zijn advocaat door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld vóór de beslissing kennis te nemen van deze schriftelijke informatie en zich daarover uit te laten. Nu de rechtbank van deze informatie wel gebruik heeft gemaakt in het nadeel van betrokkene, is inderdaad sprake van een schending van een beginsel van een goede procesorde zoals neergelegd in art. 19 Rv. De slotsom is dat het middelonderdeel slaagt.
2.6. Bij gegrondbevinding van onderdeel I behoeven de overige middelonderdelen geen bespreking meer. Niettemin zal ik kort hierop ingaan. Onderdeel II klaagt dat onbegrijpelijk is waarop het oordeel van de rechtbank berust dat het gevaar niet kan worden afgewend buiten een psychiatrisch ziekenhuis(4).
2.7. Als het te duchten gevaar heeft de rechtbank "verwaarlozing" en "teloorgang" aangeduid. Het cassatiemiddel bestrijdt niet dat dit een 'gevaar' in de zin van de Wet Bopz kan zijn(5). Ter zitting heeft de advocaat gesteld dat betrokkene erkent dat gevaar bestaat, doch dat betrokkene het niet noodzakelijk acht dat hem in verband daarmee de vrijheid wordt ontnomen. Het oordeel dat het gevaar niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend vindt steun in het deskundig oordeel aan het slot van de geneeskundige verklaring. In diezelfde geneeskundige verklaring staan enkele passages die aan deze gevolgtrekking afbreuk doen. Het cassatiemiddel wijst in dit verband op de passages:
"Gezien zijn emotionele en relationele ontwikkelingsstoornis, mogelijk gecompliceerd door een verstandelijke beperking, is patiënt minder in staat voor zichzelf te zorgen. Impulsiviteit, wantrouwen en gebrekkige mogelijkheden tot planning maken hem kwetsbaar om zich in het sociaal verkeer staande te houden. Met adequate steun is dit wel mogelijk. Patiënt onderkent dit en is bereid die te accepteren ook op vrijwillige basis. Daarmee vervalt de gevaarzetting BOPZ (...)" (rubriek 4.a)
"Zonder adequate begeleiding is het gevaar op teloorgang aanwezig. Begeleiding op vrijwillige basis acht ik mogelijk om het gevaar af te wenden (...)" (rubriek 4.d).
"Patiënt heeft begeleiding nodig, dit kan buiten een gesloten setting, mits er voldoende ambulante ondersteuning is (...)" (rubriek 6.a).
2.8. Middelonderdeel II verwijst naar het in eerste aanleg gevoerde verweer. Betrokkene zelf heeft gezegd dat hij weet dat hij hulp nodig heeft, maar dat naar zijn mening een gedwongen setting niet meer nodig is. Ook de advocaat heeft ter zitting betoogd dat het gevaar kan worden afgewend door begeleiding en dat een (voortzetting van de) gedwongen opname niet noodzakelijk is.
2.9. De aangehaalde passages in de geneeskundige verklaring behoeven niet per se een contra-indicatie op te leveren voor het voortduren van de gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De aangehaalde passages zijn immers geclausuleerd, in die zin dat adequate steun en begeleiding door de rapporterende psychiater als een noodzakelijke voorwaarde wordt beschouwd om het geduchte gevaar te keren. Ook bij deze interpretatie, blijft evenwel ontoelaatbaar onduidelijk waarom de rechtbank, in weerwil van het gevoerde verweer, van oordeel is dat het gevaar niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Over de begeleiding heeft de rechtbank zich niet uitgesproken. Uit de motivering blijkt niet dat, noch op grond waarvan, de rechtbank van oordeel is dat de benodigde begeleiding uitsluitend kan worden gegeven in het kader van een (voortgezette) gedwongen opname. Evenmin blijkt uit de motivering dat de rechtbank van het oordeel van de psychiater in deze passages in de geneeskundige verklaring afstand heeft genomen. In het licht van het ter zitting gevoerde verweer, is aldus sprake van een lacune in de redengeving.
2.10. Het middelonderdeel klaagt op gelijke gronden over het oordeel van de rechtbank dat is komen vaststaan dat betrokkene onvoldoende blijk geeft van de nodige bereidheid in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven(6). Hiervoor geldt mutatis mutandis hetzelfde.
2.11. Onderdeel III behelst de klacht dat de rechtbank, zonder toereikende motivering, een ter zitting namens betrokkene gedaan verzoek om contra-expertise ('second opinion') van de hand heeft gewezen.
2.12. De maatstaf voor toe- of afwijzing van een verzoek in een Bopz-procedure tot het opdragen van nader onderzoek aan een deskundige luidt als volgt(7):
"De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten."
2.13. Het komt mij voor dat de klacht feitelijke grondslag mist. Uit de gedingstukken en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt niet dat in eerste aanleg een concreet verzoek om contra-expertise (tegenonderzoek door een deskundige) of om een 'second opinion' van een deskundige is gedaan. Het proces-verbaal (blz. 2bis) vermeldt slechts de opmerking van de advocaat dat "een second opinion ook een mogelijkheid is". Het cassatierekest noemt geen andere vindplaats van een verzoek. In deze enkele opmerking ter zitting heeft de rechtbank niet een concreet verzoek om contra-expertise gelezen, noch een daartoe strekkend verzoek aan de rechtbank behoeven te lezen(8).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Oost-Brabant.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 Zie over deze bepaling en het daaraan ten grondslag liggende beginsel van een goede procesorde (hoor en wederhoor) onder meer: HR 23 maart 2007 (LJN: AZ4571), NJ 2007/178; HR 18 november 2005 (LJN: AT6843), NJ 2006/641; HR 9 september 2005 (LJN: AT4039), NJ 2007/140 m.nt. H.J. Snijders, JBPr 2006/29 m.nt. J.G.A. Linssen.
2 De geneeskundige verklaring onder 3 (a) vermeldt dat informatie over het resultaat van het uitgevoerde psychologisch onderzoek (nog) niet voorhanden was.
3 Proces-verbaal blz. 2.
4 Eén van de wettelijke vereisen voor een machtiging tot voortgezet verblijf; zie art. 15, lid 2 onder b, Wet Bopz.
5 Zie art. 1 lid 1 Wet Bopz.
6 Art. 2, lid 3 onder a, in verbinding met art. 15 lid 3 Wet Bopz.
7 HR 29 april 2005 (LJN: AS5978), NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/14 m.nt. W. Dijkers.
8 HR 27 juni 2008 (LJN: BD3702), BJ 2008/48; HR 18 april 2008 (LJN: BC6545), BJ 2008/23 m.nt. red.
Uitspraak 26‑04‑2013
26 april 2013
Eerste Kamer
13/00700
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE TE 'S-HERTOGENBOSCH,
zetelende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als
betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 254287/FA RK 12-5606 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 november 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Oost-Brabant.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verblijft op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf van 7 november 2011 in een psychiatrisch ziekenhuis van de Amarant Groep (GGZ Eindhoven).
(ii) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om op de voet van art. 15 Wet Bopz een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis te verlenen.
(iii) De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend met een geldigheidsduur tot en met 27 oktober 2013.
3.2 Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank in haar beschikking in strijd met een goede procesorde gebruik heeft gemaakt van testgegevens en van een psychologisch rapport zonder dat aan betrokkene behoorlijk gelegenheid is gegeven van deze stukken kennis te nemen en zich daarover uit te laten.
3.3 Blijkens haar beschikking heeft de rechtbank aan haar beslissing onder meer de resultaten van een SEO-test (met betrekking tot het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van betrokkene) en een psychologisch rapport van 24 september 2012 ten grondslag gelegd.
Deze stukken waren niet als bijlage gevoegd bij het inleidend verzoekschrift van de officier van justitie. In de geneeskundige verklaring van 18 oktober 2012, die wel als bijlage was gevoegd bij het inleidend verzoekschrift van de officier van justitie, was vermeld 'Informatie over het resultaat van het uitgevoerde psychologisch onderzoek was niet voorhanden'.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer te kennen gegeven: 'Nu pas - op de zitting - wordt het resultaat van de IQ-test met betrokkene besproken. Dit resultaat is niet eerder aan betrokkene medegedeeld' en 'Op deze plaats herhaal ik dat we te laat met stukken zijn geconfronteerd'.
Uit een als bijlage bij het cassatierekest overgelegde e-mail van de behandelaar (GZ-psycholoog) aan de advocaat van betrokkene volgt dat de behandelaar het schriftelijke verslag van de resultaten van de SEO-test en het psychologisch rapport tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft overhandigd en daags na deze mondelinge behandeling aan de advocaat van betrokkene heeft toegezonden.
Het vorenstaande laat geen andere conclusie toe dan dat de rechtbank heeft nagelaten betrokkene en zijn advocaat in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van en zich uit te laten over het schriftelijke verslag van de resultaten van de SEO-test en het psychologisch rapport voordat de rechtbank haar beschikking gaf. Nu de rechtbank haar oordeel, ten nadele van betrokkene, mede op deze stukken heeft gebaseerd, is sprake van schending van het in art. 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Het onderdeel is dus gegrond.
3.4 De onderdelen II en III behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 november 2012;
verwijst het geding naar de rechtbank Oost-Brabant ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.