HR, 09-05-2017, nr. 15/03549
ECLI:NL:HR:2017:837
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-05-2017
- Zaaknummer
15/03549
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:837, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑05‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:325, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:325, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:837, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering, art. 359.5 Sv. CAG: gelet op art. 78b Sr kan eerder opgelegde strafbeschikking i.h.k.v. de strafmotivering gelijkgesteld worden aan een veroordeling door de rechter, vgl. HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:7. HR: 80a RO.
Partij(en)
9 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/03549
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2015, nummer 22/000523-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017.
Conclusie 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering, art. 359.5 Sv. CAG: gelet op art. 78b Sr kan eerder opgelegde strafbeschikking i.h.k.v. de strafmotivering gelijkgesteld worden aan een veroordeling door de rechter, vgl. HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:7. HR: 80a RO.
Nr. 15/03549 Zitting: 4 april 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 25 juni 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “Overtreding van het bepaalde bij artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990”, veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof bij de strafoplegging ten bezware van de verdachte heeft meegewogen dat deze “eerder veroordeeld” is voor een RVV-overtreding, terwijl uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat het hier gaat om een onherroepelijke strafbeschikking.
3.2. Het middel steunt op de opvatting dat een door het OM opgelegde strafbeschikking in het kader van de strafmotivering niet gelijkgesteld mag worden aan een veroordeling door de rechter. Die opvatting is gelet op het bepaalde in art. 78b Sr onjuist. Zie HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:7.
3.3. Gelet op het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad is de klacht klaarblijkelijk ongegrond. Dat betekent dat het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO niet ontvankelijk kan worden verklaard. Het feit dat het bedoelde arrest is gewezen nadat de schriftuur in deze zaak binnenkwam, levert naar mijn mening geen reden op om van die niet-ontvankelijkverklaring af te zien, aangezien voor de toepassing van art. 80a RO het moment waarop de Hoge Raad oordeelt beslissend is, niet het moment waarop de schriftuur werd ingediend. De verdachte had in het arrest van de Hoge Raad tenslotte aanleiding kunnen vinden zijn beroep in te trekken, hetgeen hij niet heeft gedaan.
3.4. Het middel is klaarblijkelijk ongegrond.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG