MvG, p. 10.
HR, 11-10-2013, nr. 12/03792
ECLI:NL:HR:2013:CA3765
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2013
- Zaaknummer
12/03792
- Roepnaam
Vano/Foreburghstaete
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vastgoed (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3765, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3765, Gevolgd
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2015:842
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2015:4083
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2014:1900
ECLI:NL:PHR:2013:CA3765, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3765, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑06‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2014/88 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
JIN 2013/204 met annotatie van N. de Boer
TvPP 2014, afl. 1, p. 23
JOR 2014/88 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
JIN 2013/204 met annotatie van N. de Boer
Uitspraak 11‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Dwaling. Staat vernietiging overeenkomst in de weg aan schadeplichtigheid wegens schending contractueel beding? Specifieke rechtsgrond vereist?
Partij(en)
11 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 12/03792
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
VANO VASTGOED B.V.,gevestigd te Nunspeet,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
FOREBURGHSTEATE INVESTMENTS I B.V.,gevestigd te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. V. Kortenbach.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Vano en Foreburghstaete.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 98483/HA ZA 08-1395 van de rechtbank Zutphen van 18 maart 2009, 22 april 2009 en 17 februari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.065.734 van het gerechtshof te Arnhem van 27 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Vano beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Foreburghstaete heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Vano mede door mr. J.W.M.K. Meijer, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging.
De advocaat van Vano heeft bij brief van 28 juni 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 31 december 2007 is een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand met ondergrond, erf, parkeergelegenheid en tuin aan de Afrikalaan 1-3 te Vroomshoop gesloten (hierna: het bedrijfspand) tussen Foreburghstaete Investments I B.V. (hierna Foreburghstaete) als koper en Vano Vastgoed B.V. (hierna Vano) als verkoper. Ten tijde van de verkoop was het bedrijfspand verhuurd aan zes verschillende huurders. In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
7.2.
Verkoper garandeert dat het verkochte per de transportdatum is verhuurd voor een huurprijs van tenminste € 300.220,00 (…) per jaar, exclusief de huurprijsindexatie per 1 januari 2008 voor de huurders Palazzo Keuken Design B.V. en Sport Studio Twente, servicekosten en omzetbelasting, conform het als BIJLAGE 2 aangehechte huuroverzicht. Ter zake van een gedeelte van de huren wordt omzetbelasting in rekening gebracht.
7.3.
Koper heeft een kopie van de op de sluitingsdatum van kracht zijnde huurovereenkomsten ontvangen en heeft van de inhoud daarvan kennisgenomen.
(…)
Verkoper garandeert Koper dat de huurovereenkomsten de volledige rechtsverhouding bevatten tussen Verkoper en huurders, daarnaast zijn geen schriftelijke of mondelinge afspraken gemaakt de huurovereenkomsten betreffende en er zijn geen toezeggingen gedaan of verleend.
7.4.
Verkoper garandeert Koper dat:
(…)
c. er per de transportdatum geen achterstanden in de huurbetalingen zijn;
(…)
15.1.
Bij niet of niet tijdige nakoming van de overeenkomst anders dan door niet toerekenbare tekortkoming (overmacht) is de nalatige aansprakelijk voor alle daaruit voor de wederpartij ontstane schade met kosten en rente, ongeacht het feit of de nalatige in verzuim is in de zin van het volgende lid.
15.2.
Indien een van de partijen, na bij deurwaardersexploit in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van een of meer van haar verplichtingen is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al dan niet subsidiaire keus tussen:
a. uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van drie promille van de koopprijs; of
b. de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van tien procent van de koopprijs
(…)
17.1.
Verkoper zal aan Koper uiterlijk op de datum waarop de akte van levering zal worden gepasseerd - voor zover in bezit van Verkoper - overhandigen:
(…)
b. alle bescheiden met betrekking tot het beheer van het verkochte voor zover deze voor Koper van belang zijn.
(…).”
(ii) Reeds op 29 november 2007 was mondeling overeenstemming bereikt over deze koop. Bij e-mail van die datum heeft [betrokkene 1] van Foreburghstaete dit bevestigd aan [betrokkene 2] van Vano. In die e-mail staat, voor zover hier van belang:
“Het is mij een genoegen hierbij te bevestigen dat wij overeenstemming hebben bereikt tot koop en verkoop van het bedrijfsobject aan de Afrikalaan 1-3 te Vroomshoop. Eén en ander onder de onderstaande voorwaarden en condities.
(…)
Voorbehoud:
- de koop is gesloten onder voorbehoud van:
1. een door verkoper af te geven verklaring dat er ten aanzien van de bestaande huurovereenkomsten geen betalingsachterstanden bestaan.
2. Een door verkoper af te geven garantie dat alle huurovereenkomsten rechtsgeldig zijn ondertekend.
3. overlegging van het eigendomsbewijs en overige titels. Koper gaat er van uit dat deze titels geen beperkende erfdienstbaarheden en/of kettingbedingen bevatten.
4. verklaring door verkoper dat het gebruik van het verkochte in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. (…)”
Een uitdraai van deze e-mail is op 29 november 2007 voor akkoord ondertekend door [betrokkene 2] van Vano.
(iii) Op 31 januari 2008 heeft Vano het bedrijfspand geleverd gekregen van [A] B.V., waarna het bedrijfspand op diezelfde dag is doorgeleverd aan Foreburghstaete. In de leveringsakte is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“(…)
Artikel 9. Overgang, overdracht van rechten
9.1.
Verkoper draagt bij deze aan koper over, gelijk koper aanvaardt alle aanspraken, die de verkoper nu of te eniger tijd kan doen gelden ten aanzien van het verkochte tegenover derden, waaronder begrepen de bouwer(s), de aannemer(s), de (onder)aannemer(s), de installateur(s) en/of de leverancier(s), alles voorzover deze aanspraken niet van rechtswege overgaan als kwalitatieve rechten in de zin van artikel 6:251 van het Burgerlijk Wetboek en voorzover deze regelingen overdraagbaar zijn, zonder tot enige vrijwaring gehouden te zijn.
Verkoper verplicht zich de hem bekende desbetreffende gegevens aan koper te verstrekken. Koper is bevoegd om de overdracht van de betreffende rechten te bewerkstelligen, door mededeling te doen aan de personen jegens wie de rechten kunnen worden uitgeoefend.
(…)
Artikel 15. Afstand ontbindingsrecht
15.1.
Verkoper en koper doen ten aanzien van het verkochte afstand van het recht om de koopovereenkomst en de in deze akte vervatte overeenkomst van levering op grond van het bepaalde in artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden, welke afstand zij bij deze over en weer aanvaarden. (…)”
(iv) Bij aangetekende brief van 16 april 2008 heeft de raadsman van Foreburghstaete Vano aansprakelijk gesteld voor “(…) ten gevolge van de door u onjuist afgegeven garanties geleden schade (…)”.
3.2.1
In dit geding heeft Foreburghstaete, samengevat weergegeven, primair vernietiging of ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd wegens dwaling dan wel tekortkoming, met veroordeling van Vano tot terugbetaling van de koopprijs, subsidiair gedeeltelijke ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomst, en meer subsidiair een verklaring voor recht dat Vano toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en daarom schadeplichtig is, met nevenvorderingen. Foreburghstaete heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Vano de hiervoor in 3.1 onder (i) genoemde garantiebepalingen heeft geschonden doordat ten tijde van het transport sprake was van huurachterstanden en buiten de huurovereenkomst(en) om met de huurders gemaakte nadere afspraken.
3.2.2
De rechtbank heeft de op ontbinding en dwaling gebaseerde vorderingen afgewezen, maar wel Vano veroordeeld om aan Foreburghstaete te betalen een bedrag van € 370.000,-- als schadevergoeding wegens waardevermindering van het bedrijfspand, met rente en kosten.
Zij overwoog dat van dwaling geen sprake is (rov. 7.4). Vano heeft wél de garanties, genoemd in de art. 7.3 en 7.4, onder c, van de koopovereenkomst geschonden en is dan ook tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst jegens Foreburghstaete (rov. 7.9). De rechtbank verwierp het verweer van Vano dat deze tekortkoming haar niet kan worden toegerekend (rov. 7.14). De vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst stuit af op art. 15 van de leveringsakte (rov. 7.3). De vordering tot schadevergoeding is echter toewijsbaar ten belope van de waardevermindering van het bedrijfspand (rov. 7.16). De overige schadeposten werden afgewezen. Daarom heeft Foreburghstaete geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat Vano jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten (rov. 7.22).
3.2.3
Vano heeft tegen dit vonnis principaal appel ingesteld, en Foreburghstaete incidenteel appel.Vano bestreed dat zij was tekortgeschoten en dat een eventuele tekortkoming aan haar toerekenbaar was, en voerde voorts aan dat Foreburghstaete door een eventuele tekortkoming geen schade heeft geleden. Verder deed zij een beroep op rechtsverwerking, althans op art. 7:23 BW (klachtplicht van de koper).
Foreburghstaete kwam op tegen de verwerping van haar beroep op dwaling en de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering tot schadevergoeding. Voorts vermeerderde zij haar eis met een vordering tot vergoeding van de in verband met de vernietiging dan wel ontbinding door haar geleden schade, nader op te maken bij staat. In dat verband voerde zij onder meer aan dat zij zich, naast haar beroep op dwaling, tevens mag beroepen op de rechten die voor haar voortvloeien uit de toerekenbare tekortkoming van Vano (memorie van antwoord/grieven nr 107).
3.2.4
Het hof heeft, verkort weergegeven, geoordeeld dat Vano wel degelijk is tekortgeschoten ten aanzien van de garantie van art. 7.3 van de koopovereenkomst (rov. 4.11.) Het beroep op dwaling van Foreburghstaete is door de rechtbank ten onrechte verworpen; dit beroep slaagt op de voet van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder a, BW (rov. 4.19). Het beroep van Vano op rechtsverwerking van Foreburghstaete, althans op art. 7:23 BW, faalt (rov. 4.13-4.15). De primaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst is toewijsbaar, evenals de vordering tot terugbetaling door Vano van de koopsom. Ook de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, is toewijsbaar nu de mogelijkheid dat Foreburghstaete, door een verkeerde voorstelling van zaken - die gelet op de door Vano gegeven garanties tevens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert - schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is (rov. 4.20). Het hof verwees de zaak naar de rol opdat beide partijen zich erover konden uitlaten of zij verwijzing naar de schadestaatprocedure wensten, dan wel een beoordeling van de vordering tot schadevergoeding in het onderhavige geding. In een later stadium heeft het hof op eenparig verzoek van partijen de mogelijkheid van tussentijds cassatieberoep opengesteld.
3.3
De in de onderdelen 1-5 aangevoerde klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4
Onderdeel 6 is gericht tegen het in rov. 4.20 van het bestreden arrest gegeven oordeel. Volgens klacht (a) van het onderdeel is dit oordeel onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd omdat het hof heeft miskend dat vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling meebrengt dat geen ruimte bestaat voor toewijzing van schadevergoeding wegens tekortkoming.
3.5.1
Deze klacht treft doel. De vernietiging van de overeenkomst treft immers in beginsel ook de hiervoor in 3.1 onder (i) genoemde garanties, en dan is geen sprake meer van een tekortkoming in de nakoming daarvan. Als het hof dit heeft miskend, heeft het van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven; als het van oordeel was dat op dit uitgangspunt in het gegeven geval een uitzondering moest worden gemaakt, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.5.2
De vernietiging van de overeenkomst brengt mee dat de enkele omstandigheid dat Vano – de vernietiging weggedacht - is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, niet de verwijzing van partijen naar de schadestaat rechtvaardigt. Het slagen van het beroep op dwaling betekent immers niet dat de wederpartij van de dwalende jegens haar schadeplichtig is. Daarvoor dient een specifieke rechtsgrond aanwezig te zijn, en het hof heeft het bestaan van een zodanige grond niet vastgesteld.
3.6
Het slagen van klacht (a) van het onderdeel brengt mee dat de overige klachten van het onderdeel geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 27 maart 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Foreburghstaete in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Vano begroot op € 6.204,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 11 oktober 2013.
Conclusie 14‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Dwaling. Staat vernietiging overeenkomst in de weg aan schadeplichtigheid wegens schending contractueel beding? Specifieke rechtsgrond vereist?
Rolnr. 12/03792
Mr M.H. Wissink
Zitting: 14 juni 2013
conclusie inzake
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vano Vastgoed B.V.,
gevestigd te Nunspeet
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Foreburghstaete Investments I B.V.,
gevestigd te Voorburg
In deze zaak heeft de verkoper van een verhuurd bedrijfspand in de vorm van garanties verklaringen afgelegd over onder meer het ontbreken van huurachterstand. Het hof heeft vastgesteld dat de garanties zijn geschonden, geoordeeld dat het beroep op dwaling slaagt, en de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat toewijsbaar geacht waarbij de schadeplichtigheid werd gegrond op de tekortkoming in de nakoming van de garantieverbintenissen.
1. Feiten(1)
1.1 Op 31 december 2007 is een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand met ondergrond, erf, parkeergelegenheid en tuin aan de Afrikalaan 1-3 te Vroomshoop gesloten, hierna: het bedrijfspand, tussen Foreburghstaete Investments I B.V. (hierna Foreburghstaete of FBS) als koper en Vano Vastgoed B.V. (hierna Vano) als verkoper. Ten tijde van de verkoop was het bedrijfspand verhuurd aan zes verschillende huurders. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"(...)
7.2. Verkoper garandeert dat het verkochte per de transportdatum is verhuurd voor een huurprijs van tenminste € 300.220,00 (...) per jaar, exclusief de huurprijsindexatie per 1 januari 2008 voor de huurders Palazzo Keuken Design B.V. en Sport Studio Twente, servicekosten en omzetbelasting, conform het als BIJLAGE 2 aangehechte huuroverzicht. Ter zake van een gedeelte van de huren wordt omzetbelasting in rekening gebracht.
7.3. Koper heeft een kopie van de op de sluitingsdatum van kracht zijnde huurovereenkomsten ontvangen en heeft van de inhoud daarvan kennisgenomen.
(...)
Verkoper garandeert Koper dat de huurovereenkomsten de volledige rechtsverhouding bevatten tussen Verkoper en huurders, daarnaast zijn geen schriftelijke of mondelinge afspraken gemaakt de huurovereenkomsten betreffende en er zijn geen toezeggingen gedaan of verleend.
7.4. Verkoper garandeert Koper dat:
(...)
c. er per de transportdatum geen achterstanden in de huurbetalingen zijn;
(...)
15.1. Bij niet of niet tijdige nakoming van de overeenkomst anders dan door niet toerekenbare tekortkoming (overmacht) is de nalatige aansprakelijk voor alle daaruit voor de wederpartij ontstane schade met kosten en rente, ongeacht het feit of de nalatige in verzuim is in de zin van het volgende lid.
15.2. Indien een van de partijen, na bij deurwaardersexploit in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van een of meer van haar verplichtingen is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al dan niet subsidiaire keus tussen:
a. uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van drie promille van de koopprijs; of
b. de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van tien procent van de koopprijs
(...)
17.1. Verkoper zal aan Koper uiterlijk op de datum waarop de akte van levering zal worden gepasseerd - voor zover in bezit van Verkoper - overhandigen:
(...)
b. alle bescheiden met betrekking tot het beheer van het verkochte voor zover deze voor Koper van belang zijn.
(...)."
1.2 Reeds op 29 november 2007 is mondeling overeenstemming bereikt over deze koop. Bij email van die datum heeft [betrokkene 1] van Foreburghstaete dit bevestigd aan [betrokkene 2] van Vano. In die email staat, voor zover hier van belang:
"Het is mij een genoegen hierbij te bevestigen dat wij overeenstemming hebben bereikt tot koop en verkoop van het bedrijfsobject aan de Afrikalaan 1-3 te Vroomshoop. Eén en ander onder de onderstaande voorwaarden en condities.
(...)
Voorbehoud:
- de koop is gesloten onder voorbehoud van:
1. een door verkoper af te geven verklaring dat er ten aanzien van de bestaande huurovereenkomsten geen betalingsachterstanden bestaan.
2. Een door verkoper af te geven garantie dat alle huurovereenkomsten rechtsgeldig zijn ondertekend.
3. overlegging van het eigendomsbewijs en overige titels. Koper gaat er van uit dat deze titels geen beperkende erfdienstbaarheden en/of kettingbedingen bevatten.
4. verklaring door verkoper dat het gebruik van het verkochte in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. (...)"
Deze brief is op 29 november 2007 voor akkoord ondertekend door [betrokkene 2] van Vano.
1.3 Op 31 januari 2008 heeft Vano het bedrijfspand geleverd gekregen van [A] B.V., hierna: [A], waarna het bedrijfspand op diezelfde dag is doorgeleverd aan Foreburghstaete. In de leveringsakte is, voor zover hier van belang, opgenomen:
"(...)
Artikel 9. Overgang, overdracht van rechten
9.1. Verkoper draagt bij deze aan koper over, gelijk koper aanvaardt alle aanspraken, die de verkoper nu of te eniger tijd kan doen gelden ten aanzien van het verkochte tegenover derden, waaronder begrepen de bouwer(s), de aannemer(s), de (onder)aannemer(s), de installateur(s) en/of de leverancier(s), alles voorzover deze aanspraken niet van rechtswege overgaan als kwalitatieve rechten in de zin van artikel 6:251 van het Burgerlijk Wetboek en voorzover deze regelingen overdraagbaar zijn, zonder tot enige vrijwaring gehouden te zijn.
Verkoper verplicht zich de hem bekende desbetreffende gegevens aan koper te verstrekken. Koper is bevoegd om de overdracht van de betreffende rechten te bewerkstelligen, door mededeling te doen aan de personen jegens wie de rechten kunnen worden uitgeoefend.
(...)
Artikel 15. Afstand ontbindingsrecht
15.1. Verkoper en koper doen ten aanzien van het verkochte afstand van het recht om de koopovereenkomst en de in deze akte vervatte overeenkomst van levering op grond van het bepaalde in artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden, welke afstand zij bij deze over en weer aanvaarden. (...)"
1.4 Bij aangetekende brief van 16 april 2008 heeft de raadsman van Foreburghstaete Vano aansprakelijk gesteld voor "(...) ten gevolge van de door u onjuist afgegeven garanties geleden schade (...)" en heeft Vano verzocht om afgifte van de originele stukken met betrekking tot het bedrijfspand, afgifte van een overzicht van huurbetalingen over de periode van twaalf maanden voor de overdracht en om het bouwafval achter het pand te verwijderen. Ten slotte is namens Foreburghstaete verzocht om voor een oplossing zorg te dragen van de door [A] volgens haar gedane toezeggingen rond de goederenlift.
2. Procesverloop(2)
2.1 Stellende dat Vano de garantiebepalingen heeft geschonden doordat ten tijde van het transport sprake was van huurachterstanden en buiten de huurovereenkomst(en) gemaakte afspraken, heeft Foreburghstaete in deze procedure jegens Vano onder meer gevorderd, samengevat, (primair) gehele vernietiging wegens dwaling of algehele ontbinding van de koopovereenkomst, met veroordeling tot terugbetaling van de koopprijs van € 3.740.000,- dan wel (subsidiair) gedeeltelijke ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomst met terugbetaling van € 400.000,- aan Foreburghstaete, dan wel (meer subsidiair) een verklaring voor recht dat Vano toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door Foreburghstaete geleden schade, met nevenvorderingen. In appel heeft Foreburghstaete deze vordering aangevuld met een vordering tot vergoeding van de in verband met de vernietiging dan wel ontbinding geleden schade, nader op te maken bij staat.
Vano heeft in voorwaardelijke reconventie - voor het geval de rechtbank de op dwaling en/of ontbinding gebaseerde vorderingen zou toewijzen - gevorderd een veroordeling van Foreburghstaete tot betaling van de door deze ontvangen huurtermijnen en schadevergoeding als gevolg van door Foreburghstaete met huurder Palazzo gemaakte huurafspraken.
2.2 De rechtbank Zutphen heeft bij eindvonnis van 17 februari 2010 de op ontbinding en dwaling gebaseerde vorderingen afgewezen, maar wel Vano veroordeeld om aan Foreburghstaete te betalen een bedrag van € 370.000,- als schadevergoeding wegens waardevermindering van het bedrijfspand, met rente en kosten. In reconventie zijn de voorwaardelijke vorderingen afgewezen omdat niet aan de voorwaarde is voldaan.
2.3 Vano heeft hoger beroep ingesteld. Foreburghstaete heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.4 Het hof Arnhem beoordeelt in zijn tussenarrest van 27 maart 2012 eerst of Vano de garantiebepalingen uit de koopovereenkomst heeft geschonden en of op die grond de vorderingen tot vernietiging of ontbinding en schadevergoeding toewijsbaar zijn (rov. 4.7). Het overweegt daartoe samengevat het volgende.
(i) Huurder Palazzo heeft in strijd met artikel 18 van de bij de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen, huurtermijnen in 2007 (deels) verrekend in verband met leveringen aan de toenmalige verhuurder [A]. Die situatie is strijd met de garantie van artikel 7.3 koopovereenkomst (rov. 4.11).
(ii) Bij huurder Sportstudio Twente is ten minste sprake geweest van een huurachterstand van anderhalve maand op de transportdatum (rov. 4.12).
(iii) De mogelijkheid van ontbinding is contractueel uitgesloten (rov. 4.17), maar het beroep van FBS op dwaling slaagt (rov. 4.18-4.19).
(iv) De primaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst is toewijsbaar, evenals de vordering tot terugbetaling door Vano van de koopsom van € 3.740.000,-. Ook de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, is toewijsbaar nu de mogelijkheid dat FBS door de verkeerde voorstelling van zaken - die gelet op de door Vano gegeven garanties tevens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert - schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is (rov. 4.20).
Het hof beoordeelt vervolgens de vorderingen van Vano in voorwaardelijke reconventie (rov. 4.21). Deze betreffen de financiële gevolgen (afwikkeling) van de vernietiging van de koopovereenkomst. Het ligt in de rede dat de vordering in conventie tot schadevergoeding en de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie tegelijk worden beoordeeld (rov. 4.23). Het hof ziet aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich erover uit te laten of zij voor beide schadevorderingen verwijzing naar de schadestaatprocedure, dan wel beoordeling in de onderhavige procedure wensen (rov. 4.25). Het hof verwijst daartoe de zaak naar de rol voor het nemen door partijen van een akte.
2.5 Bij beslissing van 1 mei 2012 heeft het hof bepaald dat tegen het tussenarrest van 27 maart 2012 beroep in cassatie kan worden ingesteld.
2.6 Vano heeft tijdig, bij dagvaarding van 27 juni 2012, cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Foreburghstaete heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Vano heeft gerepliceerd en Foreburghstaete heeft gedupliceerd.
3. Bespreking van het middel
3.1 In cassatie is één middel aangevoerd, dat uit zes onderdelen bestaat. De onderdelen 1 en 2 stellen aan de orde of de situatie met betrekking tot de huurders Palazzo en Sportstudio Twente afweek van de gegarandeerde toestand. De onderdelen 3, 4 en 5 klagen over het oordeel dat sprake is van dwaling. Onderdeel 6 stelt de grondslag van de verwijzing naar de schadestaatprocedure aan de orde.
Situatie bij de huurders
3.2 Onderdeel 1 komt op tegen rov. 4.11. Daarin overweegt het hof dat Vano niet voldoende betwist heeft (i) dat huurder Palazzo de huur in 2007 (deels) met verhuurder [A] heeft verrekend in verband met door Palazzo aan [A] geleverde goederen en (ii) dat dit in strijd is met artikel 18 van de bij de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen en daarmee met de garantie van artikel 7.3 van de koopovereenkomst.
3.3 Het oordeel van het hof moet worden gelezen tegen de achtergrond van rov. 7.7 van het vonnis van 17 februari 2010. Daarin heeft de rechtbank Zutphen geoordeeld dat betalingen van de huurpenningen door Palazzo reeds geruime tijd voorafgaand aan de verkoop voor rekening van [A] kwamen; dat de huur vervolgens tussen Palazzo en [A], aan elkaar gelieerde ondernemingen, werd verrekend; en dat daarmee vast staat dat [A] en Palazzo een van de huurovereenkomst afwijkende afspraak hebben gemaakt.
Vano heeft, voor zover thans relevant, gegriefd tegen het oordeel dat er een afspraak tussen Palazzo en [A] was (rov. 4.9 van het tussenarrest). Vano heeft bij MvG p. 10 aangevoerd dat het feit dat er blijkbaar verrekeningen plaatsvonden in concernverband tussen [A] en Palazzo nog niet betekent dat daaraan een afspraak ten grondslag zou liggen. Foreburghstaete heeft (hoewel zij betwist dat verrekeningen hebben plaatsgevonden) aangevoerd dat het bestaan van een rekening-courantverhouding tussen [A] en Palazzo een van de huurovereenkomst afwijkende verrekeningsafspraak meebrengt (MvA nr. 41); indien in artikel 18 van de bij de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen de verrekeningsbevoegdheid is uitgesloten, dan is elke verrekening die daadwerkelijk zou hebben plaatsgevonden het resultaat van een afspraak tussen huurder en verhuurder (MvA nr. 42).
3.4 Het hof heeft het betoog van Vano, waarop het onderdeel doelt, kennelijk zo opgevat dat Vano betwist dat aan de verrekening een afspraak (als bedoeld in de garantie van art. 7.3 koopovereenkomst) ten grondslag lag.
Het onderdeel wijst er op zichzelf terecht op dat een verrekening ook zonder daartoe strekkende afspraak kan geschieden (vgl. art. 6:127 BW). Anders dan het onderdeel aanvoert, is in het licht van het partijdebat (het middel wijst op MvG p. 10 en MvA nr. 42) het oordeel van het hof in rov. 4.11 (in het bijzonder de derde volzin) daarom niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft kennelijk uit de omstandigheden van het geval - waaronder de (niet voldoende bestreden) omstandigheid dat de betalingen van de huurpenningen door Palazzo voor rekening van [A] kwamen en tussen deze gelieerde ondernemingen in rekening-courant werden verrekend, zulks in afwijking van de huurovereenkomst - afgeleid dat aan de verrekening een afspraak ten grondslag lag. Dat feitelijke oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het hof kon oordelen dat Vano een en ander onvoldoende had betwist.
Het hof heeft daarmee niet miskend dat het aan Foreburghstaete is om te stellen dat de garantie is geschonden. Aan een bewijsvoering wordt niet toegekomen, omdat de stelling onvoldoende weersproken is. De klacht in de slotzin van onderdeel 1 mist daarom feitelijke grondslag.
3.5 Het onderdeel voegt nog een element toe, namelijk dat het niet gaat om een van de huurovereenkomst afwijkende afspraak waaraan Foreburghstaete als opvolgend verhuurder was gehouden. De s.t. van Vano nr. 20-21 kent in dit verband een bepaalde strekking toe aan de garantie van art. 7.3 koopovereenkomst. Dit is een feitelijk element, dat niet voor het eerst in cassatie aan de orde kan worden gesteld. Over de juistheid van de strekking die het middel aan deze garantie toekent, heeft het hof zich niet uitgelaten. In cassatie wordt niet geklaagd dat het hof dit wel had moeten doen. Kennelijk is deze strekking niet eerder aan de orde gesteld (het middel verwijst althans niet naar vindplaatsen in de stukken van het geding in feitelijke instanties waaruit blijkt dat Vano een dergelijke betoog zou hebben aangevoerd). Onderdeel 1 faalt daarom.
3.6 Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 4.12, waarin het hof oordeelt dat bij huurder Sportstudio Twente ten minste sprake is geweest van een huurachterstand van anderhalve maand op de transportdatum. Dit oordeel is volgens Vano onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof (dat wel aandacht schenkt aan het aanbod van Vano om [betrokkene 3] zijn getuigenverklaring in de procedure tussen Vano en [A] ook in de onderhavige procedure te doen afleggen) zonder enige motivering is voorbij gegaan aan het bewijsaanbod van Vano dat ten tijde van de overdracht geen sprake was van huurachterstanden bij Sportstudio Twente.
3.7 Een bewijsaanbod dient (naast relevant) voldoende gespecificeerd te zijn; of dit het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en is verweven met waarderingen van feitelijke aard, die in cassatie slechts op begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht. De rechter zal, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en op het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal daarom van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.(3)
3.8 Vano heeft bij "Memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens houdende akte uitlatingen en overlegging van producties in hoger en incidenteel beroep" van 10 mei 2011 (hierna MvA/Akte) de getuigenverklaring van [betrokkene 3] ingebracht die het hof in rov. 4.12 bespreekt. Met het overleggen van dit stuk biedt Vano op p. 7 van de MvA/Akte aan om [betrokkene 3] te horen om deze verklaring zijnerzijds nog eens te bevestigen. Het hof heeft in rov. 4.12, slot, in cassatie onbestreden aangegeven dat dit aanbod gelet op het voorgaande niet ter zake doet.
Bij MvA/Akte heeft Vano op p. 21 aangeboden: "Vano biedt in hoger beroep wederom aan als getuigen te horen de voormalige directeur van [A] B.V., alsook de eigenaren van huurders Palazzo en Sportstudio, teneinde vast te stellen of en in hoeverre er sprake zou zijn van huurachterstanden." Het onderdeel wijst op dit aanbod.
Het aanbod om de directeur van [A] te horen heeft het hof kennelijk betrokken op de situatie bij Palazzo. Het aanbod volgt namelijk op een passage over Palazzo, waarover wordt opgemerkt dat hooguit twee maanden huurachterstand zou bestaan, maar dat zelfs dat niet vast staat omdat de directeur van [A] bij hoog en laag beweert dat er geen huurachterstanden zouden zijn geweest van Palazzo.
Ten aanzien van de eigenaar van Sportstudio Twente, [betrokkene 3], heeft Vano niet aangevoerd wat hij meer of anders kan verklaren dan hetgeen hij reeds heeft gedaan en wat het hof in zijn oordeel heeft betrokken, zodat het hof dit als onvoldoende specifiek kon passeren.
Het middel wijst ook op het bewijsaanbod in eerste aanleg bij Nadere conclusie d.d. 9 december 2009, p. 14. Dit aanbod lijkt het oog te hebben op huurachterstanden bij Palazzo en is in ieder geval niet van dien aard dat het hof er in appel, na de verdere ontwikkeling van het debat, ter zake van de huurachterstand van Sportstudio Twente niet aan voorbij had kunnen gaan. Onderdeel 2 dient daarom naar mijn menig te falen.
Dwaling
3.9.1 De onderdelen 3, 4 en 5 klagen over het oordeel dat sprake is van dwaling. Ik stel het volgende voorop. In rov. 4.18 heeft het hof in het kader van het dwalingsberoep overwogen, dat de garanties aldus zijn geformuleerd dat Vano jegens Foreburghstaete positief verklaart dat de huurovereenkomsten de volledige rechtsverhouding bevatten tussen verkoper en huurders en dat er per transportdatum geen achterstanden in de huurbetalingen zijn. Die verklaringen zijn ook in de vorm van garanties bedongen, aldus het hof aan het slot van rov. 4.18.
3.9.2 Het hof maakt hiermee duidelijk dat het in het kader van dwaling gaat om de (feitelijke) verklaringen als zodanig. Deze zijn inlichtingen als bedoeld in art. 6:228 lid 1 sub a BW. Zijn zij onjuist, dan rechtvaardigt dat een dwalingsberoep indien aan de verdere eisen van dit artikel is voldaan. Als deze verklaringen ook in de vorm van garanties in de overeenkomst zijn opgenomen en zij onjuist blijken te zijn, dan is er (ook) sprake van schending van de garantie (een tekortkoming) met de daaraan te verbinden rechtsgevolgen.(4) Om deze reden kan de vraag naar de samenloop van dwaling en tekortkoming rijzen, waarop onderdeel 6 ziet.
3.9.3 Het hof is er in rov. 4.18-4.19 vanuit gegaan dat de inhoud van de verklaringen als inlichtingen in de zin van art. 6:228 BW en als garanties dezelfde is. Het hof heeft daarom uit de schending van de onderhavige garanties afgeleid dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken bij Foreburghstaete die is te wijten aan inlichtingen van Vano als bedoeld in art. 6:228 lid 1 sub a BW.
Nu is denkbaar dat een inlichting afwijkt van een garantie, bijvoorbeeld als de eerste zou inhouden "ik weet niet of er een huurachterstand of afwijkende afspraak is" en de garantie zou inhouden "maar als er een huurachterstand of afwijkende afspraak is, dan ben ik aansprakelijk". In dat geval zou het bestaan van een huurachterstand of afwijkende afspraak niet reeds een dwalingsberoep rechtvaardigen, maar wel een tekortkoming in de nakoming van de garantiebepaling impliceren.
Maar zoals bij 3.9.1 is opgemerkt, doet een dergelijk verschil zich in dit geval volgens het hof niet voor. Volgens het hof is verklaard "er is geen huurachterstand of afwijkende afspraak". De garantie met dezelfde inhoud, namelijk dat "er geen huurachterstand of afwijkende afspraak" is, voegt daaraan toe dat de aansprakelijkheid wegens tekortkoming van Vano vaststaat wanneer er wel een huurachterstand of afwijkende afspraak blijkt te zijn.
3.10 Onderdeel 3 klaagt over de motivering van het oordeel in rov. 4.11, 4.12 en 4.19 dat de garanties van de koopovereenkomst zijn geschonden en daarom het beroep op dwaling slaagt. Het Hof heeft met name niet beslist omtrent de (in de principale grieven 1, 2 en 3 besloten liggende) stelling van Vano dat uit het feit dat beide huurders (Palazzo en Sportstudio) de huur over geheel 2008 hebben voldaan, volgt dat het aan de kredietwaardigheid van deze huurders ten tijde van de koop in 2008 niet schortte. Deze stelling is een essentiële stelling mede gelet op 's Hofs overweging (in rov. 4.8) dat de garantiebepalingen uit de koopovereenkomst ertoe strekten de gegoedheid en dus de kredietwaardigheid van de huurders te garanderen, terwijl tussen partijen vast staat dat het bij de garanties gaat om de omstandigheden ten tijde van de levering, aldus het onderdeel.
3.11 Het middel probeert afstand te scheppen tussen de schending van de garantie en de aanwezigheid van dwaling.(5)
Als blijkt dat de verklaringen van Vano onjuist zijn (c.q. de garanties geschonden zijn), omdat er wel extra afspraken en/of betalingsachterstanden over 2007 zijn, dan wordt dat niet anders doordat de huur in 2008 is voldaan. Het ligt niet voor de hand om aan te nemen dat, zoals het onderdeel lijkt te betogen, de kredietwaardigheid van de huurders moet worden beoordeeld los van de inhoud van de verklaringen (respectievelijk garantiebepalingen). Daarmee zou de zekerheid die partijen met dergelijke verklaringen en garanties in overnamecontracten plegen na te streven niet gediend zijn. Van een dergelijke door het onderdeel verdedigde strekking van de verklaringen (respectievelijk garantiebepalingen) is het hof in het onderhavige geval niet uitgegaan. Dat is naar mijn mening geenzins onbegrijpelijk. In dit licht kan de in het onderdeel bedoelde stelling niet als essentieel worden aangemerkt. Daarop behoefde het hof niet afzonderlijk in te gaan. De klacht van onderdeel 3 kan niet slagen.
3.12 Onderdeel 4 ziet op rov. 4.18 t/m 4.20. Het stelt met twee klachten het causale verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst aan de orde.
Volgens de klacht onder a is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting als het heeft miskend dat niet iedere schending van een garantiebepaling een beroep op dwaling rechtvaardigt.
Volgens de klacht onder b is het oordeel ontoereikend gemotiveerd, omdat (i) zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen valt dat een geringe huurachterstand bij één huurder (anderhalve maand bij Sportstudio) indien bekend tot een andere beslissing bij Foreburghstaete zou hebben geleid en omdat (ii) het hof in rov. 4.19 in het geheel niet heeft gemotiveerd wat de relevantie is van de schending van art. 7.3 koopovereenkomst in verband met de verrekeningsafspraak met Palazzo.
3.13 Het hof heeft in rov. 4.18 en 4.19 beargumenteerd aangegeven waarom Foreburghstaete deze garanties wenste. Het hof overweegt:
- Uit de e-mail van 29 november 2007 blijkt dat FBS met de daarin genoemde garanties zekerheid verlangde over de daarin genoemde omstandigheden en dat FBS de overeenkomst alleen wenste te sluiten onder het voorbehoud dat deze omstandigheden zouden zijn gegarandeerd.
- Vano moest redelijkerwijs begrijpen dat FBS deze garanties (mede) verlangde voor haar beoordeling van de waarde van het pand in verband met het risico dat de huurders hun verplichtingen uit de huurovereenkomsten niet zouden kunnen nakomen.
- De huurstroom is in het algemeen een belangrijke waardebepalende factor en uit de e-mail van 29 november 2007 blijkt dat dit voor Foreburghstaete beslissend was voor het aangaan van de koopovereenkomst.
- De garanties zijn mede met het oog op de door Foreburghstaete voorgenomen verkoop op korte termijn bedongen en waren voor haar, gezien de daarbij te verwachten geringe marges, beslissend.
Hieruit volgt dat de klacht onder a faalt, omdat het hof niet van de daarin bedoelde rechtsopvatting is uitgegaan. Ook de klacht onder b faalt, omdat het hof zijn feitelijke oordeel omtrent het causale verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het aangaan van de koopovereenkomst voldoende heeft gemotiveerd. Door te wijzen op de enkele huurachterstand van anderhalve maand bij een huurder miskent het onderdeel de betekenis die het hof aan dat gegeven heeft gehecht in de context van de gehele transactie. Anders dan het onderdeel aanvoert, heeft het hof ook het oog gehad op de garantie van art. 7.3 koopovereenkomst. De passage in de MvA/Akte p. 25-26 waarnaar het onderdeel verwijst, gaat uit van de door het hof verworpen stelling dat de verklaring afwijkt van de garantie. Onderdeel 4 dient te falen.
3.14 Onderdeel 5 klaagt erover dat rov. 4.20, waarin het hof heeft geoordeeld dat het beroep op dwaling slaagt, ontoereikend is gemotiveerd. Het hof heeft namelijk zonder enige motivering het verzoek van Vano gepasseerd om in plaats van de overeenkomst te vernietigen, de overeenkomst te wijzigen ter opheffing van het daadwerkelijk door FBS geleden nadeel (art. 6:230 lid 2 BW).
3.15 In eerste aanleg heeft Vano bij nadere conclusie in conventie en in reconventie, tevens akte houdende overlegging en uitlatingen van producties, d.d. 9 december 2009, p. 14, onder verwijzing naar art. 6:230 lid 2 BW in geval van vernietiging verzocht om een wijziging van de overeenkomst ter opheffing van het realiter door Foreburghstaete geleden en door een door de rechtbank te benoemen deskundige te begroten nadeel.(6)
In appel heeft Vano bij MvA/Akte, p. 34-35, verlangd ex art. 6:230 lid 2 BW dat het hof de overeenkomst zodanig wijzigt dat het verkochte wordt teruggeleverd aan Vano tegen de oorspronkelijke koopsom minus het reeds door Vano betaalde bedrag van € 370.000,- aan schadevergoeding en minus de door Forburghstaete ontvangen huur. Indien er wordt vernietigd zonder aan het verlangen ex art. 6:230 lid 2 BW gehoor te geven, dan zou volgens Vano de ontvangen huur in ieder geval in mindering moeten komen op het door haar terug te betalen bedrag.
3.16 Onderdeel 5 doelt op het verzoek dat in eerste aanleg is gedaan. Het hof heeft echter kennelijk geoordeeld dat het daarop niet meer behoefde in te gaan gezien het in appel geuite verlangen. Het in appel geuite verlangen ziet (niettegenstaande de formulering ervan) niet op de instandhouding van de overeenkomst met opheffing van een nadeel van Foreburghstaete, maar in feite op de financiële afwikkeling ervan na vernietiging. Over die afwikkeling heeft het hof zich in rov. 4.23 oriënterend gebogen. Het middel geeft niet aan waarom het hof desalniettemin ook op het in eerste aanleg gedane verzoek zou hebben moeten ingaan.
3.17 Ten overvloede merk ik daarover het volgende op. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van de rechter als bedoeld in art. 6:230 lid 2 BW. (7) Opheffing van het nadeel is niet aan de orde wanneer aangenomen moet worden dat de dwalende partij de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet (dus: ook niet op andere voorwaarden) zou hebben gesloten.(8) In rov. 4.18-4.19 ligt het oordeel van het hof besloten, dat daarvan in dit geval sprake is. Het causale verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst is aanwezig wanneer de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Ik lees deze overwegingen zo, dat het hof oordeelt dat bij een juiste voorstelling van zaken Foreburghstaete de overeenkomst ook niet op andere voorwaarden zou hebben gesloten. Zie in het bijzonder rov. 4.19, vijfde en laatste volzin. In ieder geval blijkt uit deze overwegingen voldoende waarom het hof van oordeel is dat voor opheffing van het nadeel als bedoeld in eerste aanleg zijns inziens onvoldoende termen aanwezig zijn. Onderdeel 5 faalt.
Grondslag voor schadeplichtigheid
3.18 Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is nodig dat het hof in de hoofdprocedure de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding duidelijk maakt.(9) In rov. 4.20 overweegt het hof:
"4.20 Dit betekent dat grief 1 in het incidenteel hoger beroep gegrond is. Het beroep op dwaling slaagt derhalve. De primaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst is toewijsbaar, evenals de vordering tot terugbetaling door Vano van de koopsom van € 3.740.000,-. Ook de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, is toewijsbaar nu de mogelijkheid dat FBS door de verkeerde voorstelling van zaken - die gelet op de door Vano gegeven garanties tevens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert - schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is."
3.19 De klacht van onderdeel 6, onder a voert aan dat dit oordeel onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd is, omdat de vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling meebrengt dat er geen ruimte bestaat voor toewijzing van schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en het hof voor het overige niet motiveert wat de grondslag van de schadevergoedingsverplichting is.
De klacht onder b veronderstelt dat de verplichting tot schadevergoeding gegrond is (i) op het laten slagen van het beroep op vernietiging wegens dwaling als zodanig dan wel (ii) onrechtmatig handelen van Vano en klaagt op die basis over rov. 4.20.
3.20 Zoals bij 3.9.2 werd opgemerkt, kan in gevallen als het onderhavige de vraag naar de samenloop van dwaling en tekortkoming rijzen. Waar de rechtsgronden dwaling en tekortkoming samenlopen, heeft de gerechtigde de keuze op welke grond hij zich wil beroepen.(10) Het is dan wel nodig die keuze te maken, omdat de rechtsgevolgen van dwaling en tekortkoming niet gelijktijdig kunnen bestaan.
Indien Foreburghstaete zich beroept op een tekortkoming in de nakoming van de garantieverbintenis, dan kan zij schadevergoeding vorderen op basis van art. 6:74 BW (de mogelijkheid van ontbinding is in dit geval contractueel uitgesloten).
Indien Foreburghstaete zich beroept op dwaling, dan kan zij op basis van art. 6:228 BW de overeenkomst vernietigen dan wel, zoals in het onderhavige geval, vorderen dat de rechter de overeenkomst zal vernietigen (of zal wijzigen op basis van art. 6:230 BW, maar dat heeft zij niet verlangd). De contractuele uitsluiting van de bevoegdheid tot ontbinding zag naar het hof heeft vastgesteld niet op de dwalingsgrondslag. Het slagen van het beroep op dwaling brengt niet als zodanig reeds een verplichting mee voor de wederpartij van de dwalende om eventuele in verband met de dwaling geleden schade te vergoeden.(11)
3.21.1 Het onjuist verklaren omtrent een feit (geen huurachterstand; geen afwijkende afspraak) kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren en, indien inderdaad aan de voorwaarden van art. 6:162 BW is voldaan, recht geven op schadevergoeding.(12)
Niet uitgesloten is dat een andere grondslag dan onrechtmatige daad een schadevergoedingsverplichting in het leven roept. Zo wees HR 2 april 1993, LJN ZC0915, NJ 1995/94 m.nt. CJHB (Cattier/Waanders), rov. 3.5.1, op de eisen van redelijkheid en billijkheid (het ging in dat nogal bijzondere geval om een mededelingsplicht, maar dat maakt geen verschil). Ook is denkbaar dat het onjuist verklaren een tekortkoming oplevert, namelijk als er een verbintenis bestaat om correct te verklaren. Brunner in zijn NJ-noot onder Cattier/Waanders bespreekt of zo'n verbintenis kan ontstaan uit hoofde van redelijkheid en billijkheid.(13) HR 25 januari 2002, LJN AD7329, NJ 2003/31 m.nt. J.B.M. Vranken ([.../...]) verwierp het bestaan van een op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde algemene regel dat op de franchisegever een verbintenis rust om de franchisenemer in te lichten omtrent de te verwachten omzet of omtrent de winstverwachting, maar hield de mogelijkheid open dat de bijzondere omstandigheden van het geval zodanige verbintenis wel kunnen meebrengen. Verder zou men wellicht ook kunnen denken aan een specifieke afspraak dat een partij naar waarheid bepaalde informatie zal verschaffen met het oog op een nog te sluiten overeenkomst welke door partijen ook is bedoeld als een verbintenis.
3.21.2 In al deze varianten berust de verplichting tot schadevergoeding wegens de onjuistheid van de verklaring (die de dwaling veroorzaakte) op een geschonden rechtsplicht - waaraan gezien het zojuist opgemerkte steeds kan worden toegevoegd: of mogelijk een verbintenis - die meebrengt dat deze verklaring niet onder deze omstandigheden op deze wijze mocht worden afgelegd. Zo is het bijvoorbeeld onrechtmatig om bewust een onjuiste verklaring jegens de wederpartij af te leggen teneinde deze te bewegen de overeenkomst te sluiten. Er is in ieder geval een rechtsplicht om niet bewust onjuist te verklaren. Schending daarvan leidt tot schadeplichtigheid op basis van art. 6:162 BW naast een eventuele vernietiging wegens dwaling.
Een dergelijke rechtsplicht om niet onjuist te verklaren moet worden onderscheiden van de verbintenissen die voortvloeien uit de wegens dwaling vernietigbare overeenkomst zelf welke onder invloed van deze verklaring tot stand kwam.
3.22.1 Wat betekent het zojuist opgemerkte voor de onderhavige koopovereenkomst? De daarin opgenomen garanties hebben (weliswaar dezelfde inhoud - zie bij 3.9.3 - maar overigens) een dubbele hoedanigheid: zij zijn zowel (feitelijke) verklaringen als (garantie)verbintenissen. Zodra de overeenkomst wordt gesloten, verklaart Vano aan Foreburghstaete zoals in de garanties is omschreven en Foreburghstaete contracteert onder invloed van die verklaring, hetgeen bij onjuistheid van de verklaring dwaling oplevert (naar het hof heeft vastgesteld). Tevens moet Vano gezien de (garantie)verbintenissen instaan voor de juistheid van de verklaringen in die zin dat bij onjuistheid sprake is van een tekortkoming in de nakoming van deze verbintenissen met haar gevolgen.
3.22.2 Ook hier zou ik willen aannemen dat een eventuele rechtsplicht van Vano om niet onjuist te verklaren moet worden onderscheiden van de verbintenissen die voortvloeien uit de wegens dwaling vernietigbare overeenkomst zelf. Of Vano onrechtmatig heeft gehandeld jegens Foreburghstaete door te verklaren dat er geen huurachterstand of afwijkende afspraken zijn, is door het hof niet vastgesteld. Een vraag daarbij zou zijn of Vano kennis had die haar van het afleggen van de verklaringen zou hebben behoren te weerhouden. Daarover heeft het hof nog geen oordeel gegeven.
De garanties in de koopovereenkomst verpakken de verklaringen, dat "er geen huurachterstand of afwijkende afspraak" is, in de vorm van verbintenissen. Meer dan dat doen zij niet. Zij leggen slechts het risico van onjuistheid van de verklaringen bij Vano, in die zin dat zij dan wegens tekortkoming aansprakelijk is. Zij impliceren niet een afzonderlijke verbintenis van Vano om niet onjuist te verklaren. Een andere opvatting zou slecht aansluiten bij de gedachte van het hof in rov. 4.18 dat de (feitelijke) verklaringen van Vano en de (garantie)verbintenissen dezelfde inhoud hebben. Omtrent (schending van) een rechtsplicht (of verbintenis) van Vano om niet onjuist te verklaren, is m.i. nog niets vastgesteld.
3.23.1 Het belang van het zojuist gemaakte onderscheid ligt ten grondslag aan onderdeel 6. Dat onderdeel doelt erop dat wanneer de koopovereenkomst wordt vernietigd wegens dwaling, de daarin opgenomen verbintenissen achteraf bezien nooit hebben bestaan. De vernietiging heeft immers terugwerkende kracht (art. 3:53 BW). Dat neemt niet weg dat de verklaringen feitelijk zijn afgelegd - en daarop doelt het hof kennelijk als het in rov. 4.11-4.12 en 4.18-4.19 spreekt over de garanties - maar de hoedanigheid van (garantie)verbintenis hebben de verklaringen gezien de vernietiging, achteraf bezien, nooit gehad. Een tekortkoming in de nakoming van de (garantie)verbintenissen in de vernietigde koopovereenkomst kan dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de verwijzing naar de schadestaatprocedure, aldus het onderdeel.
3.23.2 De redenering van het middel heeft een onmiskenbare interne logica, maar dat is wellicht niet voldoende om haar ook juridisch aanvaardbaar te achten. De vraag kan rijzen of er behoefte bestaat aan een nadere coördinatie van de rechtsgevolgen van vernietiging en ontbinding, in die zin dat zowel vernietiging als schadevergoeding wegens tekortschieten in de nakoming van de garanties kan worden gevorderd.(14) Immers onder het voor 1992 geldende vermogensrecht had ook de ontbinding terugwerkende kracht terwijl tevens schadevergoeding wegens wanprestatie mogelijk was. In dat verband is er met het oog op bepaalde complicaties onder meer op gewezen dat de terugwerkende kracht niet afdoet aan het bestaan van een reeds ontstane verplichting tot schadevergoeding, die voortvloeit uit de tekortkoming.(15) Voor deze aanpak bestond een reden, omdat de terugwerkende kracht van de ontbinding met het oog op bepaalde rechtsgevolgen naar huidige inzichten een minder gelukkige constructie was. Naar huidig recht heeft de ontbinding geen terugwerkende kracht meer zodat het probleem zich niet meer voordoet. Ontbinding en schadeplichtigheid vloeien beide voort uit de tekortkoming. Dat de vernietiging wel terugwerkende kracht heeft en ontbinding niet, wordt aanvaardbaar geacht en beredeneerd uit het verschil tussen beide rechtsfiguren.(16) Daarbij sluit aan dat de schadeplichtigheid bij dwaling zelfstandig moet worden beredeneerd en niet reeds kan worden afgeleid uit het tekortschieten in de nakoming van de vernietigde overeenkomst.
PECL en DCFR bieden evenals het nederlandse recht de keuze tussen het beroep op dwaling en tekortkoming. In het commentaar wordt opgemerkt dat de combinatie van vernietiging en schadevergoeding wegens tekortkoming (bedoeld is: in de nakoming van het vernietigde contract) niet mogelijk is.(17) Ik besprak bij 3.22.2 reeds de betekenis van de garanties in dit verband.
3.24 Ik kom tot de slotsom dat de klacht onder a slaagt. In het verlengde daarvan slaagt ook de klacht onder c, dat ontoereikend is gemotiveerd dat Foreburghstaete door de verkeerde voorstelling van zaken schade heeft geleden. De klacht onder b faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat het hof van hetgeen daarin is bedoeld niet is uitgegaan.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Rov. 2.1 t/m 2.4 van het vonnis van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010 en rov. 3 van het arrest van het hof Arnhem van 27 maart 2012.
2 Ontleend aan het arrest van het hof Arnhem van 27 maart 2012, rov. 4.5 e.v.
3 HR 9 juli 2010, LJN BL3262, RvdW 2010/898, rov. 4.13; HR 9 juli 2004, LJN AO7817, NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.6.
4 De verklaringen kunnen ook het verwachtingspatroon van de koper beïnvloeden en via art. 7:17 BW tot een tekortkoming leiden. Die route speelt thans niet.
5 Waarbij de s.t. van Vano nrs. 29-30 zowel de onjuiste voorstelling van zaken als het causale verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst op het oog lijkt te hebben. Het causale verband wordt aan de orde gesteld in en door mij besproken bij onderdeel 4.
6 Het betoog van Foreburghstaete in haar s.t. nr 2.15, dat Vano op 9 december 2009 geen nadere conclusie heeft genomen, lijkt op een misverstand te berusten. Zie de schriftelijke dupliek nr. 4 e.v.
7 Asser/Hijma 7-I* 2013/248; GS Verbintenissenrecht (D.L.M.T. Dankers-Hagenaars), art. 230, aant. 19.
8 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/629-631; W.L. Valk 2011 (T&C Vermogensrecht), art. 6:230 BW, aant. 2.
9 HR 25 januari2013, LJN BY1071, NJ 2013/69, rov. 3.4.2.
10 GS Verbintenissenrecht (J. Hijma), art. 6:228 BW, aant. 219-220; Asser/Hijma 7-I* 2013, nr. 250; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 247-248; C.C. van Dam in: J. Hijma e.a., Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2010, nr. 176; J.M. Smits. Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, p. 75 e.v. en 82 e.v.; F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, Deventer: Kluwer 1993, p. 83-99.
11 Zie (deels mede over de vraag wanneer het negatief dan wel het positief belang voor vergoeding in aanmerking komt) GS Verbintenissenrecht (J. Hijma), art. 6:228 BW, aant. 18, 220; Asser/Hijma 7-I* 2013, nr. 249; Hijma, noot sub 12 onder HR 8 juli 2011, LJN BQ5068, NJ 2013/256; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 247, 631 en 640-642; C.C. van Dam in: J. Hijma e.a., Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2010, nr. 176; C. Bollen, NTBR 2004/76, p. 423; M. de Mol in M.M. van Rossum, Garanties in de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2002, p. 281 e.v; J.M. Smits. Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, p. 105 e.v; A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten, Mon NBW A10, 1998, p. 38 en 45; A.G. Castermans, De mededelingsplicht in de onderhandelingsfase, Deventer: Kluwer 1992, p. 134-139; A.G. Castermans, 'Schadevergoeding bij dwaling', RM Themis 1989, p. 136-146; M.A.B. Chao-Duivis, 'Schadevergoeding bij dwaling: de veroorzaker betaalt', RM Themis 1990, p. 243-264; M.M. van Rossum, 'De schadevergoedingsplicht bij dwaling en de negligent misrepresentation', WPNR 1989 (5928), p. 497-502.
12 HR 25 januari 2002, LJN AD7329, NJ 2003/31 m.nt. J.B.M. Vranken ([.../...]); HR 9 juni 1995, LJN ZC1747, NJ 1995/534 (Visser/Gemeente Ridderkerk), rov. 3.4, lijkt alleen onrechtmatige daad op het oog te hebben. Vgl. A-G Huydecoper, conclusie sub 34 voor HR 8 december 2006, LJN AY7456, NJ 2006/658. Zie ook HR 19 september 2003, LJN AI0829,NJ 2003/234 m.nt. Jac. Hijma.
13 In deze zin ook M. de Mol in: M.M. van Rossum, Garanties in de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2002, p. 286-289. Vgl. ook J.M. Smits, Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten: parallellen en verschillen, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 105-108. Waar Smits op p. 107, bovenaan, ingaat op dwaling en tekortkoming, heeft hij m.i. niet het oog op de verbintenis die aan de wegens dwaling vernietigbare overeenkomst voorafgaat, maar op de mogelijkheid van samenloop van de grondslagen dwaling en tekortkoming.
14 Vgl. over dergelijke vragen in het algemeen F.B. Bakels, 'Aspecten van samenloop I en II', WPNR 6796-6797 (2009), i.h.b. nr. 17.
15 F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, 1993, p. 51-52. In het op p. 373-374 besproken geval beruste de verplichting tot schadevergoeding (gederfde winst) kennelijk op de onrechtmatige daad, die besloten lag in het gepleegde bedrog.
16 J.M. Smits, Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, 87; A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten, Mon NBW A10, 1998, p. 36-37; F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, 1993, p. 78-79, 99.
17 Zie O. Lando & H. Beale, Principles of European Contract Law Parts I and II, Den Haag: Kluwer Law International 1999, p. 285 (Comment bij Article 4:119 PECL); Ch. Von Bar & E. Clive (eds.), DCFR Full Edition, München: Sellier 2009, p. 534 (Comments bij Article II-7:216 DCFR). Art. 55 van het voorstel voor een Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (COM (2011) 635 def) kent een zelfde regel (vgl. ook art. 28-29). Article 3.7 PICC (2004) respectievelijk 3.2.4 PICC (2010) verwijst de teleurgestelde contractant naar de regeling van de non-performance, zodat het probleem daar niet speelt.
Beroepschrift 27‑06‑2012
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, de zevenentwintigste juni tweeduizendtwaalf, op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VANO VASTGOED B.V. (‘Vano’), gevestigd te Nunspeet, die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaat Mr J. de Bie Leuveling Tjeenk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan het Prinses Margrietplantsoen 76, 2595 BR Den Haag, ten kantore van Mr P.A. Ruig (Ruig & Partners), welke laatste door Vano tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[…]
AAN:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FOREBURGHSTAETE INVESTMENTS I B.V. (‘Foreburghstaete’), gevestigd te Voorburg, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr V. Kortenbach, kantoor houdende aan de Koninginnegracht 8, 2514 AA 's‑Gravenhage, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [Mw. Mans, aldaar werkzaam;]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Vano in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te Arnhem onder zaaknummer 200.065.734 gewezen arrest tussen Vano als appellante in het principaal hoger beroep en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep en Foreburghstaete als geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellante in het incidenteel hoger beroep, dat is uitgesproken op 27 maart 2012, ten aanzien waarvan het Hof bij beschikking van 1 mei 2012 tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, Foreburghstaete
GEDAGVAARD:
om op vrijdag tien augustus tweeduizendtwaalf (10-8-2012), 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van Foreburghstaete bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 6.047,-;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 302,-, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
dat Foreburghstaete ervoor moet zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop Foreburghstaete in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien Foreburghstaete op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad tegen Foreburghstaete verstek verleent en het door haar in het cassatieberoep gevoerde verweer buiten beschouwing laat, alsmede het recht van Foreburghstaete om in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Vano tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Onderdeel 1
's Hofs oordeel in rov. 4.11 dat Vano tekort is geschoten ten aanzien van de in artikel 7.3 van de koopovereenkomst opgenomen garantie, is onjuist althans onvoldoende gemotiveerd. Het Hof overweegt in dat kader dat Vano niet (voldoende) betwist heeft dat Palazzo de huur in 2007 (deels) met verhuurder [A] heeft verrekend in verband met door Palazzo aan [A] geleverde goederen. Ook overweegt het Hof dat Vano evenmin (voldoende) gemotiveerd heeft weersproken de stelling van Foreburghstaete dat deze verrekeningen in strijd zijn met artikel 18 van de bij de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen en dat in zoverre sprake is van een situatie die strijdig is met de garantie van artikel 7.3 van de koopovereenkomst. Deze overwegingen zijn onbegrijpelijk in het licht van het partijdebat, althans vormen geen toereikende motivering van's Hofs oordeel. Vano heeft aangevoerd dat het feit dat er blijkbaar verrekeningen plaatsvonden tussen [A] en Palazzo niet betekent dat daaraan een afspraak ten grondslag zou liggen.1. Foreburghstaete heeft daartegenin gebracht dat indien, zoals in casu, de wettelijke bevoegdheid om te verrekenen bij overeenkomst rechtmatig is uitgesloten, elke verrekening die daadwerkelijk zou hebben plaats gevonden het resultaat is van een afspraak tussen huurder en verhuurder.2. In het licht van dit partijdebat valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het aan Vano is om haar betwisting van deze stellingname van Foreburghstaete nader te motiveren. Uit het enkele feit dat er verrekend is in strijd met de huurovereenkomst volgt immers niet, althans niet zonder meer, dat een afwijkende afspraak is gemaakt, waaraan Foreburghstaete als opvolgend verhuurder was gehouden. Voor zover het Hof heeft miskend dat het aan Foreburghstaete is te stellen en te bewijzen dat de garantie van art. 7.3 van de koopovereenkomst is geschonden, is zijn oordeel rechtens onjuist.
Onderdeel 2
Het Hof oordeelt in rov. 4.12 dat er wat betreft Sportstudio Twente ten minste sprake is geweest van een huurachterstand van anderhalve maand op de transportdatum. Dit oordeel berust op de verklaringen van [naam 1] en van de accountant van Sportstudio Twente. Dit oordeel is onvoldoende gemotiveerd, aangezien het Hof zonder enige motivering heeft gepasseerd het aanbod van Vano om te bewijzen door het horen van getuigen dat ten tijde van de overdracht geen sprake was van huurachterstanden bij Sportstudio Twente (en evenmin bij Palazzo).3. Het Hof heeft in het bestreden arrest alleen aandacht besteed aan het bewijsaanbod om [naam 1] zijn verklaring dat op 1 januari 2008 de huur volledig was verrekend, ‘misschien op anderhalve maand na’, ook in deze procedure te doen afleggen. Dat aanbod heeft het Hof in rov. 4.12 als niet ter zake dienende gepasseerd. Het aanbod om door middel van getuigen, waaronder de voormalige directeur van [A] Vastgoed B.V. en de voormalige eigenaar van Sportstudio ([naam 1]) te bewijzen de stelling dat ten tijde van de overdracht (in het geheel) geen sprake was van huurachterstanden bij Sportstudio Twente (en evenmin bij Palazzo),4. heeft het Hof zonder enige motivering gepasseerd. Aldus heeft het Hof miskend dat de rechter een ter zake dienend bewijsaanbod dat voldoende specifiek is moet honoreren.
Voor zover het Hof dit niet heeft miskend is zijn oordeel ontoereikend, namelijk in het geheel niet, gemotiveerd, terwijl zonder nadere toelichting niet valt te begrijpen dat dit bewijsaanbod niet ter zake dienend zou zijn of onvoldoende specifiek zou zijn. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat deze getuigen niets anders zouden kunnen verklaren dan [naam 1] reeds heeft verklaard, heeft het Hof zich schuldig gemaakt aan een verboden prognose omtrent de uitkomst van de bewijslevering.
Onderdeel 3
Het Hof heeft in rov. 4.11, 4.12, gelezen in samenhang met rov. 4.19 geoordeeld dat de garanties van art. 7.3 en 7.4 (c) van de koopovereenkomst zijn geschonden en dat die schending meebrengt dat het beroep op dwaling slaagt. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof heeft verzuimd een beslissing te nemen omtrent het al dan niet slagen van grieven 1, 2 en 3 in principaal hoger beroep. Weliswaar acht het Hof deze grieven blijkens zijn overwegingen in rov. 4.11 en 4.12 in bepaalde opzichten niet succesvol, maar het Hof heeft niet geoordeeld dat deze grieven (geheel) falen. Het Hof heeft met name niet beslist omtrent de juistheid van de — ter onderbouwing van grieven 1, 2 en 3 in principaal hoger beroep ingenomen — stelling van Vano dat uit het feit dat beide huurders (Palazzo en Sportstudio) de huur over geheel 2008 hebben voldaan, volgt dat het aan de kredietwaardigheid van deze huurders ten tijde van de koop in 2008 niet schortte.5. Wat betreft de betaling van de huur over 2008 door Sportstudio heeft Vano verwezen naar prod. 15 bij Nadere conclusie van Foreburghstaete d.d. 7 december 2009,6. waaruit blijkt dat Sportstudio de huur over 2008 heeft voldaan. Deze stelling is een essentiële stelling mede gelet op 's Hofs overweging (in rov. 4.8) dat de garantiebepalingen uit de koopovereenkomst ertoe strekten de gegoedheid en dus de kredietwaardigheid van de huurders te garanderen, terwijl tussen partijen vast staat dat het bij de garanties gaat om de omstandigheden ten tijde van de levering.7. Door de juistheid van deze stelling in het midden te laten, heeft het Hof zijn oordeel dat dat de garanties van art. 7.3 en 7.4 (c) van de koopovereenkomst zijn geschonden en dat het beroep op dwaling slaagt onvoldoende gemotiveerd.
Onderdeel 4
Het Hof honoreert in rov. 4.18–4.20 ten onrechte, althans zonder toereikende motivering het beroep door Foreburghstaete op dwaling. Dat oordeel berust erop dat het Hof voldoende aannemelijk acht dat Foreburghstaete de koopovereenkomst niet zou zijn aangegaan, indien zij had geweten dat de gegarandeerde omstandigheden zich op de transportdatum niet voordeden.
- a.
Ten onrechte heeft het Hof in het kader van de beoordeling van het beroep op dwaling geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de garanties in enig opzicht zijn geschonden, vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling rechtvaardigt. Het Hof heeft aldus miskend dat niet iedere schending van een garantiebepaling een beroep op dwaling rechtvaardigt.
- b.
Indien het Hof niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Voor de beoordeling van het beroep op dwaling door Foreburghstaete is mede beslissend in welk opzicht en in welke mate een of meer garanties uit de koopovereenkomst zijn geschonden. Het Hof acht voldoende aannemelijk dat Foreburghstaete de koopovereenkomst niet zou zijn aangegaan, indien zij had geweten dat de gegarandeerde omstandigheden zich op de transportdatum niet voordeden. Daartoe wijst het Hof erop dat de huurstroom voor bedrijfspanden in het algemeen een belangrijke waardebepalende factor is, en dat ook uit de e-mail van 29 november 2007 blijkt dat dit gegeven voor Foreburghstaete beslissend was voor het aangaan van de overeenkomst (zie rov. 4.19). Het Hof heeft wat betreft de beweerde huurachterstanden geoordeeld (rov. 4.11 en 4.12) dat niet is vast komen te staan dat op de datum van levering bij Palazzo daadwerkelijk sprake was van een huurachterstand en dat bij Sportstudio hooguit sprake was van anderhalve maand huurachterstand op de transportdatum. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet te begrijpen dat dit gegeven, een geringe huurachterstand bij één huurder, indien bekend, tot een andere beslissing bij Foreburghstaete zou hebben geleid. Vano heeft uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat de koop ook tot stand zou zijn gekomen indien Foreburghstaete had geweten dat er slechts huurachterstanden van geringe met niet noemenswaardige omvang waren.8. Ook in het licht van deze stellingname van Vano is 's Hofs oordeel dat het beroep op dwaling slaagt, ontoereikend gemotiveerd.
Wat betreft het oordeel van het Hof in rov. 4.11 dat met betrekking tot Palazzo sprake is van een schending van de garantie van art. 7.3 van de koopovereenkomst, te weten een verrekening in strijd met de huurovereenkomst, geldt dat het Hof in rov. 4.19 in het geheel niet heeft gemotiveerd wat de relevantie van die schending is voor de vraag of Foreburghstaete de koopovereenkomst al dan niet zou zijn aangegaan, indien zij had geweten dat de gegarandeerde omstandigheden zich op de transportdatum niet voordeden.
Onderdeel 5
Het Hof overweegt in rov. 4.20 dat het beroep op dwaling slaagt en dat de primaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst toewijsbaar is.
Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft zonder enige motivering gepasseerd het verzoek van Vano op grond van art. 6:230 lid 2 BW dat de rechter, in plaats van de overeenkomst te vernietigen, de overeenkomst wijzigt ter opheffing van het daadwerkelijk door Foreburghstaete geleden nadeel.9. Het Hof had behoren te motiveren waarom het geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de overeenkomst te wijzigen in plaats van te vernietigen.
Onderdeel 6
Het Hof overweegt in rov. 4.20 dat de vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat toewijsbaar is nu de mogelijkheid dat Foreburghstaete door de verkeerde voorstelling van zaken — die gelet op de door Vano gegeven garanties tevens een tekortkoming de nakoming van de overeenkomst oplevert — schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is.
- a.
Dit oordeel is onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft miskend dat de vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling meebrengt dat er geen ruimte meer bestaat voor toewijzing van schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst (in de vorm van schending van de garanties). Voor het overige heeft het Hof niet gemotiveerd wat de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding is. Als het oordeel van het Hof niet onjuist is, dan is zijn oordeel dus in ieder geval ontoereikend gemotiveerd.
- b.
Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de enkele vaststelling dat het beroep op vernietiging wegens dwaling slaagt, voldoende grondslag biedt voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is 's Hofs oordeel rechtens onjuist. In dat geval heeft het Hof miskend dat dwaling als zodanig geen grond biedt voor een verplichting tot schadevergoeding, dat daarvoor meer nodig is, namelijk dat vast komt te staan dat de wederpartij van de dwalende onrechtmatig heeft gehandeld en dat het enkele oordeel dat Foreburghstaete zich terecht op dwaling beroept wegens de schending door Vano van de garanties in de koopovereenkomst, niet betekent dat Vano onrechtmatig heeft gehandeld. Indien het Hof heeft geoordeeld dat Vano onrechtmatig heeft gehandeld, is dat oordeel bovendien onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd, aangezien Vano heeft aangevoerd dat zij zelf er niet ervan op de hoogte was dat de gegarandeerde omstandigheden zich per transportdatum niet voordeden.10. Het Hof heeft de juistheid van die stelling in rov. 4.19 expliciet in het midden gelaten, zodat in cassatie veronderstellenderwijs van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Ook heeft het Hof in dat geval in strijd met art. 24 Rv. de feitelijke grondslag van de eis aangevuld, aangezien Foreburghstaete in feitelijke instanties niet heeft aangevoerd dat Vano onrechtmatig zou hebben gehandeld.
- c.
Ook 's Hofs oordeel dat de mogelijkheid dat Foreburghstaete door de verkeerde voorstelling van zaken schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is, is ontoereikend gemotiveerd. Het gevolg van 's Hofs oordeel dat de overeenkomst vernietigd moet worden, is dat de betaalde koopsom op grond van onverschuldigde betaling moet worden terugbetaald. In het licht daarvan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welke schade Foreburghstaete heeft geleden. Bovendien heeft het Hof de gegrondheid van grieven 2 en 3 in incidenteel hoger beroep, die zien op beweerdelijk geleden schade, blijkens rov. 4.24 in het midden gelaten. In ieder geval heeft het Hof op geen enkele wijze toegelicht welke schade het op het oog heeft, zodat zijn oordeel reeds in het licht daarvan onvoldoende is gemotiveerd.
Op grond van dit middel:
vordert Vano dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€76,17]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑06‑2012
MvA, § 42.
Nadere conclusie d.d. 9 december 2009, p. 14; MvA in incidenteel hoger beroep d.d. 10 mei 2011, p. 21.
Nadere conclusie d.d. 9 december 2009, p. 14; MvA in incidenteel hoger beroep d.d. 10 mei 2011, p. 21.
MvG, p. 7. Zie ook MvG, p. 8–9, waar Vano stelt dat uit het feit dat Palazzo zowel voorafgaand aan als tot ver na de overdracht aan Foreburghstaete — zelfs tot in 2009 aan toe — de huur heeft voldaan, blijkt dat Palazzo wel degelijk in staat was om de maandelijkse huur te voldoen. Zie ook MvG, p. 13–14, waar Vano stelt dat uit het feit dat Sport Studio na de overdracht aan Foreburghstaete stipt de huur heeft betaald, volgt dat Sport Studio een kapitaalkrachtige gegoede huurder was. Zie ook MvG, p. 15 onderaan.
MvG, p. 7.
MvG, p. 7.
MvA houdende incidenteel beroep, p. 25.
Nadere conclusie d.d. 9 december 2009, p. 14.
CvA, p. 4–5; Nadere conclusie d.d. 9 december 2009, p. 6; MvA in incidenteel hoger beroep d.d 10 mei 2011, p. 25.