Deze zaak hangt samen met 08/03209 ([medeverdachte]) waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 29-06-2010, nr. 08/03210
ECLI:NL:HR:2010:BM4331
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
08/03210
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM4331
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM4331, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4331
ECLI:NL:PHR:2010:BM4331, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4331
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Omvang cassatieberoep en strafoplegging. Het cassatieberoep is deels gericht tegen een overtreding met een strafoplegging onder de cassatiegrens. In zoverre is verdachte n-o. De strafoplegging is niet begrijpelijk nu de door de Hof genoemde eerdere veroordelingen niet onherroepelijk zijn.
29 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/03210
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2008, nummer 21/001612-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging voor feit 1 en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 2, een overtreding (art. 435, aanhef en onder 4°, Sr) veroordeeld tot een geldboete van € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis. In zoverre kan de verdachte, gelet op art. 427, tweede lid, Sv niet in haar beroep in cassatie worden ontvangen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de opgelegde straffen ontoereikend heeft gemotiveerd, nu het Hof heeft overwogen dat de verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juni 2008 reeds eerder ter zake van poging tot diefstal en het opgeven van valse identiteitsgegevens tot straf is veroordeeld, terwijl dit uittreksel niet inhoudt dat de verdachte eerder voor zodanige feiten onherroepelijk is veroordeeld.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij op 9 december 2006 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkel (Bijenkorf), gelegen aan de Ketelstraat 45 aldaar, een hoeveelheid kleding toebehorende aan Bijenkorf."
4.3. Het Hof heeft ter motivering van de voor dat feit opgelegde straf het volgende overwogen:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich samen met haar mededader heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, welk feit hinder en overlast veroorzaakt voor de direct betrokkenen. Voorts heeft verdachte bij haar aanhouding valse identiteitsgegevens opgegeven. Daarnaast is van belang dat verdachte, blijkens het haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 9 juni 2008 reeds eerder terzake van poging tot diefstal en het opgeven van valse identiteitsgegevens tot straf is veroordeeld. Ook bevindt zich bij de stukken in het dossier een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 12 december 2006 op naam van [alias verdachte], de valse naam die verdachte gebruikt heeft, waaruit blijkt dat zij in 2005 onder die naam is veroordeeld voor diefstal.
Onder deze omstandigheden acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
4.4. De vaststelling van het Hof "dat verdachte, blijkens het haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 9 juni 2008 reeds eerder terzake van poging tot diefstal en het opgeven van valse identiteitsgegevens tot straf is veroordeeld" is niet begrijpelijk. Het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie houdt geen onherroepelijke veroordeling in ter zake van poging tot diefstal en evenmin ter zake van het opgeven van valse identiteitsgegevens. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dit is gericht tegen de bewezenverklaarde overtreding;
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging ter zake van hetgeen onder 1 is bewezenverklaard;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 juni 2010.
Conclusie 11‑05‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]1.
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij verstekarrest van 10 juli 2008 wegens 1. ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en 2. ‘door het bevoegd gezag naar haar identiteitsgegevens gevraagd een valse naam, voornaam en geboortedatum opgegeven’ veroordeeld tot een geldboete van EUR 100,00.
2.
Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend, houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de kleding heeft weggenomen.
3.2
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard, dat:
- 1.
‘zij op 9 december 2006 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkel (Bijenkorf), gelegen aan de Ketelstraat 45 aldaar, een hoeveelheid kleding toebehorende aan Bijenkorf’
- 2.
‘zij op 9 december 2006 te Arnhem, toen een opsporingsambtenaar haar als verdachte van een strafbaar feit naar haar identiteitsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar andere dan haar werkelijke personalia heeft opgegeven’
3.3
De aanvulling op het arrest bevat ten aanzien van feit 1 het volgende:
‘Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
In het bijzonder ten aanzien van het onder 1 subsidiair (primair, AM) tenlastegelegde:
- 1.
Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (verkort dossier), genummerd PL078B/06-008954, gedateerd op 14 december 2006 en opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], dienstdoende bij politie Gelderland-Midden, district Arnhem Veluwezoom, Unit IJsselwaarden, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] voornoemd, opgemaakt proces-verbaal van verhoor, genummerd PL078B/06-187111, gedateerd 12 december 2006, dossierpagina 23, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
U wilt mij nader horen over de aanhouding van twee personen in de Bijenkorf te Arnhem op 9 december 2006. Deze personen gaven op te zijn genaamd: [alias medeverdachte] en [alias verdachte]. Ik kan mij deze situatie nog goed voor de geest halen. Op 9 december 2006 omstreeks 14.40 uur was ik werkzaam als beveiligingsbeambte in de Bijenkorf, Ketelstraat 45 te Arnhem. Op een gegeven moment trokken voornoemde personen mijn aandacht omdat zij zich vreemd gedroegen in de winkel. Via de beveiligingscamera's zag ik dat op een gegeven moment de vrouw, [verdachte], een aantal kledingstukken van een rek pakte en deze een pashokje mee in nam. Ik zag vervolgens dat ze zonder een stapeltje kleding uit het pashokje kwam. Ik zag ook dat zij een lege kleerhanger terug hing aan een kledingrek. Ik ben de vrouw en de man, [medeverdachte], met de videocamera's gaan volgen. Ik zag dat de man en de vrouw voortdurend in de beveiligingscamera's keken. Ik ben daarop de winkel in gegaan. Op een gegeven moment zag ik dat beide personen zich op de onderste verdieping bevonden. Ik zag dat de vrouw een plastictas bij zich had en ik zag dat zij deze plastictas in een andere tas stopte. Ik zag dat zij vervolgens weer naar boven liepen. Ik ben direct naar de tas gelopen waar zij de plastictas in had gestopt. Toen ik in deze tas keek zag ik dat verschillende kledingstukken in de tas zaten. Ik zag direct dat dit kledingstukken waren zonder alarmlabel. Ik zag ook dat de prijskaartjes er kennelijk vanaf waren getrokken. Ik ben vervolgens direct naar boven gelopen en ik zag dat beide personen de winkel uitliepen. Hierop heb ik beide personen aangehouden.
- 2.
Het als bijlage bij het onder kopje 1 genoemd proces-verbaal (verkort dossier), genummerd PL078B/06-008954, gevoegde door [verbalisant 1] voornoemd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, genummerd PL078B/06-187111, gedateerd 10 december 2006, dossierpagina 27, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[Medeverdachte] en ik zijn van Rotterdam met de trein naar Arnhem gegaan om daar te winkelen. In de winkelstraat kwamen wij bij de Bijenkorf. [Medeverdachte] en ik zijn naar binnen gegaan. Op en gegeven moment kwam ik op de damesafdeling. Ik wilde iets kopen voor de kerst. Ik zag dat sommige kledingstukken niet waren voorzien van alarmlabels. Op dat moment kwam ik op het idee om wat kledingstukken te stelen. Ik heb vervolgens ongeveer tien kledingstukken mee de paskamer in genomen. Ik heb daar de kleding uitgezocht. Ik zag dat aan twee stukken nog een alarmlabel zat en deze heb ik nadien teruggehangen. Van de andere acht kledingstukken heb ik de prijskaartjes getrokken. Ik deed dit omdat als iemand mijn tas zou controleren ze direct zouden zien dat ik de spullen wilde stelen. Ik heb de prijskaartjes in mijn panty gestopt om te voorkomen dat die zouden worden gevonden. Vervolgens heb ik de kleding in een plastic tas gestopt die ik al bij mij had en ik ben de paskamer uitgelopen. Ik ben vervolgens naar [medeverdachte] gelopen en ik heb hem gezegd dat ik kleding in de tas had en dat ik deze wilde stelen. Ik heb de tas vervolgens in een andere tas gedaan. Daarna zijn wij de winkel uitgelopen en werden wij buiten aangehouden.
- 3.
Het als bijlage bij het onder kopje 1 genoemd proces-verbaal (verkort dossier), genummerd PL078B/06-008954, gevoegde door [verbalisant 1] voornoemd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, genummerd PL078B/06-187111, gedateerd 9 december 2006, dossierpagina 30, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] alias [alias medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Vandaag zijn [verdachte] en ik met de trein naar Arnhem gekomen. Wij zijn vervolgens de Bijenkorf ingelopen. We wilden kleding stelen. [Verdachte] heeft kleren meegenomen naar een pashokje. Ik ben in de buurt gaan staan en heb de boel in de gaten gehouden. Nadat [verdachte] uit de paskamer kwam zag ik dat ze de kleren in een tas had gestopt. We zijn nog wat rond gaan lopen. We hadden de bedoeling de kleding te stelen. Op een gegeven moment kreeg ik het idee dat we gezien waren. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ze de tas weg moest stoppen. Ik zag dat [verdachte] dat deed. We zijn vervolgens de winkel uitgelopen. Buiten werden we aangehouden.’
3.4
Voorts bevat het arrest het volgende:
‘Het hof acht voor wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde betreft bewezen dat de goederen door verdachte aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende waren onttrokken, zeker nu de prijskaartjes van de gestolen kleding door verdachte eraf waren getrokken en in haar panty waren gestopt.’
3.5
Volgens de toelichting op het middel kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat sprake is van wegnemen van de kleding, omdat de kleding in de winkel is achtergelaten. Door het verwijderen van de prijskaartjes wordt de kleding niet aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Evenmin is juist dat het stoppen van de kleding in een plastic tas met zich brengt dat hierdoor sprake is van wegneming. Zolang de kleding in die plastic tas zich in de bedrijfsruimte van de rechthebbende bevindt is geen sprake van onttrekking aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende of van wegneming.
3.6
De opvatting dat van diefstal geen sprake kan zijn zolang de goederen de winkel niet hebben verlaten vindt geen steun in het recht.2. De wegneming kan reeds in de winkel zijn voltooid, zodat na de voltooiing verrichte handelingen — zoals het terugplaatsen in de schappen of het achterlaten van de tas — voor de vraag of er sprake is van wegneming geen rol hoeven te spelen. Uit het geheel van gedragingen, het verwijderen van de prijskaartjes, het verstoppen van deze prijskaartjes in haar panty en het voor de buitenwereld onzichtbaar stoppen van de kleding in een plastic tas, die vervolgens weer in een andere tas werd gestopt en op een andere afdeling van het warenhuis is achtergelaten, heeft het Hof kunnen afleiden dat de wegneming in de zin van art. 310 Sr reeds was voltooid voordat verdachte de winkel — zonder tas — verliet.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4.1
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de straftoemeting ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat uit het de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 9 juni 2008 zou blijken dat verdachte reeds eerder terzake van poging tot diefstal en het opgeven van valse identiteitsgegevens tot straf is veroordeeld. Dit uittreksel bevat enkel de veroordeling door de Politierechter Arnhem voor het onderhavige feit.
4.2
Ten aanzien van de strafoplegging bevat het arrest het volgende:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich samen met haar mededader heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, welk feit hinder en overlast veroorzaakt voor de direct betrokkenen. Voorts heeft verdachte bij haar aanhouding valse identiteitsgegevens opgeven. Daarnaast is van belang dat verdachte, blijkens het haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst van 9 juni 2008 reeds eerder terzake van poging tot diefstal en het opgeven van valse identiteitsgegevens tot straf is veroordeeld. Ook bevindt zich bij de stukken in het dossier een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 12 december 2006 op naam van [alias verdachte], de valse naam die verdachte gebruikt heeft, waaruit blijkt dat zij in 2005 onder die naam is veroordeeld voor diefstal.
Onder deze omstandigheden acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Voor het opgeven van valse identiteitsgegevens zal een voor dit feit gebruikelijke geldboete worden opgelegd.’
4.3
Het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juni 2008 bevat enkel gegevens van de veroordeling door de Politierechter Arnhem voor de onderhavige feiten3.. Anders dan het Hof klaarblijkelijk heeft overwogen blijkt uit de documentatie niet dat verdachte onder haar naam reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
4.4
Tegen de achtergrond van genoemd uittreksel is niet begrijpelijk dat het Hof bij de strafoplegging het uittreksel van 9 juni 2008 heeft betrokken.4. Weliswaar is verdachte eerder onder een andere naam in 2003 voor diefstal veroordeeld, maar slechts tot een onvoorwaardelijke geldboete. Het Hof is evenwel ervan uitgegaan dat verdachte reeds tweemaal is veroordeeld. De strafoplegging voor het eerste feit is dan ook volgens mij onbegrijpelijk. Voor het opgeven van valse gegevens heeft het Hof een ‘gebruikelijke geldboete’ opgelegd, hetgeen het stellige vermoeden wekt dat het uittreksel van 9 juni 2008 hier geen rol heeft gespeeld. Het middel slaagt voorzover het opkomt tegen de strafoplegging voor feit 1.
5.
Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt gedeeltelijk.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging voor feit 1 en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2010
HR 2 juni 1959, NJ 1960, 115 (Kijkgrijp); HR 27 oktober 1998, NJB 1998, p. 2005, nr. 138 (diefstal uit een supermarkt door tandenborstels onder kleding te stoppen was reeds voltooid toen de verdachte alvorens de kassa te zijn gepasseerd eigener beweging die borstels weer ter beschikking van de rechthebbende had gesteld); HR 22 december 2009 LJN BJ9930 (dozen met processoren oppakken en deze direct daarop voor de buitenwereld onzichtbaar in een sporttas steken en vervolgens de sporttas met de dozen buiten de nooddeur zetten; voltooide diefstalnu de dader zich een zodanige heerschappij over die dozen met processoren heeft verschaft dat de wegneming daarvan — in de zin van art. 310 Sr — was voltooid); HR 13 april 1999, LJN ZD5066 (niet gepubl.) (diefstal snoepgoed uit tankstation was voltooid toen verdachte het snoep uit de stelling nam en deze direct daarop onder haar kleding stak);Vier recentere arresten, waarin de verdachte steeds in hoger beroep is veroordeeld wegens (voltooide winkel)diefstal en het cassatieberoep telkens door Hoge Raad met art. 81 RO is afgedaan:HR 2 september 2008, LJN BD2569 (niet gepubl.) (verdachte heeft de winkel niet verlaten omdat hij bij de uitgang is tegengehouden door een winkelmedewerker);HR 24 maart 2009, LJN BH1448 (niet gepubl.) (verdachte heeft goederen in een plastic tas gestopt en bij kassa slechts een ander product afgerekend en hierna de goederen in de winkel teruggelegd);HR 6 oktober 2009, LJN BJ3279 (niet gepubl.) (verdachte heeft kleding in de winkel eerst opgeborgen in een koffer en later achtergelaten in een paskamer;HR 17 november 2009, LJN BJ8640 (niet gepubl.) (verdachte heeft een MP3-speler in zijn jas gestopt en is naar buiten gelopen en is vervolgens weer de winkel ingelopen en heeft getracht de MP3-speler in de verpakking te stoppen)
Met dien verstande dat verdachte in eerste aanleg niet is veroordeeld wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, maar tot poging hiertoe.
Vgl. HR 7 juli 2009, LJN BI4688 en HR 25 maart 2008, LJN BC4274.