Per abuis vermeldt het arrest op pagina 1 als datum van uitspraak 21 december 2016. Dat moet zijn 18 januari 2017 (zie p. 13 van het arrest en het proces-verbaal d.d. 18 januari 2017).
HR, 05-06-2018, nr. 17/00519
ECLI:NL:HR:2018:839
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
17/00519
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:839, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:559
ECLI:NL:PHR:2018:559, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:839
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Als leider deelnemen aan criminele organisatie die zich jarenlang bezighield met plegen van misdrijven (fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen) en diverse in dat verband begane strafbare feiten. Tegenstrijdigheid in p-v tz. in h.b., nu dit enerzijds vermeldt dat verdachte niet is verschenen doch anderzijds dat aan verdachte cautie is verleend. HR: art. 80a RO. CAG: Vermelding cautie kan worden aangemerkt als kennelijke schrijffout. Samenhang met 17/00367, 17/00517, 17/00518, 17/03078 en 17/03080.
Partij(en)
5 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/00519
NA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2017, nummer 21/007140-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft schriftelijk geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van
art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Als leider deelnemen aan criminele organisatie die zich jarenlang bezighield met plegen van misdrijven (fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen) en diverse in dat verband begane strafbare feiten. Tegenstrijdigheid in p-v tz. in h.b., nu dit enerzijds vermeldt dat verdachte niet is verschenen doch anderzijds dat aan verdachte cautie is verleend. HR: art. 80a RO. CAG: Vermelding cautie kan worden aangemerkt als kennelijke schrijffout. Samenhang met 17/00367, 17/00517, 17/00518, 17/03078 en 17/03080.
Nr. 17/00519 Zitting: 10 april 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 18 januari 20171.heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, het eindvonnis van de rechtbank Overijssel van 1 december 2014 bevestigd voor zover de verdachte daarin wegens – kort gezegd – 1. medeplegen van het in een authentieke akte doen opnemen van een valse opgave, meermalen gepleegd, 2. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, 3. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, 4. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, 5. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest, zulks met overneming van gronden en de opgelegde straf. Wat betreft de bewezenverklaring van feit 6 “van het plegen van witwassen een gewoonte maken en van medeplegen van witwassen een gewoonte maken” en feit 7 “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en in zoverre opnieuw rechtgedaan, omdat het de vordering tot wijziging van de tenlastelegging van die feiten heeft toegelaten, en beslissingen genomen ten aanzien van drie benadeelde partijen met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 17/00367, 17/00517, 17/00518, 17/03078 en 17/03080. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt namens de verdachte, die dat kennelijk zelf niet meer weet, dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2016 tegenstrijdig is over zijn aanwezigheid op die terechtzitting. Zo vermeldt – aldus de toelichting op het middel – dat proces-verbaal enerzijds dat de verdachte toen niet is verschenen, dat de raadsvrouw ter terechtzitting aanwezig is en heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren en dat aan de raadsvrouw het recht wordt gelaten het laatst te spreken, doch anderzijds dat de voorzitter de verdachte vermaant oplettend te zijn etc. en de verdachte meedeelt dat deze niet tot antwoorden verplicht is. Vanwege “het belang van deze tegenstrijdigheid”, zou de gestelde onjuistheid een verzuim zijn dat tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en daarmee tot nietigheid van het arrest moet leiden.
5. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2016 – waaruit blijkt dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, dat de raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren en voorts het woord tot verdediging heeft gevoerd en dat de raadsvrouw het recht heeft gekregen het laatste woord te voeren –, ben ik van mening dat het er in cassatie zonder meer voor kan worden gehouden dat de verdachte niet aanwezig was ter terechtzitting en dat de vermelding van de cautie aan de verdachte per abuis in het proces-verbaal is opgenomen en als een kennelijke schrijffout valt aan te merken.
6. Het voorgaande brengt mee dat de klacht klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden, zodat het een behandeling van het beroep in cassatie niet rechtvaardigt.2.Het beroep dient daarom gezien art. 80a RO niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2018
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 (rov. 2.3.2) m.nt. Bleichrodt. Zie ook HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR: 2016:1005, NJ 2016/430 (rov. 2.3.1) m.nt. Van Kempen.