De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in hun onderdelen, telkens gebezigd tot het bewijs van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Hof Amsterdam, 20-03-2020, nr. 23-001905-15
ECLI:NL:GHAMS:2020:910
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-03-2020
- Zaaknummer
23-001905-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:910, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑03‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1050, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2019:946, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑03‑2019; (Raadkamer)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1050
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0311
Uitspraak 20‑03‑2020
Inhoudsindicatie
13Ebetsu. Schietincidenten in de Staatsliedenbuurt
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001905-15
datum uitspraak: 20 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-728012-13 (A) en 13-731065-14 (B) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[PI] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2016 en 26 februari 2016, 23, 24 en 25 mei 2016, 14 en 17 september 2016, 15 en 16 november 2016, 2 februari 2017, 2 maart 2017, 28 maart 2017, 17 mei 2017 en 8 juni 2017, 15 en 19 september 2017, 6 en 14 december 2017, 3 en 20 juli 2018, 10 oktober 2018, 31 oktober en 14 en 20 november 2018, 10, 11, 12, 14, 17, 18, 19, 20 en 21 december 2018, 20 en 28 maart 2019, 7 en 24 mei 2019, 5 en 18 november 2019, 18 en 20 december 2019, 4, 6 en 13 februari 2020 en 9 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
1. primairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels in de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geschoten, waardoor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zodanige verwondingen hebben opgelopen dat zij daardoor zijn overleden;
1. subsidiairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] beschoten met (een) vuurwapen(s), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zijn overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest tot het plegen van voornoemd misdrijf, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (een) vuurwapen(s), waaronder (diverse) AK-47's en/of een Colt, kaliber.38 en/of een Glock, ter beschikking gesteld en/of geleverd en/of verstrekt;
2 primairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en) (zijnde de (overige) inzittende(n) van de Range Rover met het Franse [kenteken] , anders dan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels in de richting van die perso(o)n(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en) (zijnde de (overige) inzittende(n) van de Range Rover met het Franse [kenteken] , anders dan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels in de richting van de lichamen van die perso(o)n(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest tot het plegen van voornoemd misdrijf, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (een) vuurwapen(s), waaronder (diverse) AK-47's en/of een Colt, kaliber.38 en/of een Glock, ter beschikking gesteld en/of geleverd en/of verstrekt;
3 primairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (beiden zijnde motoragenten) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
hij op 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf opzettelijk een of twee politieambtenaren, namelijk [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (beiden motoragent, werkzaam bij de Nationale Politie) van het leven te beroven, met dat opzet met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels op en/of in de richting [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging(en) tot doodslag werd(en) vergezeld en/of voorafgegaan van een of meer strafbare feiten, te weten het (mede)plegen dan wel het medeplichtig zijn aan of bij (het medeplegen van) moord of doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het (mede)plegen van dan wel het medeplichtig zijn aan of bij (het medeplegen) van de poging tot moord of doodslag op [slachtoffer 3] , en welke poging(en) tot doodslag op [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) aan dat/die feit(en) straffeloosheid te verzekeren;
3meer subsidiairHij op of omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (beiden zijnde motoragenten) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) een aantal kogels in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 29 december 2012 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest tot het plegen van voornoemd misdrijf, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (een) vuurwapen(s), waaronder (diverse) AK-47's en/of een Colt, kaliber.38 en/of een Glock, ter beschikking gesteld en/of geleverd en/of verstrekt;
4.Hij op of omstreeks 24 januari 2013 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
- vuurwapens van categorie II, te weten een (doorgeladen) AK-47 en/of een Joegoslavische AK-47 en/of een Chinese AK-47 en/of
- munitie van categorie II, te weten 7 dozen munitie en/of diverse stuks losse munitie (in de voering van de koffer en/of in een blauwe action-tas)
voorhanden heeft gehad;
Zaak B (gevoegd): 1 primair hij op of omstreeks 6 november 2012 te Beverwijk, althans in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schotwond en/of een of meerdere botbreuk(en) en/of beschadiging van een zenuw) heeft toegebracht, door opzettelijk met vuurwapen in de richting van/op de arm en/of lichaam van die [slachtoffer 6] te schieten;
subsidiairhij op of omstreeks 6 november 2012 te Beverwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van/in/ op de arm en/of het lichaam van die [slachtoffer 6] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 6 november 2012 te Beverwijk, althans in Nederland, grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, immers heeft verdachte met een vuurwapen een kogel afgevuurd (of verschoten) in een (afgesloten) ruimte waar zich tevens bevond een persoon genaamd [slachtoffer 6] , waardoor (mede) aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 6] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in het uitoefenen van de ambts- of beroepsmogelijkheden van genoemde [slachtoffer 6] was ontstaan, te weten (te weten een schotwond en/of een of meerdere botbreuk(en) en/of beschadiging van een zenuw);
2
Hij op of omstreeks 6 november 2012 te Beverwijk, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een (geladen) pistool, in elk geval een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op basis van een gewijzigde tenlastelegging en omdat in hoger beroep uitgebreid nader feitenonderzoek is verricht.
Hoofdstuk 1 -Algemene inleiding
Het hof wijst heden arrest in de megazaak Ebetsu ook wel de Staatsliedenbuurtzaak. In deze zaak gaat het om twee verdachten, te weten [verdachte] en [medeverdachte] . Voor de leesbaarheid zal het hof de verdachten ook aanduiden met hun achternaam.
[verdachte] en [medeverdachte] wordt verweten dat zij zich op 29 december 2012 in Amsterdam, al dan niet samen met anderen, schuldig hebben gemaakt aan:
moord/doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
poging moord/doodslag op [slachtoffer 3]
poging moord/doodslag op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Het hof zal de slachtoffers zoveel mogelijk aanduiden met hun achternaam.
Daarnaast wordt [verdachte] verweten dat hij zich op 24 januari 2013 heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. En dat hij zich op 6 november 2012 in Beverwijk schuldig heeft gemaakt aan:
zware mishandeling of een poging daartoe, dan wel een ander door zijn schuld zwaar lichamelijk letsel toebrengen
het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Het hof zal in hoofdstuk 2 de vrijspraken bespreken.
Het hof zal in hoofdstuk 3 ingaan op wat er is voorgevallen in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam op 29 december 2012 vanaf omstreeks 22.30 uur. Het hof baseert zich hierbij op hetgeen getuigen daarover hebben verklaard en wat kan worden afgeleid uit ter plaatse verricht forensisch onderzoek. Het hof zal telkens door middel van voetnoten verwijzen naar de vindplaatsen van de bewijsmiddelen. Daarbij is van belang dat in de onderhavige zaak niet ter discussie staat dat op verschillende plekken in de Staatsliedenbuurt met verschillende wapens op meerdere personen is geschoten, dat [slachtoffer 3] heeft kunnen ontsnappen door in het water van het Oostelijk Marktkanaal te springen en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zodanig gewond zijn geraakt dat zij vrijwel direct aan hun verwondingen zijn overleden. Evenmin staat ter discussie dat degenen die bij deze schietincidenten betrokken waren in een zilvergrijze Audi en een zwarte Volkswagen Golf reden en dat deze auto’s vanuit de Staatsliedenbuurt over de Haarlemmerweg in de richting van Sloterdijk zijn gereden, waarbij op de kruising met de Australiëhavenweg vanuit de Audi op de motoragenten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is geschoten. De Audi is vervolgens achtergelaten op de Bok de Korverweg, de Golf is niet terug gevonden. In een sloot dicht bij waar de Audi is achtergelaten zijn vier wapens aangetroffen, waarvan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) er twee met de hiervoor genoemde schietincidenten in verband heeft gebracht.
Het hof zal in hoofdstuk 4 ingaan op een aantal (forensische) bevindingen en de bruikbaarheid van de resultaten ervan voor het bewijs. Het hof doet dit deels naar aanleiding van door de verdediging van [verdachte] respectievelijk [medeverdachte] gevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Daarbij zij opgemerkt dat hoewel een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt strikt genomen alleen voorligt in de zaak waarin het is gedaan, het hof in dit geval gelet op de onderlinge verwevenheid van deze formeel op zichzelf staande zaken, na te noemen onderwerpen in beide arresten zal bespreken, ongeacht of dit gelet op hetgeen is aangevoerd strikt genomen noodzakelijk is. Het betreft, kort gezegd:
de bivakmuts
de Colt uit de sloot
de hoofdsteunen uit de Audi
e Nike sportschoenen uit het tuinhuisje.
Het hof zal in hoofdstuk 5 ingaan op het alternatieve scenario met betrekking tot verdcahtes aanwezigheid in de Staatsliedenbuurt.
In hoofdstuk 6 zal het hof op het door de verdediging geschetste scenario met betrekking tot de Colt.
Het hof zal in hoofdstuk 7 ingaan op de overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Het hof zal in hoofdstuk 8 de overige voorwaardelijke verzoeken bespreken.
Hoofdstuk 2 -Vrijspraak
Zaak B onder 1 primair en subsidiair
Het hof zal de verdachte , zoals gevorderd door het Openbaar Ministerie en bepleit door de verdediging, vrijspreken van het in zaak B onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde. Wat er ook zij van de aanwezigheid van een kennelijk doorgeladen vuurwapen in een slaapkamer, uit de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer 6] kan niet worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, een kogel op haar heeft afgevuurd.
Zaak B onder 2
Het hof zal de verdachte ook vrijspreken van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde. Anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier weliswaar blijkt dat de verdachte op 6 november 2012 een vuurwapen voorhanden had, echter niet is komen vast te staan dat dit een vuurwapen van categorie III betrof. Dat sprake was van een vuurwapen van die categorie, volgt alleen uit de verklaring van de verdachte zelf, die heeft verklaard dat hij op 6 november 2012 in Beverwijk per ongeluk een kogel op [slachtoffer 6] heeft verschoten en dat dit is gebeurd met de op 29 december 2012 in de sloot bij de Nico Broekhuysenweg aangetroffen Colt. Andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat sprake was van een wapen van categorie III zijn er niet. Hetgeen [slachtoffer 6] over het wapen, waardoor zij is geraakt, heeft verklaard is daarvoor onvoldoende onderscheidend. Anders forensische bevindingen, waarin de stelling van de verdachte bevestiging vindt, zijn er evenmin.
Hoofdstuk 3 - Vaststaande feiten en omstandigheden1.
Op grond van de stukken in het dossier Ebetsu en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 29 december 2012 vanaf 22:30 uur zijn meldingen bij de politie binnengekomen over schoten in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam (bij het Van Bossepad, de Van Bossestraat, de Schaepmanstraat en de Tweede Keucheniusstraat), slachtoffers, een zilvergrijze Audi met [kenteken] , een zwarte VW-Golf en over een op de kruising van de Van Bossestraat met de Schaepmanstraat staande zwarte Range Rover.
Plaats delict 1 – de Staatsliedenbuurt
Verbalisanten die naar aanleiding van deze meldingen ter plaatse zijn gekomen, hebben in de Van Bossestraat ter hoogte van nummer 94/96 de zwaargewonde – naar later is gebleken – [slachtoffer 2] aangetroffen.2.[slachtoffer 2] is naar het VU Medisch Centrum overgebracht, waar hij kort daarna alsnog aan zijn verwondingen is overleden. Pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hij is overleden door verbloeding in combinatie met weefselschade aan de hersenen en uitval van hersenfuncties ten gevolge van schotletsels. Er zijn vijf schotletsels vastgesteld, waarvan een doorschotletsel in het rechter bovenbeen en een doorschotletsel in het hoofd.3.
Verbalisanten hebben in de Tweede Keucheniusstraat het lichaam van de overleden – naar later is gebleken – [slachtoffer 1] aangetroffen.4.Pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hij is overleden door uitval van hersenfuncties in combinatie met verbloeding ten gevolge van zeer veel schotletsels. Er zijn schotwonden aangetroffen in het hoofd, de romp en de benen. Er zijn minimaal zestien en maximaal zeventien schotkanalen vastgesteld.5.
Op de kruising van de Van Bossestraat en de Schaepmanstraat is een zwarte Range Rover met het Franse [kenteken] aangetroffen. Het linker voor- en achterportier van die auto stond open. De alarmlichten knipperden.6.Bij onderzoek zijn onder meer elf doorschotbeschadigingen aangetroffen in de voorruit en in het plaatwerk van het dak van de Range Rover. In de hoofdsteunen en in de hemelbekleding zijn ook schotbeschadigingen aangetroffen en er zijn munitiedelen, onder andere stalen kernen, in de Range Rover gevonden.7.
Diverse getuigen8.hebben gezien dat een man vanuit de richting van het Van Bossepad naar de Range Rover is gelopen en dat hij vanachter de bestuurderstoel een tasje uit die Range Rover heeft gepakt, waarna hij in de richting van De Kempenaerstraat is gelopen, waar hij in de buurt van het lichaam van
[slachtoffer 1] is gezien. Op de kruising van de Tweede Keucheniusstraat met De Kempenaerstraat heeft die man met [verbalisant 1] gesproken. Die man – naar is gebleken [slachtoffer 3] – heeft tegen [verbalisant 1] verklaard: “Ik zat in de auto die beschoten is. Ik heb de kogels om me heen horen vliegen. Ik ben niet geraakt. Mijn vriend ligt daar op de grond. Ik wil weten wie het is. Ik wil weten welke van mijn vrienden is neergeschoten. Ik ken de drie jongens die hebben geschoten en die in de Audi zaten. U vraagt mij wie het waren. In de Audi zat Popeye. Popeye is de oudste broer van de jongen die de juwelier heeft doodgeschoten. Juwelier Hund.”9.
De getuigen
Diverse getuigen hebben verklaard over hetgeen zij die avond hebben gezien en gehoord.
De getuige [L.C.]10.heeft verklaard dat zij omstreeks 22.30 uur met haar hond is gaan wandelen. Lopend op het Van Bossepad in de richting van de Schaepmanstraat, ter hoogte van de Van Rappardstraat zag zij opeens een jongen rennen. Deze jongen kwam vanuit de richting van de Van Rappardstraat en sprong in de struiken op het hoekje van het Van Bossepad en de Visseringstraat. Zij zag de man over het Van Bossepad richting de Schaepmanstraat rennen. Zij zag dat deze man werd gevolgd door twee andere mannen. Zij zag dat die twee mannen ook de struiken insprongen. Zij zag dat één van die mannen een groot zwart voorwerp in zijn handen had. Zij hoorde harde knallen en zag rode flitsen. Zij heeft de jongens niet in het gezicht gekeken. Zij schrok en is weggerend de Van Rappardstraat in. Daar is zij bij een man in een deuropening gaan staan (het hof begrijpt: bij [B.B.] ). Toen ze daar stond, zag ze die twee mannen bij een grijs/zilverkleurige Audi, die op de hoek van de Van Bossestraat en de Van Rappardstraat dicht bij de vuilnisplaats stond, staan.
De getuige [M.H.]11., die zich in haar woning op de hoek van de Van Bossestraat en de Van Rappardstraat bevond, hoorde omstreeks 22:30 uur een auto hard aan komen rijden. Vlak daarna hoorde zij schoten. Zij heeft uit haar raam gekeken dat zicht biedt op de Van Rappardstraat. Zij zag vlak voor haar woning ter hoogte van de vuilcontainer een zilvergrijze Audi met [kenteken] staan, met de neus richting het Van Bossepad. Zij zag twee mannen met zwarte handschoenen en zwarte bivakmutsen en met zwart metalen automatische geweren met schouderband om de nek, zijwaarts teruglopen vanaf het Van Bossepad naar de Audi. Zij zag beide mannen aan de bijrijderskant instappen, waarna de Audi hard achteruit reed in de richting van de Van Bossestraat.
De getuige [A.S.]12.heeft verklaard dat zij omstreeks 22.35 uur in de geopende deur van haar
woonboot, gelegen aan het Van Bossepad, stond. Zij hoorde ter hoogte van nummer 26, zo’n 80 meter naar rechts (het hof begrijpt: richting de Van Rappardstraat) een stuk of zeven harde knallen, waarna het even stil was voordat zij weer een serie knallen hoorde die dichterbij leek. Kort daarna en vlakbij waar zij stond, hoorde zij een plons. Zij is vervolgens in de richting van de Van Rappardstraat gelopen. Zij zag aan de achterzijde van de woonboot van de buren een man met kletsnatte kleren staan. Die man zei dat er was geschoten en dat ze de politie moest bellen. Zij heeft die man op haar woonboot binnengelaten. Zij zag dat de man zijn jas uitdeed en naar zijn lijf keek, kennelijk om te zien of hij geraakt was. Zij heeft tegen die man gezegd dat ze geen bloed zag, waarna hij zei dat hij zijn vriend moest zoeken en is weggaan. Deze man is – naar het hof begrijpt – [slachtoffer 3] .
De getuige [A.K.]13.heeft verklaard dat zij omstreeks 22.30 uur vanaf haar balkon op de Van Rappardstraat naar buiten keek. Zij zag aan de overkant van de straat bij de betaalautomaat op de hoek van de Van Bossestraat en de Van Rappardstraat een grijze auto met de neus naar het Van Bossepad staan. Zij zag twee jongens gehaast uit de richting van het Van Bossepad terug komen lopen in de richting van de grijze auto. Zij zag dat de grijze auto achteruit reed en dat een van die jongens instapte. De ander jongen stapte ook in. De grijze auto reed achteruit de Van Rappardstraat in om vervolgens vooruit de Van Bossestraat in te rijden. Ze reden met hoge snelheid weg. Ze zag daarna een zwarte auto uit de Visseringstraat komen rijden.
De getuige [B.B.]14., die op bezoek was op de Van Rappardstraat, heeft verklaard dat hij buiten veel lawaai hoorde en dat hij, toen hij de voordeur opendeed, een vrouw met een hond zag lopen. Hij heeft verklaard dat de vrouw zichtbaar geschrokken was en dat zij, wijzend in de richting van het Van Bossepad, riep dat er mensen aan het schieten waren. [B.B.] is daarop naar zijn eigen woning op de Van Bossestraat gerend. Toen hij bij de hoek was, zag hij een Audi heel hard aan komen rijden uit de Visseringstraat, via de Van Rappardstraat de Van Bossestraat in. Hij zag een tweede auto, een zwarte Golf, aan komen rijden. Toen hij bij de voordeur van zijn woning was, zag hij dat de Audi stil stond in de Van Bossestraat – hij dacht ter hoogte van nummer 93 – en dat de VW Golf achter de Audi ging staan. Hij zag dat er drie mannen uit de VW Golf stapten, de bestuurder bleef zitten. Hij zag dat die drie mannen naar de overkant van de Van Bossestraat liepen. Hij zag die mannen naast elkaar staan op het trottoir en hoorde toen drie aparte knallen. Hij zag de drie mannen daarna rustig teruglopen naar de VW Golf en instappen. Hij zag dat de Audi pas weg reed toen de drie mannen terugliepen naar de VW Golf. Hij zag dat de mannen in de VW Golf stapten, waarna deze met hoge snelheid wegreed. Hij is naar buiten gegaan en naar het slachtoffer – het hof begrijpt: [slachtoffer 2] – gelopen. Hij zag dat het slachtoffer beschoten was en zwaar ademde.
Ook de getuige [A.B.]15.heeft verklaard dat hij een zwarte Golf, met vier personen, vanuit de richting van de Van Rappardstraat de Van Bossestraat in zag rijden. Hij zag dat de twee personen die achterin zaten door het geopende raam linksachter op een persoon die over de stoep van de Van Bossestraat rende, schoten. Hij zag die man eerst rennen en toen op de grond liggen. Hij zag drie mannen met zwarte bivakmutsen uit de Golf stappen, de bestuurder bleef zitten. Hij zag dat die drie mannen naar de man op de stoep liepen en op hem schoten, waarna ze terugliepen naar de Golf en wegreden. De getuige is vervolgens naar buiten gegaan, naar het slachtoffer.
De getuige [L.Z.]16., wonend op de kruising Schaepmanstraat/Van Bossestraat, heeft verklaard dat hij een man naar een in de Schaepmanstraat geparkeerde Range Rover zag rennen. Hij zag dat de Range Rover achteruit reed en daarna snel vooruit door de Schaepmanstraat in de richting van De Kempenaerstraat. Hij zag op dat moment dat een lichtgekleurde auto vanuit de Kempenaerstraat de Schaepmanstraat inreed. Hij zag dat de Range Rover met zijn neus tegenover de lichtgekleurde auto stil kwam te staan. Hij zag daarop veel lichtflitsen, zo’n zes tot acht. Hij zag dat de Range Rover achteruit reed en tegen geparkeerde auto’s tot stilstand kwam. De lichtgekleurde auto bleef tijdens dat achteruit rijden stil staan. Hij zag dat de deur aan de bestuurderszijde van de Range Rover open ging en dat een persoon wegrende de Van Bossestraat in, in de richting van de Tweede Keucheniusstraat. Hij zag dat de lichtgekleurde auto met hoge snelheid achter de wegrennende man aanreed. Kort daarna hoorde de man weer knallen.
De getuige [L.W.]17.heeft verklaard dat zij knallen hoorde en het geluid van een aanrijding. Zij keek uit haar raam en zag een Range Rover met de linkerzijde tegen geparkeerde auto’s staan. Het leek of hij klem stond. Zij zag de bestuurder uit de Range Rover stappen en wegrennen in de richting van de Tweede Keucheniusstraat. Volgens haar zag haar vriend (het hof begrijpt: [J.H.]18., die een zilverkleurige Audi met een ster of barst in de voorruit aan de bijrijderskant beschrijft) een Audi met hoge snelheid achter de wegrennende jongen aanrijden. Zij zijn naar buiten gegaan en zagen in de Tweede Keucheniusstraat (in de richting van het Van Beuningenplein) de man op de grond liggen die net daarvoor uit de Range Rover was weggerend.
De getuige [A.A.]19.heeft verklaard dat zij een jongen zag, die werd achtervolgd door een grijze auto. De getuige bevond zich op dat moment op de Van Bossestraat. Ze zag dat een man, zittend op de bijrijderstoel, een geweer op de rennende jongen richtte. Het geweer was zwart en ongeveer 50 tot 60 centimeter lang. Daarna hoorde ze schoten.
De getuige [C.S.]20.heeft verklaard dat zij een man uit de richting van de Schaepmanstraat op de Van Bossestraat hard zag rennen in de richting van de Tweede Keucheniusstraat. Direct daarna zag zij een grijze auto in de Van Bossestraat rijden. De auto kwam uit de richting van de Schaepmanstraat en reed in de richting van de Tweede Keucheniusstraat. Ze zag dat de auto ongeveer twee meter achter de hard rennende man bleef rijden. Op het moment dat de auto ter hoogte van haar woning reed, zag ze dat er een zwarte dikke staaf van ongeveer 60 centimeter uit het raam van de rechter voorportier van die auto stak. De staaf was gericht op de rennende man. Zij is vervolgens een trap naar beneden gelopen en zag toen niets meer. Wel hoorde zij weer een serie harde knallen.
De getuige [R.B.]21.heeft verklaard dat hij knallen hoorde en uit het raam van zijn woning de Tweede Keucheniusstraat in keek. Hij zag een grijze auto midden op straat staan. Hij zag vanaf de bijrijdersplek een man met een zwarte bivakmuts en een zwart machinegeweer in zijn handen uitstappen. Hij hoorde knallen en zag flitsen uit het wapen komen. Hij keek in de richting waarin werd geschoten en zag daar een man in elkaar zakken. Hij zag de schutter al schietend voor de auto langs naar die man lopen. Hij zag dat de schutter naast het slachtoffer ging staan en van zeer korte afstand nog een paar keer op het slachtoffer schoot, waarbij hij het wapen recht boven het slachtoffer (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) hield. Hij zag dat de schutter daarna terug liep naar de grijze auto en op de bijrijdersplek instapte, waarna de auto wegreed in de richting van de Van Hallstraat.
De getuige [C.T.]22.heeft verklaard dat hij met zijn zoon op de Van Hallstraat, ter hoogte van de Watertoren, in de richting van de Haarlemmerweg liep, toen hij opeens schoten hoorde. Zijn zoon en hij zijn door gelopen. Toen zij op de Haarlemmerweg vlakbij de begraafplaats liepen, reden er twee auto’s langs in de richting van Sloterdijk. Hij zag eerst een zilverkleurige Audi met hoge snelheid langs rijden. Direct daar achter, op bumperafstand, reed een zwarte Volkswagen Golf. Ze scheurden als een soort pakketje achter elkaar aan. Zijn zoon [A.T.]23.verklaart ook over het horen van schoten toen zij vlakbij de Haarlemmerweg waren en over de Audi en een Volkswagen Golf die hard en direct achter elkaar over de Haarlemmerweg in de richting van Zwanenburg reden.
Sporenonderzoek
Op diverse plaatsen is/zijn munitie en/of munitiedelen aangetroffen, onder meer:
- zestien flessenhals hulzen in de buurt van het perkje op de hoek van de Van Rappardstraat met het Van Bossepad (AAFM4914NL)24.;
- één huls bij het parkeervak in de Van Rappardstraat ter hoogte van huisnummer 12 (AAFJ2810NL) en vijf hulzen in het perkje op de hoek van de Van Rappardstraat met het Van Bossepad (AAFJ2811NL t/m AAFJ2815NL)25.;
- zes hulzen in de bosschages bij het Van Bossepad (AAEY8213NL)26.;
- een huls in de bosschage op de hoek van de Van Bossestraat en de Tweede Keucheniusstraat (AAEV2910NL)27.en nadat de bosschages waren gesnoeid nog eens 3 hulzen (AAFS3580NL t/m AAFS3582NL)28..
Op de stoep rondom [slachtoffer 2] zijn vier hulzen (AAFM5308 t/m AAFM5311NL) en een manteldeel (AAFM5312NL) aangetroffen. Op het trottoir van de Schaepmanstraat ter hoogte van nummer 228 lag een manteldeel van een kogel (AAFM5166NL).29.Bij de schouw zijn in zijn lichaam nog drie kogelpunten (AAEY8219NL t/m AAEY8221NL) en een kogel (AAFM5851NL) aangetroffen.30.
In de buurt van het lichaam van [slachtoffer 1] zijn zeven hulzen (AAFM4925NL t/m AAFM4931NL), vijf kogelpunten (AAFM4918NL t/m AAFM4921NL en AAFM 4932NL) en drie manteldelen (AAFM4922NL t/m AAFM4924NL) aangetroffen.31.Bij de schouw zijn in zijn lichaam nog vijf kogelpunten aangetroffen (AAEY8214NL t/m AAEY8218NL).32.
Er is onderzoek gedaan naar schade bij een woonboot gelegen aan het Van Bossepad 12. Aan de voorgevelzijde in de kinderkamer zat een perforatie, in de wand naar de gang en in de achtergevel ook. De perforaties liggen in één lijn en zijn dus zeer waarschijnlijk veroorzaakt door één kogel. Er werd geen kogel aangetroffen. Aan de voorgevelzijde in de ouder slaapkamer zat ook een perforatie. In de perforatie in de wand van de achtergevel is een kogel gevonden. Deze perforaties lagen ook in één lijn en zijn dus zeer waarschijnlijk door de aangetroffen kogel (AAFM4885NL) veroorzaakt.33.
Op diverse plekken in de Staatsliedenbuurt zijn mogelijke (schot)beschadigingen geconstateerd. In de paal van een verkeersbord op de hoek van de Van Rappardstraat met het Van Bossepad is een gefragmenteerde kogel met stalen kern aangetroffen.34.Op het Van Bossepad zijn beschadigingen aan auto’s geconstateerd, te weten een inschot in de achterzijde van het dak en een barst in de voorruit bij een Renault Clio met [kenteken] en een inschot in het rooster aan de voorzijde bij een Volkswagen Transporter met [kenteken] .35.In de Tweede Keucheniusstraat bij perceel 7 stond een Mercedes-Benz met [kenteken] . De kentekenplaat van deze auto lag op de grond en ter hoogte van de letter G zat een gat, net als in de kofferbak. In een muur in de Tweede Keucheniusstraat ter hoogte van de brievenbussen is een kogelpunt aangetroffen.36.In de Schaepmanstraat ter hoogte van perceel 226 zat aan de rechter zijkant ter hoogte van de achterste ruit een gat in het plaatwerk van een geparkeerde Volvo V70 met [kenteken] .37.
Plaats delict 2 – Haarlemmerweg/Australiëhavenweg
Naar aanleiding van de meldingen over het schieten in de Staatsliedenbuurt en het wegrijden van de Audi in de richting van de Haarlemmerweg hebben de verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zich gepositioneerd langs de Haarlemmerweg.
Om 22:36 uur wordt gemeld dat een motoragent achter een Audi aanrijdt en dat op de Haarlemmerweg op politiemensen wordt geschoten. Om 22:37 uur roept een motoragent op de Haarlemmerweg via portofoonverkeer: “We worden beschoten. Automatische wapens.”38.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] blijkt het volgende.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij vanaf zijn positie een grijskleurige Audi aan zag komen rijden, dat die Audi met hoge snelheid reed en dat hij met zwaailicht de achtervolging heeft ingezet. Hij zag dat de Audi afremde op de kruising van de Haarlemmerweg en de Australiëhavenweg. Hij zag dat de Audi stapvoets over de kruising reed. Hij zag dat [slachtoffer 4] , die zich daar had opgesteld, in de richting van de Audi reed. Op het moment dat de Audi [slachtoffer 4] passeerde zag [slachtoffer 5] steekvlammen uit het rechterachterportier komen en hoorde hij het geluid van geweerschoten. De afstand tussen [slachtoffer 4] en de Audi bedroeg op dat moment zo’n vijf meter. [slachtoffer 5] zag [slachtoffer 4] direct daarna met zijn motor op het wegdek vallen. [slachtoffer 5] hoorde dat de geweerschoten doorgingen. Hij zag dat er ook zijn kant op werd geschoten, waarna hij achter/onder zijn dienstmotor is gaan liggen. Hij zag dat de steekvlammen zijn richting op gingen en hij voelde projectielen langs hem schieten. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij de Audi aan zag komen rijden, met daarachter [slachtoffer 5] . Hij zag dat toen de Audi vlak bij hem was, één van de rechter zijruiten open ging, waarna de loop van een vuurwapen zichtbaar werd. Hij zag steekvlammen uit dat raamportier komen en hoorde zware knallen, die hij herkende als automatisch geweervuur. Hij zag dat er, terwijl de Audi over de kruising reed, voortdurend in hun richting werd geschoten. Hij zag meerdere patronen afketsen op het wegdek. Hij zag de Audi wegrijden in de richting van Halfweg.39.
De motoren van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] zijn onderzocht. Daarbij werd aan de motor van [slachtoffer 4] een perforatie waargenomen in een uitlaatpijp aan de voorzijde van het motorblok en twee perforaties in het expansiedeel van de uitlaat achter het motorblok en voor de einddemper. Hoewel de hoek waarin de motor zich bevond op het moment van raken niet kan worden vastgesteld, past de hoek waaronder het projectiel de uitlaat aan de voorzijde heeft doorboord het meest bij een projectiel dat rechts voor de motor op een hard oppervlak is gericocheerd en de (schots)lijn waaronder het projectiel het expansiedeel van de uitlaat heeft doorboord het meest bij een gekantelde motor.40.
Ook is er onderzoek gedaan op de kruising van de Haarlemmerweg en de Australiëhavenweg. Daarbij zijn tien flessenhalshulzen, kaliber 7,62 x 39 mm (AAFM4915NL en AAEQ2075NL) aangetroffen.41.
Plaats delict 3 – Omgeving Bok de Korverweg
De Audi
De Audi is vervolgens met zeer hoge snelheid vanaf de Haarlemmerweg via de Osdorperweg voorbij de Tom Schreursweg linksaf de Joris van den Berghweg ingereden42.en daarna, volgens de getuige
[R.M.]43., uit de richting van de Nico Broekhuysenweg de Bok de Korverweg op. [R.M.] heeft verder verklaard dat hij het geluid hoorde van sirenes en een helikopter. Hij zag de Audi stilstaan op de Bok de Korverweg ter hoogte van de brug bij de Gerda Brautigamstraat. Hij zag dat de Audi daarna in een parkeervak werd geparkeerd, met de neus in de richting van de sportvelden. Hij zag twee jongens, de een langer dan de ander, uit de Audi komen en over de brug bij de Gerda Brautigamstraat de woonwijk inrennen. Hij zag dat de jongens stopten met rennen toen ze hem zagen. De lange jongen liep voorop op één meter gevolgd door de andere jongen. Hij zag dat de lange jongen zijn jack voor zijn hoofd hield en dat de andere jongen zijn gezicht van hem afwendde. Hij is, omdat de jongens uit het zicht verdwenen, over het pad naar de Gerda Brautigamstraat gerend maar heeft de jongens niet meer gezien. Daarna is hij teruggelopen naar de Audi.
Om 22:51 uur wordt gemeld dat op de Bok de Korverweg een voertuig is achtergebleven.44.Ter plaatse gekomen verbalisanten hebben een zilverkleurige Audi met [kenteken] aangetroffen. Zij zagen dat de voorruit aan de bijrijderskant was gebarsten, dat de lampen nog aan waren en dat in de auto licht brandde. De koeling maakte een loeiend geluid. In het voertuig waren geen personen meer aanwezig.45.
Bij nader onderzoek aan de Audi is het volgende geconstateerd.46.
- Het bloed op de kentekenplaat aan de voorzijde van de Audi matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] .47.
- -
In de voorruit van de Audi zaten zestien beschadigingen lijkend op schotbeschadigingen. Aan de linkerzijde van de ruit zaten glasbreuken zonder opening. De beschadigingen waren gegroepeerd in het midden/rechterzijde van de ruit. Onder andere op het dashboard lag fijn glasgruis. De meeste beschadigingen waren langwerpig van vorm. De randen van de beschadigingen aan de buitenzijde waren licht van kleur en de onderkant aan de binnenzijde donker van kleur.
- -
In de Audi werden elf flessenhalshulzen aangetroffen (AAFJ2766NL t/m AAFJ2776NL): vier in het vak van het voorportier aan de rechterzijde, twee op de mat naast de rechtervoorstoel, één op de mat onder de rechtervoorstel, twee onder de mat bij de achterbank aan de rechterzijde, één onder de rechtervoorstoel aan de rechterzijde van de auto en één onder de mat van de linker voorstoel.
- -
De binnenzijde van de auto is bemonsterd met een stofzuigervoorzetstuk met microfilter. Daarbij werden drie verschillende soorten glas (wit glas en twee soorten groen glas) aangetroffen.48.
Gezien het aantreffen van een donkere verkleuring aan de binnenzijde van de randen van de schotbeschadigingen in de voorruit, lijkend op residu van schotresten, de vorm van de schotbeschadigingen, het aantreffen van fijn glasgruis op het dashboard en het aantreffen van hulzen in de auto wordt gerelateerd dat er vanuit de auto, door de voorruit heen, naar buiten is geschoten.
Telecomgegevens
Uit onderzoek naar telecommunicatiegegevens is gebleken dat [verdachte] vanaf 24 november 2012 tot en met 6 januari 2013 gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [#639] .49.Uit de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt het volgende.50.
Overzicht gespreksgegevens van [verdachte]
Richting | Dienst | Startdatum | Starttijd | duur | Straat | telefoonnummer |
inkomend | sms | 29-12-2012 | 19:59:11 | 0 | Plein 40-45 1 Slot | |
Uitgaand | sms | 29-12-2012 | 20:04:37 | 0 | Plein 40-45 1 Slot | |
Inkomend | sms | 29-12-2012 | 22:45:48 | 0 | Bok de Korverweg 4 | |
Uitgaand | gesprek | 29-12-2012 | 22:46:03 | 22 | Bok de Korverweg 4 | [#068]51. |
Inkomend | sms | 29-12-2012 | 22:46:05 | 0 | Troelstralaan | |
Inkomend | sms | 29-12-2012 | 22:46:51 | 0 | Troelstralaan | |
Uitgaand | gesprek | 29-12-2012 | 22:48:58 | 8 | Troelstralaan | [#068] |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:50:13 | 0 | Troelstralaan | [#068] |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:50:55 | 3 | [#068] | |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:51:00 | 0 | Troelstralaan | [#068] |
Uitgaand | gesprek | 29-12-2012 | 22:51:09 | 2 | Troelstralaan | [#068] |
Uitgaand | gesprek | 29-12-2012 | 22:51:32 | 0 | Troelstralaan | [#068] |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:52:01 | 6 | [#068] | |
Uitgaand | gesprek | 29-12-2012 | 22:53:07 | 0 | Troelstralaan | [#355] |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:53:25 | 23 | Plein 40-45 1 Slot | [#068] |
Inkomend | sms | 29-12-2012 | 22:53:36 | 0 | Plein 40-45 1 Slot | |
Inkomend | gesprek | 29-12-2012 | 22:53:57 | 24 | Plein 40-45 1 Slot | [#012] |
Het telefoonnummer #639 bevindt zich op 29 december 2012 om 22:45 uur en om 22:46 uur onder bereik van (het hof begrijpt: aanstraalt op) de zendmast Bok de Korverweg 4 te Amsterdam. Gebleken is dat dit telefoonnummer op 29 december 2012 tussen 20:04 uur en 22:45 uur niet bereikbaar was dan wel stond uitgeschakeld.52.Vanaf 22:53 uur is dit telefoonnummer niet meer in gebruik.53.
De sloot
In de sloot parallel aan de Nico Broekhuysenweg, langs de door de Audi gereden route, zijn op 4, 5 en 11 januari 2013 in totaal vier vuurwapens aangetroffen. Het eerste is gevonden op 4 januari 2013 omstreeks 16:25 uur ter hoogte van lantaarnpaal 43363. Vervolgens zijn om dat wapen heen, op 20 tot 30 meter van elkaar, damwanden geslagen en is het tussenliggende stuk van de sloot leeggepompt. Met behulp van een metaaldetector is vervolgens diezelfde dag omstreeks 23.20 uur het tweede wapen aangetroffen op nagenoeg dezelfde plek als waar het eerste wapen lag. Op 5 januari 2013 omstreeks 00.48 uur is ter hoogte van lantaarnpaal 43363 een derde wapen aangetroffen. Op 11 januari 2013 omstreeks 14.30 uur is ten slotte een vierde wapen aangetroffen op dezelfde locatie als waar de drie andere wapens zijn gevonden.54.
Het eerste wapen (AAFA6453NL) betreft een (semi-)automatisch werkend aanvalsgeweer van het merk Zastava, model M70, kaliber 7,62 x 39. Het ontwerp van dit geweer is gebaseerd op het model AK-47 en wordt ook wel Kalasjnikov genoemd. Er bevond zich in de kamer één patroon en in het magazijn zaten negentien patronen.55.
Het tweede wapen met het opschrift ‘Colt .38 automatic’ (AAFO4664NL) stond op scherp met de hamer naar achter. In de kamer bevond zich één patroon, in de houder zaten acht patronen. Het betreft een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Colt, model Super 38 Automatic, kaliber .38 Super Auto. In de bijgeleverde patroonmagazijn passen – naar het hof begrijpt: bij normaal gebruik – maximaal negen patronen.
Het derde wapen (AAFO4665NL) is aangetroffen zonder magazijnhouder en/of patroon in de kamer. Het betreft een (semi-)automatisch werkend aanvalsgeweer van het merk Zastava, model M70AB2, kaliber 7,62 x 39. Het ontwerp van dit geweer is gebaseerd op het model AK-47 en wordt ook wel Kalasjnikov genoemd.56.
Het vierde wapen (AAFA6474NL) is geladen, met de hamer ontspannen (dubbel action) met één patroon in de kamer en zeven patronen in de houder aangetroffen. Het betreft een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9mm Parabellum. In bijgeleverde patroonhouder kunnen maximaal vijftien patronen.57.
De wapens zijn door het NFI onderzocht op DNA-, glas- en dactysporen. Op de Colt zijn DNA-sporen aangetroffen.
Munitie-wapen vergelijkend onderzoek58.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan aan de hulzen en overige munitiedelen die op de verschillende plaatsen delict zijn aangetroffen en heeft onderzocht in hoeverre die hulzen en/of munitiedelen in verband te brengen zijn met de vuurwapens die in de sloot parallel aan de Nico Broekhuysenweg zijn aangetroffen.
Daarbij is, kort samengevat, vastgesteld dat voor (in totaal 51 hulzen):
- -
de 27 hulzen rond het perkje bij de kruising Van Bossestraat/Van Rappardstraat,
- -
de 4 hulzen op de hoek van de Van Bossestraat en de Tweede Keucheniusstraat
- -
de 9 hulzen die zijn aangetroffen bij de kruising van de Haarlemmerweg/Australiëhavenweg
- -
de 11 hulzen die in de Audi zijn aangetroffen
de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 (de hulzen zijn verschoten met de hierboven genoemde eerste AK-47 (AAFA6453NL)) juist is, dan wanneer hypothese 2 (de hulzen zijn verschoten met één of meer andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als die AK-47), juist is.
Ten aanzien van een aantal aangetroffen munitiedelen kon geen vergelijkend onderzoek worden uitgevoerd, maar is wel vastgesteld dat deze geschikt zijn om met beide in de sloot aangetroffen AK-47’s af te vuren. Het betreft een kogelmantel en een looddeel uit het lichaam van [slachtoffer 1] en manteldelen die in de nabijheid van zijn lichaam op straat zijn aangetroffen, een kogel uit de muur van de slaapkamer in de woonboot gelegen aan het Van Bossepad 12 en een manteldeel dat op straat is aangetroffen ter hoogte van de Schaepmanstraat 228.
Ten aanzien van zeven hulzen die bij het lichaam van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen geldt dat de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 3 (de hulzen zijn verschoten met de hierboven genoemde Glock (AAFA6474NL)) juist is, dan wanneer hypothese 4 (de hulzen zijn verschoten met één of meer andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als die Glock) juist is.
Voor één kogel uit het lichaam van [slachtoffer 1] en drie kogels, twee manteldelen en een kogelpunt, die op straat bij zijn lichaam zijn aangetroffen, zijn de bevindingen waarschijnlijker wanneer hypothese 7 (de kogels zijn afgevuurd uit de loop van de hierboven genoemde Glock (AAFA6474NL)) juist is, dan wanneer hypothese 8 (de kogels zijn afgevuurd uit één of meer andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van deze Glock) juist is. Voor één in de nabijheid van het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen kogelpunt zijn de bevindingen ongeveer even waarschijnlijker wanneer hypothese 7 juist is, dan wanneer hypothese 8 juist is.
Voor de vier hulzen die bij het lichaam van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen zijn de bevindingen waarschijnlijker wanneer deze hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde wapen. Deze hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Crvena Zastava, model 99. Voor de kogel en de vier kogelmanteldelen uit het lichaam van [slachtoffer 2] geldt dat het ongeveer even waarschijnlijk is dat deze zijn afgevuurd met één en dezelfde loop. De afvuursporen in de kogel(mantels) passen onder andere bij een Crvena Zastava.
Hoofdstuk 4 -Forensische bevindingen
Het hof stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de begrippen ‘bewijskracht’ en ‘bewijswaardering’. De bewijskracht of ‘likelihood ratio’ is een uitspraak van de forensisch onderzoeker over de waarschijnlijkheid van de bevindingen (uit het verrichte forensisch onderzoek) in het licht van geformuleerde hypothesen. De bewijskracht ziet op de vraag hoeveel waarschijnlijker de resultaten van het forensisch onderzoek zijn onder de ene hypothese ten opzichte van een andere en wordt vaak uitgedrukt in verbale termen zoals ‘iets waarschijnlijker’ of ‘veel waarschijnlijker’. De vraag of resultaten van forensisch onderzoek zullen worden gebruikt tot het bewijs van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met andere woorden de bewijswaardering, is binnen de daartoe in het Wetboek van Strafvordering gegeven kaders onderworpen aan het oordeel van de rechter die over de zaak beslist. Daarbij is de rechter vrij in de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal en spelen enerzijds de tenlastelegging en anderzijds andere beschikbare bewijsmiddelen een belangrijke rol.
Paragraaf 1 - De zwarte bivakmuts
Op 25 januari 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning aan de [adres A] in Amsterdam. Daarbij is onder het matras van het bed in de slaapkamer aan de achterzijde van die woning een zwarte bivakmuts (AAF6494NL) gevonden.59.De politie heeft vastgesteld dat [verdachte] in die woning heeft verbleven,60.hetgeen hij ter terechtzitting van het hof op 11 december 2018 ook heeft bevestigd.61.
DNA-onderzoek
Deze bivakmutus is aan de binnenzijde rondom de mondopening bemonsterd (AAFJ2275NL).62.Daarbij is DNA-materiaal aangetroffen, waarbij er aanwijzing is dat het gaat om speeksel. DNA-onderzoek door het NFI heeft een DNA-profiel van een man opgeleverd, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel (de matchkans) is kleiner dan één op één miljard.63.
Glasonderzoek
[Deskundige 1] , heeft een vergelijkend glasonderzoek verricht aan deze zwarte bivakmuts en daaromtrent het volgende gerapporteerd.64.
Op de bivakmuts zijn tien glasdeeltjes aangetroffen, waarvan er drie geschikt waren voor vergelijkend glasonderzoek. De overige glasdeeltjes zijn niet in het onderzoek betrokken, omdat deze daarvoor te klein waren. Van de drie onderzochte glasdeeltjes waren er twee afkomstig van de buitenzijde van de bivakmuts en één glasdeeltje was afkomstig van de binnenzijde van de bivakmuts.65.
Bij het vergelijkend glasonderzoek wordt vreemd- (het hof begrijpt: het te onderzoeken glas) en referentieglas met elkaar vergeleken en wordt bepaald of de resultaten beter passen bij hypothese H1 of bij de alternatieve hypothese H2. Voor deze zaak zijn op grond van de verkregen informatie de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: De op/in de bivakmuts (AAFA6494NL) aangetroffen glasdeeltjes zijn afkomstig van de vernielde autoruit(en), waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) en/of (AAFJ2844NL) heeft behoord.
Hypothese 2: De op/in de bivakmuts (AAFA6494NL) aangetroffen glasdeeltjes zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en) of glazen object(en) dan de vernielde autoruiten, waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) en (AAFJ2844NL) heeft behoord.
Het referentieglas (AAFM4917NL) betreft glas dat afkomstig is van het portier rechtsvoor van de Audi RS4 en bestaat uit gehard glas met een dikte van 3,8 mm.
Het referentieglas (AAFJ2844NL) betreft glas dat afkomstig is van de voorruit van de Audi RS4 en bestaat uit niet-gehard gelaagd glas (twee lagen glas met daartussen een laag kunststof), waarbij de afzonderlijke lagen glas 2,0 mm dik zijn. Deze afzonderlijke lagen worden hierna ‘referentieglas (AAFJ2844NL-A) en ‘referentieglas (AAFJ2844NL-B)’ genoemd.
De onderzochte glasdeeltjes zijn op de volgende kenmerken en in onderstaande volgorde met het referentieglas vergeleken:
- brekingsindex,
- samenstelling van de sporenelementen met behulp van laser ablatie inductief gekoppeld plasma massaspectrometrie (LA-ICPMS).
Daarbij geldt dat in elke volgende fase van het getrapt verlopende vergelijkend onderzoek verder wordt gegaan met de glasdeeltjes die in de vorige fase(n) van het onderzoek niet van het referentieglas konden worden onderscheiden.
In de conclusie wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de geformuleerde hypothesen.
Bij het vergelijkend glasonderzoek is het volgende vastgesteld:
- één glasdeeltje afkomstig van de buitenkant van de bivakmuts komt zowel in brekingsindex als sporenelementsamenstelling overeen met referentieglas van de voorruit laag A van de Audi (AAFJ2844NL-A), hierna: ‘glasdeeltje X’.
Bezien in het licht van voornoemde hypothesen geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn, wanneer dit deeltje afkomstig is van één van de lagen glas uit de vernielde (gelaagde) autoruit, waartoe het referentieglas (AAFJ2844NL) heeft behoord (hypothese 1) dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp (hypothese 2).
- één glasdeeltje afkomstig van de binnenzijde van de bivakmuts komt in brekingsindex overeen met referentieglas van de voorruit van de Audi laag B (AAFJ2844NL-B), maar is te klein om in sporenelementsamenstelling met het referentieglas te vergelijken, hierna ‘glasdeeltje Y’.
Bezien in het licht van voornoemde hypothesen geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek iets waarschijnlijker zijn, wanneer deze deeltjes afkomstig zijn uit de vernielde (gelaagde) autoruit, waartoe het referentieglas (AAFJ2844NL) heeft behoord (hypothese 1) dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp (hypothese 2).
- één glasdeeltje afkomstig van de buitenkant van de bivakmuts verschilt in brekingsindex van het referentieglas, daarvoor geldt dat hypothese 2 waar is.
Bij de interpretatie van de resultaten van het onderzoek stelt [Deskundige 1] dat de combinatie van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, zoals bepaald met LA-ICPMS (waarbij 10 elementen worden gemeten) zeer discriminerend is; overeenkomst tussen vergeleken glasdeeltjes leidt tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor deze glasdeeltjes veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
1.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Verweer tot uitsluiting van het bewijs van de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek
Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) omdat de zwarte bivakmuts niet op schotresten is onderzocht, terwijl een dergelijk onderzoek bij een juiste volgorde van onderzoek (eerst schotresten en daarna glasonderzoek) wel had kunnen plaatsvinden. Dit is een vermijdbare en verwijtbare onderzoekfout, waardoor de verdachte de mogelijkheid is ontnomen om op activiteitenniveau aan te tonen dat de bivakmuts niet aan hem (en naar het hof begrijpt: aan de schietpartij in de Staatsliedenbuurt) gekoppeld kan worden. Hierdoor is de verdachte ernstig benadeeld, hetgeen dient te worden gecompenseerd door het buiten de bewijsvoering houden van de bevindingen over het glasdeeltje op bronniveau.
Verweer ten aanzien van de bewijskracht van de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek
Het aantreffen van één glasdeeltje op de zwarte bivakmuts duidt niet op betrokkenheid van de verdachte als dader bij de tenlastegelegde schietincidenten. Het feit dat er slechts één glasdeeltje op de bivakmuts is aangetroffen, terwijl de hoeveelheid rondspringend glas gelet op de uitschotsporen in de voorruit van de Audi en de hoeveelheid glasresten in de Audi enorm moet zijn geweest, is een argument om aan te nemen dat dit glasdeeltje een andere oorsprong heeft of het gevolg is van een niet nader te achterhalen contaminatie. De woning aan de [adres A] kan als contaminatiebron worden aangemerkt, aangezien daar naast de zwarte bivakmuts ook een groene bivakmuts is aangetroffen, waarop eveneens één glasdeeltje is aangetroffen met een mogelijke match met glas van de Audi, terwijl het onderzoek geen enkele relatie tussen (de drager van) die muts en het schieten in de Staatsliedenbuurt heeft aangetoond. De zwarte bivakmuts is bovendien pas ongeveer één maand na het schietincident aangetroffen. Niet is vast te stellen wat er in de tussentijd met die muts is gebeurd.
Daar komt bij dat de bewijswaarde van de uitkomsten van het vergelijkend glasonderzoek zeer beperkt is, zodat daaruit geen redengevende conclusies kunnen worden getrokken. Vastgesteld moet worden dat één van de drie onderzochte glasdeeltjes niet afkomstig is van één van de vernielde autoruiten van de Audi. Hieruit volgt dat de bivakmuts niet exclusief met het schietincident in verband kan worden gebracht maar ook met andere activiteiten waarbij sprake was van gebroken glas. De door het NFI bij het glasonderzoek gebruikte vergelijkende hypothesen zijn zeer ruim (gebroken voorruit versus willekeurige andere ruit of glazen object), terwijl het NFI voor de toetsing van de hypothesen waar het autoruiten betreft gebruik heeft gemaakt van een zeer beperkte glasverzameling, aangezien daarin geen enkel glas en analyseresultaat van een voorruit van Audi is opgenomen. De conclusie dient volgens de verdediging dan ook te zijn, dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek niet in belastende zin tegen de verdachte kunnen worden gebruikt.
1.2
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd dat de deskundige van het NFI op een juiste wijze de statistische waarschijnlijkheid en dus de wetenschappelijke bewijskracht heeft berekend, zodat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Het Openbaar Ministerie acht de bewijswaarde van het glasdeeltje dat in brekingsindex en sporenelementsamenstelling overeenkomt met het referentieglas van de Audi – in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen – van betekenis. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie gewezen op de opmerkingen van deskundige [deskundige 2] in het IDFO-rapport van 19 september 2018 met betrekking tot de berekening van de waarschijnlijkheid in relatie tot de glasverzameling in de database. Daarbij wordt opgemerkt dat het scenario dat de verdachte veelvuldig in de buurt van kapotte voorruiten van Audi’s uit dezelfde productiebatch (dus met dezelfde sporenelementsamenstelling van de voorruit van de onderhavige Audi) – waarbij de a priori kans-verhouding inderdaad anders had moeten luiden – niet is gesteld of aannemelijk geworden.
1.3
Oordeel van het hof
Verweer tot uitsluiting resultaten vergelijkend glasonderzoek van het bewijs
Daargelaten de vraag of de stelling dat sprake is van een onderzoekfout door de deskundigen van het NFI vanwege een onjuiste volgorde van onderzoek, indien juist, de gevolgtrekking kan dragen dat dit een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert, berust de stelling dat geen schotrestenonderzoek heeft plaatsgevonden op een onjuiste weergave van de feiten. Blijkens het rapport van het NFI van 29 juli 2016, opgemaakt door [deskundige 3]66.heeft een schotrestenonderzoek plaatsgevonden aan een stofmonster en aan een gridje met glasdeeltjes, beide afkomstig van de buitenzijde van de zwarte bivakmuts. De conclusie van dit schotrestenonderzoek luidt: ‘Het onderzoek heeft geen relatie aangetoond tussen de onderzochte bemonsteringen (glasdeeltjes op het gridje en stofmonster) van de bivakmuts (AAFA6494NL) en een schietproces’. Nu wel een schotrestenonderzoek aan de zwarte bivakmuts heeft plaatsgevonden en dit geen de verdachte belastend materiaal heeft opgeleverd, wordt het verweer reeds daarom verworpen.
Verweer ten aanzien van de bewijskracht van de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek
De deskundige [deskundige 2] van het NFI heeft een aanvullend samenvattend rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 29 december 2012 opgesteld.67.Hierin is op pagina 17/18 met betrekking tot het glasonderzoek het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van de beantwoording van aanvullende vragen in het rapport van 16 september 2014 (het hof begrijpt: NFI-rapport van 16 september 2014, map C2 0605 e.v.) en op de zitting van 24 mei 2016 (het hof begrijpt: ter terechtzitting van het hof op 24 mei 2016) door glasdeskundige [Deskundige 1] wil ik ( [deskundige 3] ) nog het volgende opmerken:
Tijdens het verhoor (het hof begrijpt: van de [Deskundige 1] ter terechtzitting van het hof van 24 mei 2016) komt het aantal autoruiten in de NFI glasdatabase ter sprake. Dhr. [Deskundige 1] merkt op dat er maar 17 auto(voor)ruiten in de database zijn opgenomen. Wat hij echter niet vermeldt is dat dit aantal voor de bewijskracht van het glasonderzoek in de context van deze zaak niet relevant is. Op voorhand staat namelijk niet vast dat het glas op de diverse stukken van overtuiging afkomstig moet zijn van een autoruit. Om de zeldzaamheid van dit glas en daarmee ook de bewijskracht vast te kunnen stellen, moet het aangetroffen glas worden vergeleken met een verzameling die representatief is voor glas dat normaal gesproken in kleding bij verdachten wordt aangetroffen. Dit betreft niet alleen glas van autoruiten maar ook van andere soorten ruiten en glazen verpakkingen. Het relevante deel van de database is dus veel groter dan die 17 autoruiten en beslaat tussen de 900 en 1000 monsters.
In zowel het verslag van het verhoor op zitting als in de beantwoording van de vragen van 16 september 2014 wordt gevraagd naar het onderscheidend vermogen van het glasonderzoek in relatie tot ruiten van andere Audi A4 modellen. Deze vraag is eveneens niet relevant voor de bewijskracht van het glasonderzoek in de context van deze zaak (…), tenzij de verdachte aannemelijk kan maken dat er een veel grotere kans is dat hij glas van een andere Audi A4 op zijn kleding heeft dan van een willekeurige andere bron van glas zoals woningruiten of glazen verpakkingen.”
Het hof stelt vast dat de verdachte niet heeft gesteld dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat er een zeer aanzienlijke (grotere) kans bestaat dat hij glas van een Audi A4/RS4 op zijn kleding/muts heeft gekregen. Bij gebreke hiervan bestaat geen aanleiding een representatieve verzameling Audi-ruiten, zoals door de verdediging voorgestaan, bij het vergelijkend glasonderzoek te betrekken en is er, zoals verwoord door [deskundige 2] , geen reden om het op de muts aangetroffen glas met een andere (meer specifieke) verzameling te vergelijken dan een verzameling die representatief is voor glas dat normaal gesproken in kleding bij verdachten wordt aangetroffen.
Het hof gaat dan ook uit van de conclusies die de [Deskundige 1] heeft getrokken aan de hand van de in zijn rapportage opgenomen hypothesen, te weten dat resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker respectievelijk iets waarschijnlijker zijn, wanneer het glasdeeltje X respectievelijk het glasdeeltje Y afkomstig is van de vernielde autoruit van de Audi, dan wanneer het glasdeeltje X respectievelijk het glasdeeltje Y afkomstig is van een willekeurige andere ruit of glazen object dan de vernielde autoruit.
Het hof heeft daarbij mede betrokken de door de [Deskundige 1] in zijn rapport van 29 april 2013 weergegeven opmerking over de overeenkomst van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, zoals deze is geconstateerd tussen het glasdeeltje X uit de bivakmuts en de Audi-voorruit, inhoudende: “De combinatie van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, zoals bepaald met LA-ICPMS (waarbij 10 elementen worden gemeten) is zeer discriminerend; overeenkomst tussen vergeleken glasdeeltjes leidt tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor deze glasdeeltjes veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is”.
De omstandigheid dat er op de zwarte bivakmuts slechts één glasdeeltje is aangetroffen, dat in brekingsindex en sporenelementsamenstelling overeenkomt met de voorruit van de Audi doet niet af aan de bewijskracht van de bevindingen. Immers, het vergelijkend glasonderzoek betreft een onderzoek op bronniveau (dat wil zeggen per onderzocht deeltje68.) en de stelling van de verdediging omtrent een hoeveelheid rondspringend glas en glasresten in de Audi69.– wat daar ook van zij – kan slechts enige relevantie toekomen in relatie tot onderzoek op activiteitniveau, welk onderzoek – mede bij het ontbreken van een door de verdachte gegeven concreet alternatief scenario met betrekking tot de aanwezigheid van glas – niet heeft plaatsgevonden.
Ook het feit dat in de woning aan de [adres A] een groene bivakmuts is aangetroffen met daarop één glasdeeltje met een mogelijke match met glas van de Audi, terwijl onderzoek geen enkele relatie tussen (de drager van) die muts en de schietpartij in de Staatsliedenbuurt heeft aangetoond, doet niet af aan de bewijskracht van de bevindingen met betrekking tot glasdeeltje X. Hoewel de verdediging kan worden nagegeven dat niet kan worden vastgesteld wat er met de zwarte bivakmuts is gebeurd in de periode voorafgaand aan de inbeslagneming, is dat gegeven op zich onvoldoende om aan te nemen dat het glasdeeltje X een andere oorsprong heeft.
Voor zover de verdediging de bewijskracht van de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek van glasdeeltje X heeft betwist, omdat gelet op de bevindingen omtrent de groene bivakmuts moet worden aangenomen dat het glasdeeltje X als gevolg van contaminatie op de zwarte bivakmuts terecht is gekomen, is die stelling niet nader concreet en verifieerbaar onderbouwd. Bovendien heeft het vergelijkend glasonderzoek van het op de groene bivakmuts aangetroffen deeltje niet hetzelfde resultaat opgeleverd als dat van glasdeeltje X, zodat de conclusie dat beide deeltjes van dezelfde bron afkomstig zijn niet kan worden getrokken.70.Dat het in de woning aan de [adres A] een komen en gaan was van personen met criminele bezigheden, zoals de verdediging heeft betoogd, maakt het voorgaande zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, niet anders. Gelet op het voorgaande gaat het hof gaat dan ook aan deze stellingen van de verdediging voorbij. Het verweer van de verdediging wordt op alle onderdelen verworpen.
De resultaten en de conclusies van het vergelijkend glasonderzoek door de [Deskundige 1] van het NFI zijn bruikbaar voor het bewijs.
Paragraaf 2 - De Colt
Op 4 januari 2013 is in een sloot parallel aan de Nico Broekhuysenweg een Colt model super 38 automatic (AAFO4664NL), met één patroon in de kamer (AAFO4663NL) en acht patronen in de patroonhouder (AAFO4666NL)71., aangetroffen.72.
De Colt is bemonsterd op de loop (AAFJ2861NL#01) en op de patroonhouder (AAFJ2862NL#02). DNA-onderzoek door het NFI heeft een DNA-profiel van een man opgeleverd, waarbij het celmateriaal telkens afkomstig kan zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel (de matchkans) is telkens kleiner dan één op één miljard.73.
[deskundige 4] heeft op verzoek van het Openbaar Ministerie alle aan DNA-onderzoek onderworpen bemonsteringen nogmaals op basis van huidige inzichten beoordeeld en daaromtrent gerapporteerd.74.Dit onderzoek heeft erin geresulteerd dat een aantal bemonsteringen, waaronder ook een bemonstering van een patroon (‘uit houder colt’, het hof begrijpt: patroonhouder) (AAFO4666NL#01) alsnog geschikt is bevonden voor een vergelijkend DNA-onderzoek. In het rapport is vermeld: Onderzoek aan deze bemonstering heeft een DNA-profiel van ten minste twee personen opgeleverd, onder wie [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en de DNA-nevenkenmerken in het DNA-mengprofiel AAFO4666NL#01 zijn de volgende aannames zijn gedaan:
- bemonstering AAFO4666NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de personen in dit mengsel zijn onderling niet verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAFO4666NL#01 is ten minste 80 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Ter terechtzitting van 11 december 2018 is [deskundige 4] als deskundige gehoord.75.Hij heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat waarschijnlijkheidstermen bij het NFI algemeen worden gebruikt als het gaat om bevindingen waaraan geen getallen gekoppeld kunnen worden. De deskundige heeft desgevraagd bevestigd dat een waarschijnlijkheidsratio van 80.000 in de categorie van 10.000 tot 1.000.000 valt, en daarmee – vertaald naar een verbale schaal – ‘zeer veel waarschijnlijker’ is.
2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het NFI-rapport, waarin is gerapporteerd over het aantreffen van het DNA van [medeverdachte] op het patroon, buiten beschouwing moet blijven. Het aangetroffen spoor heeft in de visie van de verdediging een te geringe bewijswaarde om hier in strafrechtelijke zin betekenis aan te kunnen hechten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het rapport uitdrukkelijk niet gaat over de “matchkans” in de zin van hoe groot is de kans dat het DNA-spoor van [medeverdachte] is. Het gaat om een spoor dat mengsporen bevat van ten minste twee personen. Er zijn daarbij ook DNA-nevenkenmerken gevonden. Volgens de verdediging is de kans berekend dat de donor van de nevenkenmerken een onbekende is ten opzichte van de kans dat de donor van de nevenkenmerken [medeverdachte] is. Volgens de verdediging kan ’80.000 keer waarschijnlijker’ nog steeds heel weinig zijn en is de conclusie getrokken op basis van nevenkenmerken. De resultaten in andere onderzoeken – met cijfers van 500 miljoen en dergelijke – zegt ook wel iets over de bewijswaarde van de hier berekende kans. De verdediging heeft ook nog gesteld dat één van de broers van [medeverdachte] de hoofdonor kan zijn en dat [verdachte] contact had met een van de broers van [medeverdachte] , zodat secundaire overdracht van enkele nevenkenmerken van het DNA van de [medeverdachte] ’s niet kan worden uitgesloten. Samenvattend moet volgens de verdediging het NFI-rapport buiten beschouwing blijven, omdat het aangetroffen spoor een te geringe bewijswaarde heeft om hier in strafrechtelijke zin betekenis aan te kunnen hechten.
2.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de verdediging gemaakte opmerkingen niets af doen aan de door de deskundige berekende bewijskracht van 80.000 keer waarschijnlijker met betrekking tot de patroon in de patroonhouder van de Colt. Het rapport van het NFI is bruikbaar is voor het bewijs.
2.3
Oordeel van het hof
Vastgesteld wordt dat de verdediging niet (de resultaten – de bewijskracht – van) het forensisch onderzoek heeft betwist, maar verweer heeft gevoerd met betrekking tot de aan die resultaten/bewijskracht toe te schrijven waarde in het kader van een bewijsvoering. Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechter vrij in de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal en spelen de tenlastelegging, andere beschikbare bewijsmiddelen en de samenhang tussen bewijsmiddelen daarbij een belangrijke rol. Op de vraag welke bewijswaarde in dit geval aan de resultaten van dit onderzoek kan worden toegekend, zal het hof hierna in hoofdstuk 7 ‘Overwegingen ten aanzien van het bewijs’ nader ingaan.
Paragraaf 3 – De hoofdsteunen uit de Audi
De vier hoofdsteunen uit de aangetroffen Audi zijn veiliggesteld en bemonsterd.76.
In 2013 heeft [deskundige 4] DNA-onderzoek verricht aan de bemonsteringen op de hoofdsteunen en daaromtrent aanvullend gerapporteerd.77.Het onderzoek aan de hoofdsteun rechtsvoor met de bemonsteringen AAFJ2839NL#08 en #09 heeft (telkens) een onvolledig DNA-profiel opgeleverd van minimaal één man, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van [medeverdachte].
Een standaard statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match met het DNA-profiel van [medeverdachte] was niet mogelijk, omdat niet duidelijk was of alle DNA-kenmerken van de donor of van alle donor(en) is/zijn waargenomen in de onvolledige (LCN) DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen AAFJ2839NL#08 en #09. Wel is de wetenschappelijke bewijswaarde van de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek geëvalueerd op bronniveau voor de meest informatieve bemonstering van de twee, te weten bemonstering AAFJ2839NL#09. Hiervoor is aangenomen dat de DNA-kenmerken in dit onvolledige (LCN) DNA-profiel afkomstig zijn van één cel donor.
Onder deze aanname zijn voor deze bemonstering de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van [medeverdachte] .
Hypothese II: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van een willekeurige persoon.
De verkregen resultaten van het DNA-onderzoek zijn meer dan één miljard maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.78.
Bij brief van 8 augustus 2014 heeft [deskundige 4] aanvullende vragen van de rechter-commissaris beantwoord.79.Deze brief houdt onder andere in en dat een LCN DNA-analyse is uitgevoerd, omdat de bemonsteringen te weinig DNA bevatten voor een standaard DNA-onderzoek. De LCN DNA-analyse voor de bemonsteringen AAFJ2839NL#08 en AAFJ2839NL#09 is vier keer herhaald. Voor de bemonstering AAFJ2839NL#09 zijn daarbij op alle loci in de vier uitgevoerde LCN DNA-analyses enkele pieken/DNA-kenmerken waargenomen. Op één locus konden deze pieken/DNA-kenmerken niet gereproduceerd worden.
Bij brief van 19 september 2014 heeft [deskundige 4] opnieuw aanvullende vragen van de rechter-commissaris beantwoord.80.In deze brief is gerapporteerd over de wetenschappelijke bewijswaarde als niet een willekeurige persoon, maar een willekeurige volle broer van de [medeverdachte] de donor van het celmateriaal in de bemonstering AAFJ2839NL#09 kan zijn. De volgende hypothesen zijn getoetst.
Hypothese I: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van [medeverdachte] .
Hypothese II: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van een (onbekende) broer van [medeverdachte] .
De conclusie luidt dat de verkregen resultaten van het DNA-onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
De DNA-profielen van twee broers van de [verdachte] ( [broer 1] en [broer 2] ) bleken niet te matchen met de (LCN) DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen AAFJ2839NL#08 en AAFJ2839NL#09.
In 2015 heeft een tegenonderzoek plaatsgevonden. Hiertoe zijn monsters van de hoofdsteun rechtsvoor uit de Audi (extractienummer AAFJ2839NL#08C en AAFJ2839NL#09C) en een referentiemonster wangslijmvlies van [medeverdachte] verzonden aan het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek (FLDO), met het verzoek van bovengenoemd sporenmateriaal – indien mogelijk – een vergelijkend autosomaal contra-expertise DNA-onderzoek te verrichten. Het FLDO heeft op 26 januari 2015 geconcludeerd dat geen betrouwbaar en reproduceerbaar autosomaal DNA-profiel kon worden vastgesteld in die sporen.81.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 maart 2015 zijn [deskundige 5] , DNA-deskundige bij het FLDO en [deskundige 4] , DNA-deskundige bij het NFI, als deskundigen gehoord.
Uit het verhoor van [deskundige 5] volgt dat het toepassen van de LCN-methode door het NFI de reden is, dat het FLDO en het NFI tot andere conclusies zijn gekomen. [deskundige 5] kan de conclusies van het NFI onderschrijven op het moment dat wordt gekeken naar het door het NFI verkregen onvolledig DNA-profiel. Het FLDO heeft niet de LCN-methode toegepast, omdat het FLDO een kit gebruikt van een andere fabrikant en deze kit gevoeliger is en eerder een vals positief resultaat geeft. De door het NFI toegepaste LCN-methode is, volgens [deskundige 5] , een internationaal geaccrediteerde en gevalideerde methode. [deskundige 5] heeft nog bevestigd dat er bij het ontbreken van slechts één locus, zoals door [deskundige 4] is gerapporteerd, gesproken kan worden van een bijna volledig DNA-profiel. [deskundige 5] heeft ook verklaard dat als zij op de uitkomsten van het NFI dezelfde statistiek zou loslaten, de berekening zelfs hoger dan 1 miljard zou liggen.
In hoger beroep heeft dr. [deskundige 4] op 13 september 2016 aanvullend gerapporteerd.82.Ten aanzien van AAFJ2839NL#09 zijn in dit rapport – voor zover relevant83.– de volgende hypothesen betrokken en de bewijskracht berekend:
Hypothese 7: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van [medeverdachte] .
Hypothese 8: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van een willekeurige onbekende persoon.
De verkregen resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan één miljard maal waarschijnlijker als hypothese 7 waar is, dan als hypothese 8 waar is.
Hypothese 9: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van [medeverdachte] .
Hypothese 10: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van een willekeurige broer van [medeverdachte] .
De verkregen resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn getalsmatig ten minste 60.000 keer waarschijnlijker als hypothese 9 waar is, dan als hypothese 10 waar is.84.
Hypothese 11: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van [medeverdachte] .
Hypothese 12: De bemonstering AAFJ2839NL#09 bevat celmateriaal van een willekeurige neef van [medeverdachte] .
De verkregen resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn getalsmatig meer dan een miljard keer waarschijnlijker als hypothese 11 waar is, dan als hypothese 12 waar is.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2018 is [deskundige 4] opnieuw gehoord.
[deskundige 4] heeft desgevraagd bevestigd dat in het onderzoek gebruik is gemaakt van een gevalideerde methode en dat de berekeningen op een dusdanige wijze plaatsvinden, dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat er fouten worden gemaakt en dat er een hogere foutmarge wordt gebruikt dan in algemene zin door het systeem wordt vereist. Het NFI calculeert daarbij een extra hoge foutmarge in, zodat het resultaat minder kans geeft op fouten.85.
Paragraaf 4 - De Nike sportschoenen
Op 19 maart 2013 is tuinhuisje [nummer] gelegen op het tuinhuizencomplex aan de Baron Schimmelpenninck van der Oyeweg 10 in Amsterdam doorzocht. Dit tuinhuisje stond op naam van [...] , de echtgenote van [medeverdachte] . In het tuinhuisje is een paar sportschoenen aangetroffen.86.Aan de zolen werd op glassplinters gelijkend materiaal aangetroffen.87.Deze Nike sportschoenen (AAFS3608NL) zijn inbeslaggenomen en naar het NFI gezonden voor nader forensisch onderzoek.88.
[Deskundige 1] , deskundige glasonderzoek van het NFI, heeft een vergelijkend glasonderzoek verricht aan deze Nike schoenen en daaromtrent het volgende gerapporteerd.89.
Van de schoenen zijn door middel van uitkloppen zogenaamde stofmonsters verkregen. In deze stofmonsters zijn tientallen glasdeeltjes aangetroffen. Uit de totale hoeveelheid aangetroffen glas zijn 35 willekeurig gekozen deeltjes in het vergelijkend glasonderzoek betrokken. Van 29 uit deze 35 glasdeeltjes is de brekingsindex bepaald. De overige 6 deeltjes zijn direct (het hof begrijpt: uit efficiency overwegingen) in sporenelementsamenstelling met het referentieglas vergeleken. Daarbij bleken alle 6 deeltjes van het referentieglas te verschillen.
Bij het vergelijkend glasonderzoek wordt vreemd- (het hof begrijpt: te onderzoeken glas) en referentieglas met elkaar vergeleken en wordt bepaald of de resultaten beter passen bij hypothese H1 of bij de alternatieve hypothese H2.
Voor deze zaak zijn op grond van de verkregen informatie de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1 De op/in de schoenen (AAFS3608NL) aangetroffen glasdeeltjes zijn afkomstig van de vernielde autoruit(en), waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) en/of (AAFJ2844NL) heeft behoord.
Hypothese 2 De op/in de schoenen (AAFS3608NL) aangetroffen glasdeeltjes zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en) of glazen object(en) dan de vernielde autoruiten, waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) en (AAFJ2844NL) heeft behoord.
Het referentieglas (AAFM4917NL) betreft glas dat afkomstig is van het portier rechtsvoor van de Audi RS4 en bestaat uit gehard glas met een dikte van 3,8 mm.
Het referentieglas (AAFJ2844NL) betreft glas dat afkomstig is van de voorruit van de Audi RS4 en bestaat uit niet-gehard gelaagd glas (twee lagen glas met daartussen een laag kunststof), waarbij de afzonderlijke lagen glas 2,0 mm dik zijn. De afzonderlijke lagen glas worden hierna ‘referentieglas (AAFJ2844NL-A)’ en ‘referentieglas (AAFJ2844NL-B)’ genoemd.
De onderzochte glasdeeltjes zijn op de volgende kenmerken en in onderstaande volgorde met het referentieglas vergeleken:
- brekingsindex,
- samenstelling van de sporenelementen met behulp van laser ablatie inductief gekoppeld plasma massaspectrometrie (LA-ICPMS).
Daarbij geldt dat in elke volgende fase van het getrapt verlopende vergelijkend onderzoek verder wordt gegaan met de glasdeeltjes die in de vorige fase(n) van het onderzoek niet van het referentieglas konden worden onderscheiden.
In de conclusie wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de geformuleerde hypothesen.
Bij het vergelijkend glasonderzoek is het volgende vastgesteld:
- één glasdeeltje komt zowel in brekingsindex als sporenelementsamenstelling overeen met referentieglas van het portier rechtsvoor van de Audi (AAFM4917NL), hierna: ‘glasdeeltje Z’.
Bezien in het licht van voornoemde hypothesen geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn, wanneer dit deeltje afkomstig is van de vernielde autoruit, waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) heeft behoord (hypothese H1) dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp (hypothese H2).
- één glasdeeltje komt in brekingsindex overeen zowel met het referentieglas (AAFM4917NL) als met het referentieglas (AAFJ2844NL-A). Dit deeltje is echter te klein om in sporenelementsamenstelling met het betreffende referentieglas vergeleken te kunnen worden. Bezien in het licht van voornoemde hypothesen geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek iets waarschijnlijker zijn, wanneer dit deeltje afkomstig is van de vernielde autoruit, waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) of (AAFJ2844NL) heeft behoord (hypothese H1) dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp (hypothese H2).
- voor de overige 33 glasdeeltjes geldt dat ze niet afkomstig kunnen zijn van de vernielde autoruiten waartoe het referentieglas (AAFM4917NL) en (AAFJ2844NL) heeft behoord (hypothese H2 is waar).
Bij de interpretatie van de resultaten van het onderzoek stelt [Deskundige 1] dat de combinatie van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, zoals bepaald met LA-ICPMS (waarbij 10 elementen worden gemeten) zeer discriminerend is; overeenkomst tussen vergeleken glasdeeltjes leidt tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor deze glasdeeltjes veel waarschijnlijker is wanneer hypothese H1 juist is dan wanneer hypothese H2 juist is.
Hoofdstuk 5 - Alternatief scenario met betrekking tot aanwezigheid in de Staatsliedenbuurt
De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij niet als schutter betrokken is geweest bij de tenlastegelegde gebeurtenissen op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt en daarbij een alternatief scenario geschetst. Kort samengevat komt dat scenario erop neer dat de verdachte in de middag van 29 december 2012 is benaderd door een persoon met het verzoek die avond op een plaats klaar te staan met een auto om mensen op te halen. Aan dat verzoek heeft de verdachte voldaan. Hij wist daarbij wel dat degenen die hij ging ophalen een liquidatie zouden gaan plegen. Hij heeft over zijn eerder bij de politie en in eerste aanleg gepresenteerde alibi – dat hij bij de ‘Smulhoek’ eten aan het halen was ten tijde van het schieten in de Staatsliedenbuurt – verklaard dat dit niet klopt. De verdachte heeft de door de hem geschetste – ten opzichte van de tenlastelegging – alternatieve betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt onderbouwd, zoals hierna onder het standpunt van de verdediging is weergegeven.
5.1
Standpunt van de verdediging
Op 29 december 2012 is de verdachte – via een PGP-bericht – benaderd door een bekende van hem. Hij bevond zich op dat moment in een woning aan de Martinus Nijhoffstraat (hierna: het kniphuis) waar hij samen met anderen wiet aan het knippen was. Die persoon is naar de verdachte toegekomen. Ze hebben elkaar ontmoet in de buurt van het politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat. De verdachte is bij deze persoon in de auto gestapt en ze zijn direct naar de wijk Geuzenveld in Amsterdam gereden, waar ze bij een voetbalpleintje (het A. Nouri-pleintje) zijn gestopt. Daar zijn ze uit de auto gestapt. Die persoon heeft de verdachte verteld dat er die avond iemand ‘geveegd’ – geliquideerd – zou worden en heeft de verdachte gevraagd om die avond om 22.00 uur met een gestolen auto bij dat pleintje klaar te staan, zodat twee, drie of vier personen bij hem in konden stappen. De verdachte heeft met dit verzoek ingestemd. Hij wil niet zeggen door wie hij is benaderd.
De persoon in kwestie had een gestolen auto, een zwarte Volkswagen Golf, geregeld. De persoon en de verdachte zijn samen richting het Westerpark gereden om die Golf op te halen. Daar is de verdachte in de Golf gestapt en heeft die auto in Slotermeer, vlakbij het kniphuis, voorzien van brandstof, waarna hij is doorgereden naar het kniphuis alwaar hij tot ongeveer 21.45 uur is gebleven.
De verdachte heeft rond 21.45 uur het kniphuis verlaten om op tijd bij het pleintje te zijn. Daar heeft hij de Golf geparkeerd en gewacht op de personen die bij hem zouden instappen. Op een gegeven moment hoorde de verdachte sirenes. Het werd hem teveel en hij wilde daar weg. Hij heeft toen, rond 22.45 uur, zijn telefoon eindigend op #639 aangezet en heeft [S.Z.] gebeld en gevraagd hem op te halen. De verdachte is van het voetbalpleintje richting het kniphuis gelopen en [S.Z.] heeft hem opgepikt bij het Lambertus Zijlplein. Uiteindelijk is er dus niemand bij de verdachte in de Golf gestapt. De Golf die hij bij het pleintje had achtergelaten, heeft hij de volgende dag opgehaald en bij iemand achtergelaten, samen met de sleutels. Hij wil niet zeggen bij wie of waar dat was.
5.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het in hoger beroep door de verdachte gepresenteerde alternatief scenario aangaande zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt niet geloofwaardig is. Het Openbaar Ministerie wijst er in dit verband op dat de verdachte eerder een alibi heeft gepresenteerd dat niet bleek te kloppen en dat zijn nieuwe verklaring op geen enkele wijze toetsbaar of controleerbaar is. Volgens het Openbaar Ministerie moet het alternatief scenario als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
5.3
Oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep, op het moment van de inhoudelijke behandeling en ondervraging van de verdachte , heeft de verdachte het thans te bespreken (nieuwe) alternatief scenario gepresenteerd.
De verdachte heeft daarbij aangegeven dat zijn eerdere verklaring – waar in eerste aanleg (ook op verzoek van de verdediging) veel onderzoek naar is gedaan – niet de waarheid is.
De verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep indringend en intensief bevraagd naar aanleiding van zijn nieuwe verklaring. Deze nieuwe verklaring komt naar de kern genomen erop neer dat hij niet als schutter betrokken is geweest bij de gebeurtenissen in de Staatliedenbuurt, maar als chauffeur van een vluchtauto. Waarbij hij naar eigen zeggen uiteindelijk niemand heeft vervoerd, omdat hij toen hij sirenes hoorde niet langer wilde wachten en is weggegaan van die plaats.
Het hof moet constateren dat de verdachte – hoewel hij is gewezen op het belang van het onderbouwen van zijn verklaring met concrete en verifieerbare gegevens – zeer terughoudend is geweest in het beantwoorden van vragen en geven van informatie waarmee zijn verklaring op juistheid zou kunnen worden getoetst.
Zo heeft de verdachte niet willen verklaren over de identiteit van de persoon die hem heeft benaderd en heeft hij ook niet willen zeggen in wat voor auto deze persoon reed. Voorts heeft de verdachte niet willen verklaren bij wie hij de zwarte Golf op 30 december 2012 heeft achtergelaten of waar dat was. De verdachte heeft in zijn verhoor telkens gerefereerd aan de verkeersgegevens van zijn telefoon met het nummer eindigend op #639. Nadere duiding van zijn handelingen op 29 december 2012, door middel van het aandragen van getuigen en verwijzing naar exacte locaties (vragen als waar is getankt met de Golf?, waar is deze gebleven?, zijn niet beantwoord), is volledig achterwege gebleven.
Overigens kan uit de verkeersgegevens van #639 worden afgeleid dat deze telefoon op het moment van de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt (het schieten) uitstond. De stelling van de verdachte dat zijn telefoon uitstond, omdat hij stond te wachten in Geuzenveld op de schutters, kan niet bijdragen aan zijn verklaring dat hij niet betrokken was bij het schieten in de Staatsliedenbuurt. Ten slotte geeft het actief worden van de #639 op 29 december 2012 om 22.45 uur evenmin doorslaggevende steun aan het scenario van de verdachte , omdat de telefoon dan aanstraalt op een telefoonpaal gelegen aan de Bok de Korverweg, welke locatie ook in relatie kan worden gebracht met de door de schutters van de Staatsliedenbuurt op de Bok de Korverweg achtergelaten Audi RS4.
Samenvattend komt het hof tot het oordeel, dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario van zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt geenszins aannemelijk is geworden. Het hof zal hieraan dus voorbij gaan.
Hoofdstuk 6 -Scenario met betrekking tot de Colt
6.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de aangetroffen Colt het wapen is, waarmee de verdachte op 6 november 2012 per ongeluk heeft geschoten op [slachtoffer 6] (het feit tenlastegelegd onder B1; ‘de zaak 12YM-Klok’). De verdachte heeft verklaard dat hij na dat incident de Colt aan [S.B.] heeft gegeven, zodat deze het wapen kon wegmaken. De verdachte weet niet wat [S.B.] met het wapen had gedaan, maar kennelijk is het terecht gekomen in de sloot aan de Nico Broekhuysenweg. Dit verklaart volgens de verdediging waarom de Colt DNA-sporen heeft van de verdachte en is aangetroffen in de sloot. Het aantreffen van de Colt – met DNA van de verdachte – nabij de in de Staatsliedenbuurt gebruikte wapens is volgens de verdediging toeval en daar kan niet uit worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt.
Voorwaardelijk verzoek
Op de Colt is naast DNA van de verdachte ook vrouwelijk DNA aangetroffen. De verdediging heeft bij pleidooi een eerder gedaan verzoek tot vergelijkend DNA-onderzoek met de zus van [slachtoffer 6] herhaald, onder de voorwaarde dat dit onderzoek dient plaats te vinden als het hof de ingenomen stelling van de verdediging – de Colt is het wapen, waarmee de verdachte op 6 november 2012 op [slachtoffer 6] heeft geschoten – niet volgt.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie meent dat de verklaring van de verdachte dat hij op 6 november 2012 met een vuurwapen van het type Colt .38 op [slachtoffer 6] heeft geschoten, geen enkele bevestiging vindt in het dossier dan wel in enige door een getuige afgelegde verklaring. Het Openbaar Ministerie acht deze verklaring van de verdachte daarom niet geloofwaardig en merkt daarbij op dat de verdachte voorafgaand aan zijn verklaring over de Colt in relatie met [slachtoffer 6] anders heeft verklaard, namelijk dat hij het wapen mogelijk aangeraakt zou hebben in een koffiehuis. Het aantreffen van de Colt met daarop het DNA van de verdachte , in de directe nabijheid van de vuurwapens die gebruikt zijn op 29 december 2012 bij de liquidaties in de Staatsliedenbuurt, geven dan ook steun aan de bewezenverklaring dat de verdachte als medepleger betrokken was bij deze liquidaties.
Het herhaalde verzoek om het op de Colt aangetroffen vrouwelijk DNA te onderzoeken moet worden afgewezen. Dit verzoek is eerder door het hof afgewezen en er zijn geen nieuwe argumenten aangevoerd.
6.3
Overwegingen van het hof
Het hof stelt vast dat de verklaring van de verdachte over de gang van zaken met betrekking tot de in de sloot aan de Nico Broekhuysenweg aangetroffen Colt op geen enkele wijze bevestiging vindt in het dossier. De kogel waarmee [slachtoffer 6] is beschoten is nimmer gevonden, zodat er geen vergelijkend onderzoek heeft kunnen plaatsvinden tussen die kogel en de aangetroffen Colt. Andere forensische bevindingen, waarin de stelling van de verdachte bevestiging vindt, zijn er evenmin. [S.B.] is ter terechtzitting van het hof op 24 mei 2016 op verzoek van de verdediging als getuige gehoord, maar heeft zich op vragen over de Colt op zijn verschoningsrecht beroepen.
De vraag in welke zin de omstandigheid dat de Colt is aangetroffen in de onmiddellijke nabijheid van de in de Staatsliedenbuurt gebruikte AK47 en Glock, een rol speelt bij de weging en waardering van de bewijsmiddelen zal in de bewijsoverwegingen verder worden besproken.
Voorwaardelijk verzoek
Het reeds eerder gedane verzoek, nu in voorwaardelijke zin, tot het vergelijken van het vrouwelijk DNA-materiaal op de Colt met het DNA-profiel van de zus van [slachtoffer 6] wordt afgewezen.
Het hof is – gelijk het op 12 december 2018 heeft overwogen – van oordeel dat zelfs als onderzoek van het veiliggestelde DNA spoor zou uitwijzen dat dit spoor DNA bevat van de zus van [slachtoffer 6] , een dergelijke uitkomst niet uitsluit noch bevestigt hetgeen de verdachte heeft verklaard met betrekking tot de gang van zaken met betrekking tot de Colt ná 6 november 2012. Gelet hierop acht het hof het verzochte nadere onderzoek naar het vrouwelijke DNA op de Colt niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 - Overwegingen ten aanzien van het bewijs
7.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat wettig bewijs dat de verdachte één van de inzittenden van de bij de schietincidenten betrokken Audi was en dus één van de schutters, ontbreekt. Daaruit volgt dat de verdachte van de onder A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de vaststelling dat sprake was van drie inzittenden in de Audi in belangrijke mate berust op de verklaringen van de getuige [slachtoffer 3] , die onbetrouwbaar is en leugenachtig heeft verklaard. De verklaringen van [slachtoffer 3] kunnen daarom niet voor de bewijsvoering worden gebruikt. Ook de verklaringen van buurtgetuigen bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat er drie personen in de Audi zaten. De verdachte past niet in het door getuigen gegeven signalement van de schutters. Bovendien duidt het aantal en soort aan de onderhavige zaak te koppelen wapens op twee en niet drie daders. Aangezien niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de Audi heeft gezeten, komt aan het uitpeilen van zijn telefoon op een paal op de Bok de Korverweg geen belastende betekenis toe.
7.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn en bruikbaar als bewijsmiddel. Op grond van die verklaringen en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte een van de drie inzittenden van de Audi was en als zodanig een van de daders, zodat het aan de verdachte de onder A als 1, 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen.
7.3
Oordeel van het hof omtrent de verklaringen van [slachtoffer 3]
De verklaringen van [slachtoffer 3] houden in hoofdzaak in dat er drie personen in de Audi zaten en dat hij Popeye, waarmee hij doelt op [medeverdachte] , heeft herkend als één van de inzittenden. [medeverdachte] was volgens [slachtoffer 3] degene die rechtsvoor (als bijrijder) in de betrokken Audi zat. De bestuurder en de derde persoon die achterin zat, heeft hij niet herkend.
Beoordelingskader
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard, overeenkomt met of steun vindt in – zo te noemen – objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kan de ouderdom en de complexiteit van de feiten waarover is verklaard bij de beoordeling een rol spelen evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring. Dat de betreffende verklaringen door de betrokkene mogelijk (mede) zouden zijn afgelegd uit wraak, maakt dit niet anders. Dit aspect speelt immers in het beoordelingskader reeds een rol en dient te worden bezien en gewogen in samenhang met de overige aanknopingspunten voor de toetsing van de betrouwbaarheid.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] komt voorts betekenis toe aan het feit dat [slachtoffer 3] ook zelf een rol heeft vervuld in het criminele circuit en daarvoor is veroordeeld. Hetzelfde heeft te gelden voor tal van andere personen die als getuigen zijn gehoord. Gelet daarop is niet uit te sluiten dat (deels) onware verklaringen zijn afgelegd. Verklaren over een criminele gebeurtenis en de daarbij betrokkene(n) betekent veelal dat ook over eigen crimineel gedrag moet worden verklaard. Het is geenszins ondenkbaar dat de zo te noemen ‘criminele’ getuige (mede) wordt gedreven door tot onderlinge criminele verhoudingen te herleiden motieven, die voor de rechter niet kenbaar zijn. Als een dergelijke verklaring aanwijzing oplevert dat de waarheid geweld wordt aangedaan, zal de rechter moeten nagaan of reeds daarom alle door die getuige afgelegde verklaringen terzijde dienen te worden geschoven of dat er niettemin reden is om de betekenis daarvan te relativeren. In dat laatste geval kan de uitkomst zijn dat een aanwijzing voor onwaarheid spreken toch geen betekenis heeft voor de in de voorliggende strafzaak te nemen bewijsbeslissingen.
Het hof zal bij de beoordeling van genoemde betrouwbaarheid ook betrekken dat in hoger beroep door getuigen is verklaard, dat [slachtoffer 3] tegen hen gezegd zou hebben dat hij [medeverdachte] niet heeft gezien in de Staatsliedenbuurt. De verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] komen naar de kern genomen erop neer dat [slachtoffer 3] valselijk [medeverdachte] heeft beschuldigd uit – naar het hof begrijpt – wraak. Behoudens hetgeen dezen inhoudelijk – wel en ook niet – hebben verklaard, zal het hof bij zijn beoordeling tevens betrekken het tijdstip en de wijze waarop zij hebben verklaard. Ook de verklaring van de getuige [getuige 5] – inhoudende dat hem geld geboden is om te verklaren dat [slachtoffer 3] heeft gelogen over zijn herkenning van [medeverdachte] – zal bij de beoordeling een rol spelen.
De verklaringen van [slachtoffer 3]
De getuige [slachtoffer 3] heeft op 29 december 2012, kort nadat hij was beschoten, tegenover de [verbalisant 1] verklaard dat er drie personen in de Audi zaten. Daarbij heeft [slachtoffer 3] ‘Popeye’ herkend als de bijrijder die naast de bestuurder voorin zat. De bestuurder en de derde inzittende die achterin zat, heeft [slachtoffer 3] niet herkend. Ook in zijn latere verklaringen heeft [slachtoffer 3] steeds herhaald dat er drie personen in de Audi zaten, Popeye, de bestuurder en iemand achterin, maar dat hij de laatste twee niet heeft herkend. De bestuurder had zijn bivakmuts al naar beneden en degene achterin heeft hij niet goed gezien. Wel had [slachtoffer 3] gehoord dat [bijnaam] (het hof begrijpt: de [verdachte] , die uit de Kinkerbuurt in Amsterdam afkomstig is) achterin zat en dat [H.B. 1] de bestuurder was. Deze laatste mededeling van [slachtoffer 3] lijkt overigens te passen bij een DNA-spoor dat is aangetroffen op de hoofdsteun van de bestuurdersstoel van de Audi, waarbij de bevinding van het DNA-onderzoek is dat het meer dan één miljard maal waarschijnlijker als deze bemonstering celmateriaal van [H.B. 1] bevat dan van een willekeurig ander persoon. Het hof zal daaraan in het kader van de bewijsvoering geen betekenis toekennen.
Het hof markeert dat [slachtoffer 3] in de eerste momenten na het schieten in de Staatsliedenbuurt heeft verklaard dat er drie personen in de Audi zaten en dat hij één van hen heeft geïdentificeerd als ‘Popeye’. Op grond van de bevindingen90.van de politie kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] met ‘Popeye’ doelt op één van de broers [medeverdachte] . De onmiddellijke en directe verwijzing naar één van de broers [medeverdachte] wordt door [slachtoffer 3] verder geconcretiseerd door te zeggen dat het om de oudste broer zou gaan, die hij heeft gezien. Vastgesteld moet worden dat [slachtoffer 3] niet direct verwijst naar de [medeverdachte] , maar dat [medeverdachte] wel de op één na oudste is van de broers.
[slachtoffer 3] heeft na zijn eerste verklaring op 29 december 2012 meermalen nader verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen.
Op 28 januari 2013 heeft [slachtoffer 3] gebeld naar de politie en verklaard over hetgeen op 29 december 2012 is voorgevallen. [slachtoffer 3] zegt dan “ [medeverdachte] ’s gezicht heb ik éénmiljoen procent gezien”, waarbij hij aangeeft de anderen (het hof begrijpt: de andere inzittenden van de Audi) niet te hebben gezien.91.
Vervolgens heeft hij op 23 februari 201392., op 28 maart 201393., op 14 mei 201394., op 30 mei 201395., op 17 juli 201396., op 11 december 201397.en op 26 mei 201498.verklaringen afgelegd bij de politie.
In het verhoor van 28 maart 2013 heeft [slachtoffer 3] gezegd dat hij Popeye heeft herkend en dat hij later heeft gehoord dat zijn naam [medeverdachte] is. Tijdens dit verhoor is aan [slachtoffer 3] een fotocollage getoond – met meerdere broers van de [verdachte] – en [slachtoffer 3] heeft daarbij [medeverdachte] aangewezen als degene die hij bedoelt met ‘Popeye’ en heeft gezien in de Staatsliedenbuurt.99.
[slachtoffer 3] is tweemaal bij de rechter-commissaris als getuige gehoord in aanwezigheid van de verdediging, te weten op 6 maart 2014 en 20 maart 2014. In hoger beroep is [slachtoffer 3] wederom als getuige gehoord en wel ter terechtzittingen op 26 mei 2016, 10 oktober 2018 en tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 10 december 2018, 17 december 2018 en ten slotte nog op 4 februari 2020, waarbij de verdediging telkens in de gelegenheid is geweest hem uitvoerig te bevragen.
In totaal heeft [slachtoffer 3] zestien keer een verklaring afgelegd, al dan niet in de vorm van een getuigenverhoor. Steeds heeft hij verklaard dat er drie personen in de Audi zaten en dat hij [medeverdachte] , die in de Audi op voorstoel rechts voorin naast de bestuurder zat, heeft herkend.
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat de getuige [slachtoffer 3] in al zijn verklaringen consistent en eenduidig heeft verklaard over drie inzittenden in de Audi en daarbij [medeverdachte] heeft geïdentificeerd als degene die op 29 december 2012 gezeten was op de bijrijdersplaats in de Audi en als dader betrokken was bij het op hem schieten. Daarbij heeft hij ook steeds weer herhaald dat hij de derde persoon, die achterin zat, niet heeft herkend.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
In hoger beroep heeft op 15 november 2016 een schouw/reconstructie plaatsgevonden van het moment dat de Audi kwam aanrijden en tot stilstand kwam ter hoogte van de plaats waar [slachtoffer 3] op 29 december 2012 stond.
De schouw/reconstructie heeft plaatsgevonden met de bij de tenlastegelegde feiten gebruikte Audi. Er is bij de schouw/reconstructie gereden met verschillende snelheden (55, 50 en 40 km per uur), met en zonder gevoerd koplamplicht en waarbij onderscheidenlijk dusdanig geremd is dat het ABS van de Audi in werking kwam of niet. De Audi is daarbij tot stilstand gebracht ter hoogte van de plek die [slachtoffer 3] in zijn verhoor ter terechtzitting in hoger beroep op 25 mei 2016 had aangegeven. Het hof heeft tijdens de schouw/reconstructie geconstateerd dat bij alle snelheden, of het koplamplicht nu aan was of niet en ongeacht de wijze waarop is geremd, door de zijruit gelaatstrekken van de bijrijder konden worden waargenomen. Ook heeft het hof telkens de contouren waargenomen van een persoon op de achterbank.
Op basis hiervan komt het hof tot het oordeel dat [slachtoffer 3] de waarnemingen heeft kunnen doen, die hij steeds zegt te hebben gedaan.
[slachtoffer 3] heeft tijdens zijn getuigenverhoren, waarbij hij is bevraagd door de verdediging van [verdachte] respectievelijk [medeverdachte] , niet op alle vragen antwoord willen geven en zich meermalen beroepen op zijn verschoningsrecht. Echter, in al zijn verklaringen op vragen die zien op de kern van het tenlastegelegde
– de vraag of [medeverdachte] en [verdachte] betrokken zijn bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt – heeft [slachtoffer 3] telkens zonder voorbehoud, duidelijk en veelal gedetailleerd geantwoord.
Op geen enkel moment is [slachtoffer 3] teruggekomen op zijn verklaring over de positieve herkenning van [medeverdachte] en – hoewel [slachtoffer 3] aangeeft ‘te weten’ dat [verdachte] achterin de Audi zat – heeft [slachtoffer 3] steeds gezegd verder niemand van de overige inzittenden in de Audi te hebben herkend.
De verdediging heeft veel naar voren gebracht over mogelijke motieven van [slachtoffer 3] om leugenachtig te verklaren en hiernaar is ook veel aanvullend onderzoek verricht. In dit verband zijn onder meer verklaringen afgelegd door getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en de NN-getuige.
Het hof stelt voorop dat de NN-getuige door de rechter-commissaris als anonieme bedreigde getuige op de voet van artikel 226a en verder Sv is gehoord. Ingevolge artikel 226e Sv komt aan de rechter-commissaris de bevoegdheid toe de betrouwbaarheid van deze getuige te onderzoeken en daaromtrent een oordeel te geven. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2018 dat door de rechter-commissaris daartoe is opgemaakt houdt het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de NN-getuige in dat deze onbetrouwbaar is. Gelet daarop gaat het hof reeds daarom aan de verklaring van de NN-getuige voorbij.
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat [slachtoffer 3] valselijk [medeverdachte] heeft beschuldigd uit – naar het hof begrijpt – wraak, maar deze bewering is door geen van de getuigen concreet nader onderbouwd. Dit acht het hof opmerkelijk. Bij het waarderen van het door deze getuigen niet nader duiden van het motief voor [slachtoffer 3] om valselijk te verklaren, betrekt het hof ook de verklaring van getuige [getuige 5] . Deze verklaring houdt in dat [getuige 5] geld geboden is om te verklaren dat [slachtoffer 3] heeft gelogen over zijn herkenning van [medeverdachte] .
Daargelaten dat het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat het in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] op tal van punten aan waarachtigheid ontbreekt, volstaat het hof met de constatering dat deze verklaringen niet zijn onderbouwd en daarmee niet aannemelijk zijn geworden. Overigens is opvallend te noemen dat de getuige [getuige 3] zich tijdens een terechtzitting in zijn eigen zaak op 13 december 2018 zonder nadere toelichting heeft uitgelaten over de leugenachtigheid van [slachtoffer 3] en dat ook [getuige 2] en [getuige 4] pas in een zeer laat stadium, tegen het einde van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak ter terechtzitting in december 2018, als getuigen met betrekking tot de leugenachtigheid van [slachtoffer 3] naar voren zijn gekomen.
Met inachtneming van het hierboven gegeven beoordelingskader komt het hof tot het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] , waarin hij spreekt over drie inzittenden in de Audi, te weten een bestuurder en een persoon achterin, die hij beiden niet heeft herkend en [medeverdachte] op de plaats van de bijrijder voorin en dezen daarmee als daders bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt aanwijst, betrouwbaar is. Daarbij neemt het hof ook in ogenschouw dat de verklaringen van [slachtoffer 3] steun vinden in objectieve gegevens in het dossier met betrekking tot aangetroffen forensisch materiaal, zoals hierna zal worden besproken.
Aangetroffen forensisch materiaal (DNA en glas)
De verdachte is op 24 januari 2013 aangehouden en op 25 januari 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning aan de [adres A] in Amsterdam. Daarbij is onder het matras van het bed in de slaapkamer aan de achterzijde van die woning een zwarte bivakmuts (AAF6494NL) gevonden. Aan de binnenzijde van de mondopening van die muts is een DNA-spoor aangetroffen, waarbij de bevinding van het DNA-onderzoek is dat het meer dan één miljard maal waarschijnlijker als deze bemonstering celmateriaal van [verdachte] bevat dan van een willekeurig ander persoon.
In de onderhavige zaak is, blijkens de verklaringen van in hoofdstuk 3 genoemde getuigen, sprake van twee daders uit de Audi met bivakmutsen op. Gelet daarop is de zwarte bivakmuts, mede in aanmerking genomen dat deze is aangetroffen onder het matras van een bed en als zodanig heimelijk en uit het zicht opgeborgen, op zichzelf beschouwd als een daderspoor aan te merken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg, en ook ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij op 29 december 2012 in de woning aan de [adres A] te Amsterdam verbleef, daar rond 23:00 uur heeft gedoucht en later heeft geslapen. Dat was in de kamer aan de achterzijde, waar hij vaker sliep. De verdachte heeft in die woning verbleven vanaf 6 november 2012 tot 22 januari 2013, waarna hij naar een andere woning is gegaan. Hoewel de verdachte niet heeft ontkend de zwarte bivakmuts wel eens te hebben gedragen, heeft hij ontkend die muts tijdens de tenlastegelegde schietincidenten te hebben gedragen. Voor het aantreffen van die muts onder het matras van het bed, waarin hij naar eigen zeggen ook in de nacht van 29/30 december 2012 heeft geslapen, heeft de verdachte geen verklaring gegeven. De enkele mededeling dat hij normaal gesproken na het plegen van een crimineel feit alles verbrandt en zeker zo’n muts niet mee zou nemen naar huis, acht het hof daartoe onvoldoende redengevend en wordt daarom ter zijde geschoven.
Ook is een glasdeeltje aangetroffen, afkomstig van de buitenkant van deze zwarte bivakmuts, waarvan vergelijkend glasonderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat dit glasdeeltje zowel in brekingsindex als sporenelementsamenstelling overeenkomt met referentieglas van de voorruit (laag A) van de Audi. De overeenkomst van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, zoals deze is geconstateerd tussen het glasdeeltje en de Audi-voorruit, is volgens de [Deskundige 1] zoals door hem weergegeven in het eerder genoemde rapport van 29 april 2013 zeer discriminerend.
Het hof stelt vast dat op de bivakmuts die aan de verdachte kan worden toegeschreven, een glasdeeltje is aangetroffen dat in direct verband kan worden gebracht met de door de daders bij de schietincidenten gebruikte Audi en als zodanig met de tenlastegelegde feiten. Immers, uit het verloop van de gebeurtenissen zoals weergegeven in hoofdstuk 3 volgt dat de daders na de schietincidenten in de Staatsliedenbuurt en op de Haarlemmerweg met de Audi op de Bok de Korverweg zijn aangekomen, waar de auto is achtergelaten en slechts enkele minuten later door de politie is aangetroffen met onder meer – naar later is vastgesteld – schotbeschadigingen in de voorruit, waarbij is vastgesteld dat er vanuit de auto, door de voorruit heen, naar buiten is geschoten. Het hof concludeert daaruit dat het niet anders kan, dan dat het glasdeeltje is vrijgekomen doordat er ten tijde van de tenlastegelegde gebeurtenissen vanuit de Audi door de voorruit heen is geschoten. Dit laatste komt ook overeen met de verklaringen van de getuigen [L.Z.] en [L.W.] . Daarbij komt dat het betreffende glasdeeltje is aangetroffen aan de buitenzijde van de bivakmuts, hetgeen past bij een plaats als inzittende van de Audi.
Gebruik #639
Uit hetgeen in hoofdstuk 2 bij de telecomgegevens is weergegeven, blijkt dat het telefoonnummer #639 dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten in gebruik was bij de verdachte zich op 29 december 2012 om 22:45 uur en om 22:46 uur onder bereik van (het hof begrijpt: aanstraalt op) de zendmast Bok de Korverweg 4 te Amsterdam bevond. Het gaat daarbij om een inkomend sms-bericht van een onbekend nummer en een uitgaand gesprek met telefoonnummer #068 in gebruik bij [S.Z.] . Ook is vastgesteld dat het telefoonnummer #639 op 29 december 2012 tussen 20:04 uur en 22:45 uur niet bereikbaar was dan wel stond uitgeschakeld en dat dit telefoonnummer na 22:53 uur niet meer in gebruik is.
Het hof stelt vast dat uit deze telefoongegevens volgt dat de telefoon #639 van de verdachte ten tijde van de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt en op de Haarlemmerweg niet bereikbaar was dan wel uitstond en dat deze telefoon vlak voor het aantreffen door de politie van de Audi op de Bok de Korverweg (om 22:51 uur) een zendmast aldaar aanstraalt. Voor dit aanstralen in de buurt van de plaats waar de Audi door de daders is achtergelaten heeft [verdachte] niet een hem ontlastende verklaring kunnen geven.
De rol van [medeverdachte]
[slachtoffer 3] heeft op 29 december 2012 tegenover de [verbalisant 1] verklaard dat er drie personen in de Audi zaten.100.Zoals hierboven is weergegeven heeft [slachtoffer 3] /Popeye herkend als de bijrijder, die naast de bestuurder voorin zat.
De door de daders van de schietincidenten in de Staatsliedenbuurt gebruikte Audi is direct na de gebeurtenissen aangetroffen op de Bok de Korverweg te Amsterdam. Zowel de voorruit als de zijruit aan de passagierskant rechts voor waren beschadigd dan wel vernield.
Het NFI heeft DNA-onderzoek verricht aan de bemonsteringen op de hoofdsteunen van de Audi. Op de hoofdsteun van de stoel rechtsvoor in de Audi (de stoel van de bijrijder voorin), meer specifiek aan de rechter (raam)zijde van die hoofdsteun, is DNA-materiaal aangetroffen. De uitkomst van het DNA-onderzoek is dat het aangetroffen celmateriaal in bemonstering AAFJ2839NL#09 van de hoofdsteun afkomstig kan zijn van [medeverdachte] . Deze bevinding is meer dan één miljard maal waarschijnlijker als deze bemonstering celmateriaal van [medeverdachte] bevat dan van een willekeurig ander persoon.
De bevindingen van het NFI ten aanzien van het aangetroffen DNA-spoor van [medeverdachte] brengen deze in direct verband met de bijrijdersstoel rechtsvoor in de Audi. Deze bevindingen geven steun aan de verklaringen van [slachtoffer 3] , die [medeverdachte] als inzittende van de Audi op die stoel naast de bestuurder plaatst en daarmee in tijd en plaats aan de tenlastegelegde feiten in de Staatsliedenbuurt verbindt.
In de nabijheid van de Bok de Korverweg ligt aan de Baron Schimmelpennick van der Oyeweg 10 een tuinhuizencomplex. Het tuinhuisje met [nummer] op dit tuinhuizencomplex stond ten tijde van de tenlastegelegde gebeurtenissen op naam van de echtgenote van [medeverdachte] . In dit tuinhuisje is bij een doorzoeking een paar Nike sportschoenen aangetroffen, die door het NFI zijn onderworpen aan een vergelijkend glasonderzoek. Daarbij is een glasdeeltje aangetroffen, dat zowel in brekingsindex als sporenelementsamenstelling overeenkomt met de ruit van het rechter voorportier van de Audi. De overeenkomst van brekingsindex en sporenelementsamenstelling, is volgens de [Deskundige 1] , zoals door hem weergegeven in het eerder genoemde rapport van 27 mei 2013 zeer discriminerend.
Het hof stelt vast dat in het tuinhuisje, dat op naam stond van de echtgenote van [medeverdachte] en waar deze naar eigen zeggen101.ook kwam, een glasdeeltje is aangetroffen dat in direct verband kan worden gebracht met de door de daders bij de schietincidenten gebruikte Audi en als zodanig met de tenlastegelegde feiten. Immers, uit het verloop van de gebeurtenissen zoals weergegeven in hoofdstuk 3 volgt dat de daders na de schietincidenten in de Staatsliedenbuurt en op de Haarlemmerweg de Audi op de Bok de Korverweg hebben achtergelaten, waar deze slechts enkele minuten later door de politie is aangetroffen met onder meer een vernielde ruit in het rechter voorportier.
Het hof concludeert daaruit dat het niet anders kan, dan dat het glasdeeltje is vrijgekomen doordat die zijruit ten tijde van de tenlastegelegde gebeurtenissen kapot is gegaan. Daarbij komt dat het betreffende glasdeeltje is aangetroffen op een locatie die in verband staat met [medeverdachte] . Het voorgaande brengt het hof tot de vaststelling dat de bevindingen van het vergelijkend glasonderzoek met betrekking tot dit glasdeeltje passen bij hetgeen [slachtoffer 3] heeft verklaard omtrent de plaats in de Audi en rol van [medeverdachte] bij de tenlastegelegde feiten.
Samenvattend komt het hof op grond van voorgenoemde bewijsmiddelen tot de vaststelling dat [medeverdachte] één van de inzittenden (de bijrijder) van Audi en als zodanig één van de daders was ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Aantreffen vuurwapens langs de vluchtroute
Zoals weergegeven in hoofdstuk 3 zijn in een sloot langs de vluchtroute van de Audi, vier vuurwapens dicht bij elkaar (binnen een straal van 6-10 meter) aangetroffen, te weten twee AK’s, een Glock en een Colt. Uit munitie-wapen vergelijkend onderzoek door het NFI van op verschillende plaatsen delict aangetroffen hulzen en/of munitiedelen met de in de sloot aangetroffen vuurwapens is gebleken, dat de onderzoeksbevindingen zeer veel waarschijnlijker zijn onder hypothese dat in de Staatsliedenbuurt en de op de kruising Haarlemmerweg/Australiëhavenweg gevonden hulzen zijn verschoten met één van de aangetroffen AK’s dan dat deze verschoten zijn met een ander vuurwapen van dit type. Tot dezelfde uitkomst – zeer veel waarschijnlijker – komt het NFI ten aanzien van de van de hulzen en/of munitiedelen die in/bij het lichaam van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen en de Glock.
Uit de in hoofdstuk 4 paragraaf 2 weergegeven bevindingen blijkt dat de in de sloot aangetroffen Colt stond op scherp (hamer naar achter), had één patroon in de kamer en acht patronen in de patroonhouder.
De Colt is bemonsterd op de loop en op de patroonhouder. Het DNA-onderzoek door het NFI heeft een DNA-profiel van een man opgeleverd, waarbij het celmateriaal telkens afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel (de matchkans) is telkens kleiner dan één op één miljard.102.
Zoals hiervoor is vermeld is op 4 januari 2013 in een sloot parallel aan de Nico Broekhuysenweg een Colt model super 38 automatic aangetroffen. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat DNA-materiaal op de loop en de patroonhouder van die Colt telkens afkomstig kan zijn van de verdachte , waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel telkens kleiner is dan één op één miljard.103.De Colt is gevonden in de directe nabijheid van bij het schieten in de Staatsliedenbuurt gebruikte vuurwapens, te weten een handvuurwapen type Glock en een AK-47.
Ook is een patroon uit de patroonhouder van de Colt bemonsterd.104.Onderzoek aan deze bemonstering heeft een DNA-profiel van ten minste twee personen opgeleverd, onder wie [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon.
Onder de volgende hypothesen is gerapporteerd en is de hierna genoemde bewijskracht berekend.
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAFO4666NL#01 uit de bemonstering is ten minste 80 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. De NFI-deskundige heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd dat een waarschijnlijkheidsratio van 80.000 in de categorie van 10.000 tot 1.000.000 valt, en daarmee – vertaald naar een verbale schaal – ‘zeer veel waarschijnlijker’ is.
Op grond van bovenstaande bevindingen kan samenvattend ten aanzien van de in de sloot aangetroffen vuurwapens het volgende worden geconcludeerd. Twee van de vier wapens – in elk geval één AK-47 en de Glock – zijn gebruikt bij de tenlastegelegde feiten. De Colt lag in de directe nabijheid van de drie andere vuurwapens, te weten twee automatische vuurwapens en een handvuurwapen. Het aantreffen van twee automatische vuurwapens en twee handvuurwapens in de sloot langs de vluchtroute van de Audi en in de nabijheid van de plaats waar de daders de Audi hebben achtergelaten, past bij een beeld dat uit het dossier naar voren komt, waarbij sprake is van twee schutters, die ieder een automatisch vuurwapen en een handvuurwapen bij zich hadden. Dat niet is komen vast te staan dat de Colt ook daadwerkelijk bij de schietincidenten is gebruikt, doet daaraan niet af. Daarbij acht het hof van betekenis dat zowel de verdachte als de [medeverdachte] op grond van de bevindingen van het DNA-onderzoek in verband worden gebracht met de Colt. Deze vaststellingen acht het hof – bezien in samenhang met de andere bewijsmiddelen – belastend voor de verdachte .
Samenvattende conclusie
Door [slachtoffer 3] is waargenomen dat er drie personen in de bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt betrokken Audi zaten, te weten de bestuurder, [medeverdachte] op de bijrijdersplaats en een derde persoon achterin. In de woning waarin de verdachte op 29 december 2012 verbleef en waar hij de nacht van 29/30 december 2012 heeft geslapen, is onder het matras van het bed in de kamer waar hij regelmatig sliep een zwarte bivakmuts aangetroffen. Aan de binnenzijde van de mondopening van die bivakmuts is een DNA-profiel van de verdachte aangetroffen en aan de buitenzijde van die muts een glasdeeltje uit de Audi. De telefoon van de verdachte met het nummer #639 stond uit ten tijde van de schietincidenten in de Staatsliedenbuurt en op de Haarlemmerweg. Vlak na het moment dat de Audi is achtergelaten op de Bok de Korverweg straalde de telefoon van de verdachte met nummer #639 aan op een zendmast aan de Bok de Korverweg. Ten slotte acht het hof van belang dat op een patroon in de Colt, die is aangetroffen in de directe nabijheid van de op 29 december 2012 gebruikte AK-47 en Glock, DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen en op een patroon in die Colt DNA-materiaal van [medeverdachte] .
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de vaststelling dat de verdachte een van de inzittenden in de Audi was ten tijde van de incidenten in de Staatsliedenbuurt.
Medeplegen en voorbedachte raad
Ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 29 december 2012 bij de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt twee groepen van daders betrokken zijn geweest. Een dadergroep kwam met een Audi ter plaatse, de andere dadergroep met een zwarte auto, vermoedelijk een VW Golf. De chronologie der gebeurtenissen zoals die uit getuigenverklaringen door het hof wordt afgeleid, is de volgende.
De Audi is gestopt ter hoogte van [slachtoffer 3] , twee inzittenden (een dader op de achterbank en een dader op de bijrijdersstoel voorin) zijn uitgestapt en hebben [slachtoffer 3] beschoten. [slachtoffer 3] is weggerend en heeft kunnen ontkomen. De daders zijn vervolgens weer in de Audi gestapt. De Audi is achteruit gereden en rechtsaf de Van Bossestraat ingereden. De Audi is daarbij gevolgd door de VW Golf. In de Van Bossestraat is de Audi gestopt en daarachter is de Golf gestopt. Vanuit de Golf zijn drie daders uitgestapt, die vervolgens [slachtoffer 2] hebben beschoten. [slachtoffer 2] is daardoor zwaargewond geraakt en is kort na aankomst in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Na het beschieten van [slachtoffer 2] zijn de daders weer teruggelopen naar de Golf, waarna de Audi is doorgereden. De Golf is weggereden. De Audi is vervolgens op de Schaepmanstraat tegenover de Range Rover, waarmee [slachtoffer 3] en de slachtoffers waren gekomen, komen te staan. Vanuit de Audi is geschoten op de Range Rover. [slachtoffer 1] is op de vlucht geslagen en is daarbij achtervolgd door de Audi. Op Tweede Keucheniusstraat is [slachtoffer 1] door een dader uit de Audi doodgeschoten. De dader is weer in de Audi gestapt en de Audi is richting de Van Hallstraat weggereden. De Audi en Golf zijn gezamenlijk uit de Staatsliedenbuurt weggereden en zijn dicht op elkaar rijdend gezien op de Haarlemmerweg.
Het hof concludeert uit de gang van zaken zoals die uit bewijsmiddelen volgt, dat de inzittenden van Audi – onder wie [verdachte] en [medeverdachte] – in nauwe en bewuste samenwerking hebben geopereerd met de inzittenden van de Golf. De twee te onderscheiden dadergroepen zijn gelijktijdig ter plaatse gekomen met het kennelijk plan om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te doden. De bewuste en nauwe samenwerking vindt daarbij niet alleen steun in het gelijktijdig ter plaatse zijn en weer vertrekken uit de Staatsliedenbuurt, maar ook in het gezamenlijk oprijden naar de Van Bossestraat, het daar achter elkaar halt houden en het wachten van de Audi totdat [slachtoffer 2] was neergeschoten door de daders uit Golf en deze terugliepen naar de Golf.
Uit de wijze van uitvoering, met meerdere daders in twee auto’s en met meerdere (automatische) vuurwapens, leidt het hof af dat sprake is geweest van een intensieve voorbereiding met het doel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] om het leven te brengen. Dat [slachtoffer 3] aan die aanslag heeft weten te ontkomen, doet aan dat beoogde doel niet af.
Op grond van de voorgaande overwegingen acht het hof bewezen dat de daders ten aanzien van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot Lkorf, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met een voor medeplegen vereiste nauwe en bewust samenwerking hebben gehandeld en dat daarbij sprake was van voorbedachte raad.
Het hof is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer 3] en het medeplegen van moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde
Op grond van het rijgedrag van de chauffeur van de Audi – het sterk afremmen op de kruising Haarlemmerweg met de Australiëhavenweg en stapvoets verder rijden – en het daarop vanaf de rechter (passagiers)zijde met een automatisch wapen schieten op de beide motoragenten, concludeert het hof dat de inzittenden van de Audi – onder wie [verdachte] en [medeverdachte] – in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld bij het schieten op de motoragenten om aan hun aanhouding te ontkomen. Uit de handelingen, die in een zeer korte tijdspanne hebben plaatsgevonden, kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Poging tot moord kan daarom niet worden bewezen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op de motoragenten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] om aan hun aanhouding te ontkomen.
Hoofdstuk 8 – voorwaardelijke verzoek
De verdediging heeft, indien het hof niet tot vrijspraak van het ten laste gelegde komt en derhalve in voorwaardelijke vorm, verzocht tot het horen van de (destijds genaamde) CIE-informanten (tegenwoordig TCI-informanten) en het verstrekken van CIE-bruto-verslagen. De verdediging heeft deze verzoeken eerder, op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2016, gedaan. Ter terechtzitting van 26 februari 2016 heeft het hof deze verzoeken afgewezen. Wel zijn op 15 juni 2016 de chef van de landelijke TCI-eenheid en de chef runners van de TCI-eenheid van de Politie Rotterdam gehoord als getuige door de raadsheer-commissaris in het bijzijn van de verdediging.
De verdediging heeft thans geen nieuwe argumenten aan de herhaalde (voorwaardelijke) verzoeken ten grondslag gelegd.
Het hof ziet – bij gebreke van nieuwe argumenten – geen gronden om terug te komen om de eerdere afwijzing van de verzoeken tot het horen van de CIE-informanten. Daarbij betrekt het hof dat geenszins is gebleken dan wel aannemelijk is geworden dat thans niet de gezondheid of het welzijn van de CIE-informanten door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht en dat door onthulling van de identiteit van de informant(en) geen zeer grote kans bestaat dat deze in levensgevaar komt/komen te verkeren.
Ten aanzien van het verstrekken van de CIE-bruto-verslagen is het hof van oordeel dat, tegen de achtergrond van het feit dat de chef van de landelijke TCI-eenheid en de chef runners van de TCI-eenheid van de Politie Rotterdam in het bijzijn van de verdediging zijn gehoord, thans opnieuw de noodzaak niet is gebleken deze verslagen te doen toevoegen aan het dossier.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair,
3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
onder 1 primair hij op 29 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens kogels in de lichamen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] geschoten, waardoor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zodanige verwondingen hebben opgelopen dat zij daardoor zijn overleden;
onder 2 primair hij op of 29 december 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) kogels in de richting van die persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 3 subsidiair hij op 29 december 2012 te Amsterdam tezamen in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf opzettelijk twee politieambtenaren, namelijk [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (beiden motoragent, werkzaam bij de Nationale Politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een aantal kogels in de richting van die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke pogingen tot doodslag werden voorafgegaan van strafbare feiten, te weten het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer 3] , welke pogingen tot doodslag op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] werden gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan andere deelnemers aan die feiten straffeloosheid te verzekeren;
onder 4 hij op 24 januari 2013 te Amsterdam,
- vuurwapens van categorie II, te weten een doorgeladen AK-47 en een Joegoslavische AK-47 en een Chinese AK-47 en
- munitie van categorie II, te weten 7 dozen munitie en diverse stuks losse munitie (in van de koffer
voorhanden heeft gehad.
Zaak B
onder 1 meer subsidiair hij op 6 november 2012 te Beverwijk, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, immers heeft verdachte met een vuurwapen een kogel verschoten in een ruimte waar zich tevens bevond een persoon genaamd [slachtoffer 6] , waardoor aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 6] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een schotwond.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze zijn opgenomen in het arrest.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A onder 4
Nu de verdachte het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde feit heeft bekend, zal het hof volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
1. De verklaring van de verdachte , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 11 december 2018, te weten:
“De laatste twee dagen voor mijn aanhouding sliep ik op de [adres] in Amsterdam. U vraagt mij naar de op de [adres] aangetroffen tas en koffer met wapens en munitie, feit 4 op mijn tenlastelegging. U vraagt of ik wist wat erin zat? Ja, natuurlijk wist ik dat.”
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam] en [naam] (map 20/31, C1 0425 e.v.).
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (map 20/31, C1 0521 e.v.).
4. Een kennisgeving van inbeslagneming van 25 januari 2013 (AD2 520 e.v.).
5. Een kennisgeving van inbeslagneming van 25 januari 2013 (AD2 532 e.v.).
6. Een proces-verbaal van onderzoek van 25 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (map 20/31, C1 0585 e.v.).
Ten aanzien van zaak B onder 1 meer subsidiair
Nu de verdachte het in zaak B onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit heeft bekend, zal het hof volstaan met de enkele korte opsomming van de bewijsmiddelen.
1. De verklaring van de verdachte , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 11 december 2018, te weten:
“Het wapen is in paniek afgegaan. Ik schrok. Zij begon te gillen. Ik had wel gevoeld dat het wapen was afgegaan, maar ik zag niet direct dat zij was geraakt. Toen ik dat zag, heb ik zo snel mogelijk wat om de wond gewikkeld om het bloeden te stoppen. Daarna zijn we direct in de auto gestapt en naar het ziekenhuis gereden.”
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 6] van 27 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-315 (map 12YM-KLOK, pagina 80 e.v.).
3. Een geneeskundige letselverklaring van 3 december 2012 (map 12YM-KLOK, pagina 62).
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Het in zaak A onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd
Het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en omtrent het beslag.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen vrijheidsstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de poging tot moord op [slachtoffer 3] en de poging tot doodslag op de politiemensen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beschieten van zijn toenmalige vriendin (die daar zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden heeft) en verboden vuurwapenbezit.
De feiten die op 29 december 2012 hebben plaatsgevonden in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam kunnen terugkijkend worden beschouwd als een beginpunt van wat in de media wel is benoemd als de ‘oorlog in de mocromaffia’. Hoewel de verdachte en zijn mededaders mogelijk niet hebben kunnen bevroeden dat hun handelen zou leiden tot een reeks van wraakacties met tal van (vergis)moorden tot gevolg, kan dit aspect bij de waardering van de ernst van de feiten niet buiten beschouwing blijven.
Het hof heeft op basis van het dossier en de vele terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep slechts beperkt zicht gekregen op de kennelijke criminele achtergronden en motieven die aan de schietincidenten in de Staatsliedenbuurt ten grondslag hebben gelegen. De verdachten en [slachtoffer 3] hebben hierover niets willen prijsgeven en ook getuigen hebben hieromtrent verder geen klaarheid willen of kunnen verschaffen. Het hof heeft zich daarbij niet aan de indruk kunnen onttrekken dat angst voor represailles tal van getuigen heeft weerhouden nader te verklaren.
De feiten waarvoor de verdachte als medepleger wordt veroordeeld zijn bijzonder ernstig. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee in koelen bloede uitgevoerde liquidaties en een poging daartoe. Deze feiten zijn gevolgd door extreem geweld jegens politieambtenaren, teneinde aan een aanhouding te ontkomen.
Kort samengevat komen de feiten erop neer, dat in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam West op 29 december 2012 twee auto’s – een Audi en een Volkswagen Golf – zijn aangekomen met daarin personen die gericht waren op de liquidatie van meerdere personen. Nadat eerst [slachtoffer 3] was beschoten door de inzittenden uit de Audi (onder wie de verdachte) en deze ternauwernood wist te ontkomen door tussen woonboten in het ijskoude water te springen, zijn achtereenvolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in koelen bloede neergeschoten. In de Van Bossestraat is vanuit de rijdende Golf geschoten op de over de stoep rennende [slachtoffer 2] . Toen [slachtoffer 2] op de grond viel, zijn de Audi en de Golf dicht bij hem gestopt. Uit de Golf zijn drie mannen gestapt, die vervolgens gericht op [slachtoffer 2] hebben geschoten. [slachtoffer 2] is later die avond overleden aan zijn verwondingen. Bij hem zijn vijf schotletsels vastgesteld, waaronder een doorschotletsel in het hoofd. Vervolgens zijn de Audi en de Golf weggereden in de richting van de kruising van de Van Bossestraat en de Schaepmanstraat, waar de Range Rover waarmee [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de Staatsliedenbuurt waren gekomen, stond geparkeerd. [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontkomen door met de Range Rover weg te rijden. Dit is niet gelukt. Vanuit de Audi is door de voorruit heen geschoten op de Range Rover. [slachtoffer 1] is vervolgens uit de Range Rover gesprongen en weggerend. De Audi is hierop met hoge snelheid achter [slachtoffer 1] aangereden. Vanuit het bijrijdersraam van die Audi is op de rennende [slachtoffer 1] geschoten. De bijrijder is vervolgens uit de Audi gestapt en al schietend op [slachtoffer 1] afgelopen. Hierop heeft de bijrijder nog een aantal keer van zeer korte afstand op [slachtoffer 1] geschoten, waarbij hij het wapen recht boven [slachtoffer 1] hield. In het lichaam van [slachtoffer 1] zijn minstens zestien schotletsels aangetroffen. Meerdere kogels zijn door zijn hoofd gegaan.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moeten hun laatste levensmomenten in angst en pijn hebben doorgebracht. Hun dood heeft bij hun directe familieleden onpeilbaar leed veroorzaakt, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep uit de door of namens familieleden voorgelezen slachtofferverklaringen is gebleken. Het is een verlies dat zij hun leven lang zullen moeten meedragen.
Ook [slachtoffer 3] , die maar ternauwernood aan het vuurwapengeweld heeft kunnen ontsnappen, heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat de gebeurtenissen grote impact hebben gehad.
Uit onderzoek in de Staatsliedenbuurt is gebleken dat is geschoten met meerdere vuurwapens waaronder een AK-47 (Kalasjnikov) en een revolver van het type Glock.
De Audi en de Golf hebben de Staatsliedenbuurt met hoge snelheid verlaten, waarbij zij volgens ooggetuigen als een pakketje achter elkaar aan reden. Op kruising van de Haarlemmerweg met de Australiëhavenweg is vervolgens vanuit de Audi, met een AK-47, op twee politieagenten geschoten, die zich naar aanleiding van meldingen over de schietpartij in de Staatsliedenbuurt op hun dienstmotor ter plaatse hadden begeven. De Audi heeft daartoe op de kruising sterk afgeremd, vervolgens zijn vanuit de Audi de motoragenten onder vuur genomen. Dat dezen daardoor geen (dodelijk) letsel hebben bekomen, is enkel aan hun eigen snelle handelen toe te schrijven.
In de door de advocaat-generaal namens [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen hebben zij op heldere en indringende wijze uiteen gezet welke zeer ingrijpende gevolgen het gewelddadige handelen van de verdachte en zijn mededaders op hun leven heeft gehad en nog altijd heeft.
De beschoten [slachtoffer 3] lijkt – gezien zijn vermeende statuur binnen de criminele wereld – het hoofddoel te zijn geweest, maar gezien de uitvoering met dadergroepen in twee auto’s moet ervan worden uitgegaan dat [slachtoffer 3] niet het enige doelwit was. Het laatste wordt bevestigd door vasthoudendheid die spreekt uit de handelingen die volgde op het beschieten van [slachtoffer 3] .
De handelingen van de verdachte en zijn mededaders kunnen niet anders dan met de termen kil en gewetenloos worden gekenschetst. Ongekend is het gebruikte vuurwapengeweld. Er is geschoten met (oorlogs)vuurwapens – van onder meer het type AK-47 – in een dichtbebouwde woonwijk in Amsterdam. Er zijn kogelinslagen geconstateerd in onder meer een kinder- en een slaapkamer in een woonboot maar ook in andere woningen. Het mag een wonder heten, zeker gezien het tijdstip – een zaterdagavond vlak voor oud en nieuw – dat er niet meer volstrekt willekeurige slachtoffers zijn gevallen. Kil en gewetenloos is ook het tijdens de vlucht onder vuur nemen van de motoragenten. Ook zij zijn ternauwernood aan de dood ontsnapt. Het hof hoeft niet te benadrukken dat dit soort gewelddaden de rechtsorde ernstig schokt en sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij omwonenden in het bijzonder.
Gezien de ernst van de feiten komt alleen een tijdelijke gevangenisstraf van de maximale duur of een levenslange gevangenisstraf in aanmerking. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf betrekt het hof naast de ernst van de feiten, de hierboven gememoreerde wijze van uitvoering, de gevaarzetting voor willekeurige slachtoffers, het plaatsvinden in een woonwijk en het doelbewust beschieten van politieagenten.
Het strafblad van 30 januari 2020 van de verdachte beslaat zo’n tien pagina’s. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor andere misdrijven. Het strafblad kan als zodanig niet als een straf mitigerende omstandigheid worden beschouwd. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting zichzelf meermalen gekenschetst als een crimineel.
Bij de keuze tussen de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf van de maximale duur of een levenslange gevangenisstraf dienen de speciale preventie (voorkomen moet worden dat deze dader opnieuw een strafbaar feit pleegt) en de generale preventie (in algemene zin moet worden voorkomen dat anderen soortgelijke feiten plegen) te worden betrokken.
Zoals eerder is overwogen kunnen niet de ogen worden gesloten voor het feit dat deze zaak onderdeel is van wat inmiddels in de volksmond ‘de oorlog in de mocromaffia’ is gaan heten. Na de onderhavige gewelddaden in de Staatsliedenbuurt zijn inmiddels vele zeer ernstige zaken met (vergis)moorden gevolgd. Opmerkelijk is dat deze gewelddadigheden binnen sommige delen van de samenleving enigszins lijken te worden geromantiseerd; er zijn verschillende boeken en tijdschriftartikelen verschenen en films/series gemaakt over het de zogenoemde ‘mocromaffia’.
Het hof is van oordeel dat uit het oogpunt van generale preventie feiten zoals in deze zaak aan de orde streng dienen te worden bestraft. Het hof beoogt met de wijze waarop deze zaak wordt afgedaan onder meer duidelijk te maken dat op deze ernstige vormen van excessief geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt, teneinde eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
De ernst van de feiten leidt tot de conclusie dat de verdachte – kil en gewetenloos – meent te kunnen beschikken over leven en dood van anderen. Uit het oogpunt van speciale preventie dient de samenleving te worden beschermd tegen de verdachte.
De bestraffing vindt ook plaats voor de feiten die behoudens de Staatsliedenbuurtzaak zijn bewezen verklaard, te weten vuurwapenbezit en het beschieten van zijn toenmalige vriendin. Het hoeft geen betoog dat de aard en ernst van deze feiten afgezet tegen de feiten in de Staatsliedenbuurtzaak weinig hebben kunnen meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat alleen een levenslange gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte.
De redelijke termijn
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De aanleiding om deze vraag ambtshalve aan de orde te stellen is daarin gelegen dat de behandeling van de zaak van de verdachte in het bijzonder in tweede aanleg uitzonderlijk lang heeft geduurd.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
In eerste aanleg zijn tal van onderzoekhandelingen verricht die mede ten dienste stonden van de uitoefening van de verdedigingsrechten van de verdachte.
In tweede aanleg heeft niet alleen veel nader onderzoek hetzij op verzoek van de verdediging hetzij op initiatief van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Vele getuigen en ook deskundigen zijn ter terechtzitting van het hof gehoord. De zaak is tot tweemaal toe verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen als bedoeld in artikel 226a Sv. Er heeft een wisseling in de verdediging van de medeverdachte plaatsgevonden, hetgeen vertraging van de voortgang tot gevolg heeft gehad. Zelfs tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van het hof hebben zich dusdanige nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, dat nader onderzoek en getuigenverhoor noodzakelijk is geweest en de afronding van de behandeling is uitgesteld.
Dit alles brengt met zich dat de gangbare maatstaven voor de bepaling van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn van berechting onvoldoende houvast bieden.
De behandeling in eerste aanleg is geëindigd op 1 mei 2015. Het hof wijst heden, 20 maart 2020, arrest. De verdachte is op 24 januari 2013 aangehouden. De voorlopige hechtenis heeft sindsdien tot op heden voortgeduurd. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn heeft in de eerste aanleg ruim twee jaren geduurd. Daarmee is de redelijke termijn in geringe mate overschreden.
De tweede aanleg heeft bijna vijf jaren geduurd. De vrijheidsbeneming in beide instanties draagt eraan bij dat ten aanzien van beide fasen van berechting strenger dient te worden geoordeeld over de geoorloofdheid van de lange duur van het proces dan in het geval de verdachte tijdens de gehele aanleg op vrije voelen zou zijn geweest. De hiervoor genoemde factoren hebben tot gevolg dat de vuistregel, dat per feitelijke instantie de behandeling in beginsel de duur van zestien maanden niet mag overschrijden, niet hanteerbaar is. Niettemin kan worden geconcludeerd dat de redelijke termijn in de appelfase in aanzienlijk mate is overschreden. Deze vaststelling dient overigens te worden gerelativeerd tegen de achtergrond van wat het hof hiervoor heeft overwogen.
Aan de verdachte zal een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Gelet op deze omstandigheid
en in het licht van genoemde relativering volstaat het hof met de vaststelling dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in hun geheel toewijsbaar zijn en dat de vordering van [slachtoffer 3] dient te worden gematigd tot een bedrag van € 3.000,00, in alle gevallen met toewijzing van de wettelijke rente met ingang van 29 december 2012 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vorderingen als benadeelde partij van de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft het Openbaar Ministerie het volgende naar voren gebracht.
Voor zover de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 1] betrekking hebben op vergoeding van door hen geleden immateriële schade in de zin van affectieschade moeten dezen daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans een wettelijke grondslag voor toekenning ontbreekt.
De gevorderde materiële schade in de zin van reis- en telefoonkosten en kosten in verband met de begrafenis van [slachtoffer 1] in Marokko is toewijsbaar, met toewijzing van de wettelijke rente en – met uitzondering van de kosten die op grond van artikel 592a Sv toewijsbaar zijn – oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de
bepleite vrijspraken, moeten worden afgewezen.
Oordeel van hof
Bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen stelt het hof het volgende voorop.
De benadeelde partijen maken deels aanspraak op vergoeding van immateriële schade, omdat sprake zou zijn van een aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van de onder artikel 6:106 aanhef en onder b van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Voor zover de benadeelde partijen aanspraak maken op vergoeding van zogenoemde affectieschade
– schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste – wordt het volgende overwogen. Door de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Staatsblad 2018, 132), is de kring van tot schadevergoeding gerechtigden verruimd in die zin dat het voor de in artikel 6:107, tweede lid, BW en artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van slachtoffers mogelijk wordt om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Artikel 51f, tweede lid, Sv is gewijzigd in die zin dat deze naasten zich in het strafproces kunnen voegen met de hier aan de orde zijnde vordering tot vergoeding van ‘affectieschade’. Ingevolge het overgangsrecht als bepaald in artikel 68 en 69 Overgangswet nieuw BW heeft deze verruiming slechts gevolgen ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Naar het oordeel van het hof staat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in de weg aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Gezien de regelgeving rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf kan en mag het hof veronderstellen dat gratiëring op enig moment kan plaatsvinden. De gelijktijdige oplegging van een levenslange gevangenisstraf en het bepalen van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel is naar het oordeel van het hof niet in strijd met het recht.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. Tevens wordt vergoeding van geleden materiële gevorderd ten bedrage van € 75,00 aan reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [zus 1 slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. Tevens wordt vergoeding van geleden materiële gevorderd ten bedrage van € 75,00 aan reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [zus 2 slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. Tevens wordt vergoeding van geleden materiële gevorderd ten bedrage van € 75,00 aan reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [broer 1 slachtoffer 1] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012, is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [broer 2 slachtoffer 1] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 ter zake geleden van immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. Tevens wordt vergoeding van geleden materiële gevorderd ten bedrage van € 313,96 aan reiskosten in verband met de uitvaart en reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 313,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [zus 3 slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 ter zake van geleden immateriële schade in de zin van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW. Tevens wordt vergoeding van geleden materiële gevorderd ten bedrage van € 2.337,52 aan reiskosten in verband met de uitvaart. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.337,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Zoals het hof hierboven heeft vooropgesteld is vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108 BW slechts mogelijk ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019. Nu [slachtoffer 1] is overleden op 29 december 2012 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Gelet daarop zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële (affectie)schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,00 ter zake geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Anders dan de rechtbank en het Openbaar Ministerie ziet het hof in de positie van [slachtoffer 3] geen grond tot matiging van diens vordering. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,00 ter zake geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,00 ter zake geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 288, 289 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 primair en in zaak B onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair,
3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot levenslange gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer 1] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer 1] tot schadevergoeding af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] )
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[moeder slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [zus 1 slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zus 1 slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zus 1 slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [zus 2 slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zus 2 slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [zus 2 slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [broer 1 slachtoffer 1] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [broer 1 slachtoffer 1] tot schadevergoeding af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [broer 2 slachtoffer 1] )
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [broer 2 slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 313,96 (driehonderddertien euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [broer 2 slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 313,96 (driehonderddertien euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [zus 3 slachtoffer 1] )
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zus 3 slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.337,52 (tweeduizend driehonderdzevenendertig euro en tweeënvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [zus 3 slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.337,52 (tweeduizend driehonderdzevenendertig euro en tweeënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 december 2012.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 5] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 december 2012.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een jas, kleur blauw (4456820)
- een broek, kleur zwart (4456825)
- een flatscreen televisie, merk Samsung (4511613).
Gelast de teruggave aan de erven van [slachtoffer 1] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van € 1.113,75 (4440539)
- een geldbedrag van € 325,00 (4511613)
- een geldbedrag van € 5.000,00 (4440529).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een visitekaartje (4441710)
- een frontpaneel van een geluidsdrager, kleur wit (4440224).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. M.J.A. Plaisier en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2020
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0001 e.v.).
Een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (aangepast)’ (21/31, C2 p. 0028 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0003 e.v.).
Een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (gecorrigeerd rapport)’ (21/31, C2 0061 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 008 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek (map 19/31, C1 0097 e.v.) en een proces-verbaal sporenonderzoek (map 19/31, C1 0143 e.v.)
Een proces-verbaal van verhoor getuige [S.D.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0116 e.v.), een proces-verbaal van verhoor getuige [W.O.] van 7 januari 2013 (map 24/31, E1 0138 e.v.) en een proces-verbaal van verhoor getuige Rianne van 4 januari 2013 (map 24/31, E1 0151 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0003 e.v.) in combinatie met een proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2013 (map 3/31, B2 0009).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [L.C.] van 30 december 2012 (map 24/31, E1 0007 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [M.H.] van 6 januari 2013 (map 24/31, E1 0032 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A.S.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0004 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A.K.] van 9 januari 2013 (map 24/31, E1 0034 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [B.B.] van 5 januari 2013 (map 24/31, E1 0065 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A.B.] van 4 januari 2013 (map 24/31, E1 0041 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [L.Z.] van 30 december 2012 (map 24/31, E1 0107 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [L.W.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0110 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [J.H.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0112 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A.A.] van 17 januari 2013 (map 24/31, E1 0077 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [C.S.] van 31 december 2012 (map 24/31, E1 0084 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [R.B.] van 8 januari 2013 (map 24/31, E1 0191 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [C.T.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0223 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [A.T.] van 2 januari 2013 (map 24/31, E1 0220 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 30 januari 2013 (map 19/31, C1 0017 e.v.).
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 9 januari 2013 (map 19/31, C1 0019 e.v.).
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 9 januari 2013 (map 19/31, C1 0033 e.v.).
Een proces-verbaal betreffende forensisch onderzoek van 11 juni 2013 (map 19/31, C1 0051 e.v.).
Een proces-verbaal betreffende forensisch onderzoek van 11 juni 2013 (map 19/31, C1 0051 e.v.) in combinatie met kennisgeving van inbeslagneming (AD2, beslag, p. 211 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 31 januari 2013 (map 19/31, C1 0054 e.v.).
Kennisgevingen van inbeslagneming (AD2, beslag, p. 458 en 466) in combinatie met het verbeterde NFI-rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 16 januari 2013 (map 19/31, C1 0228 e.v.).
Kennisgevingen van inbeslagneming (AD2, beslag, p. 447 e.v.) in combinatie met het verbeterde NFI-rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 21 januari 2013 (map 19/31, C1 0154 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 23 april 2013 (map 19/31, C1 0035 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0008 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 31 januari 2013 (map 19/31, C1 0054 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/32, B1 0021 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2013 (map 2/31, B1 0077 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0048 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 14 februari 2013 (map 19/31, C1 0263 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 3 januari 2013 (map 19/31, C1 0254 e.v.) in combinatie met een proces-verbaal sporenonderzoek van 28 januari 2013 (map 19/31, C1 0261).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [H.B. 2] van 3 januari 2013 (map 24/31, E1 0228 e.v.) in combinatie met een proces-verbaal van verhoor getuige [M.D.] van 9 januari 2013 (map 24/31, E1 0234 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [R.M.] van 3 januari 2013 (map 24/31, E1 0237 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2013 (map 2/31, B1 0077 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 0073 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 februari 2013 (map 19/31, C1 0283 e.v.).
Een NFI-rapport van 31 december 2012 (map 21/31, C2 0074 e.v.) met het NFI-rapport van 4 januari 2013 (map 21/31, C2 0082 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 30 januari 2013 (map 19/31, C1 0335 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2013 (map 29/31, F 0001 e.v.) en een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2013 (map 29/31, F 0029 e.v.)
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2013 (map 29/31, F 0048 e.v.).
Een geschrift, inhoudende de bevindingen van T-313 betreffende gebruiker [#068] (map 29/31, F 0046 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2015 (ongenummerd, gevoegd voorin map F) .
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2013 (map 29/31, F 0048 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2013 (map 3/31, B2 0050 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 28 januari 2013 (map 19/31, C1 0367 e.v.) in combinatie met het proces-verbaal sporenonderzoek van 10 januari 2013 (map 19/31, C1 0374 e.v.), het proces-verbaal wapenonderzoek van 24 januari 2014 (map 20/31, C1 0728 e.v.) en het NFI verbeterd rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 januari 2013 (map 19/31, C1 0374 e.v.) in combinatie met het NFI verbeterd rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 28 januari 2013 (map 19/31, C1 0382 e.v.) in combinatie met het NFI verbeterd rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.).
Het NFI verbeterd rapport van 26 augustus 2013 (map 21/31, C2 0254 e.v.) in combinatie met het NFI vervolg rapport van 17 juli 2013 (map 21/31, C2 0308 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 24 juni 2013 (map 20/31, C1 0661 e.v.)
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2013 (map 10/31, B6 0454 e.v.).
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzittingen op 10, 11, 12, 14, 17, 18, 19, 20 en 21 december 2018.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 13 februari 2013 (map 20/31, C1 0687 e.v.)
Een NFI-rapport herzien van 19 maart 2014 (map 21/31, C2 0425 e.v.).
Een NFI-rapport van 29 april 2013 (map 21/31, C2 0335 e.v.).
Een NFI briefrapport van 10 augustus 2016 met als onderwerp ‘verzoek gerechtshof Amsterdam n.a.v. zitting 24 mei 2016’ met als bijlage de waarnemingsbladen/meetresultaten bivakmuts (AAFA6494NL) (Binnengekomen stukken, map 1, na tabblad 14 september 2016).
Een NFI-rapport van 29 juli 2016 ‘derde aanvullend schotrestenonderzoek en beantwoording vragen naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 29 december 2012’ opgemaakt door [deskundige 3] (Binnengekomen stukken, map 1, na tabblad 14 september 2018).
Een NFI-rapport van 19 september 2018 ‘aanvullend samenvattend rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 29 december 2012’ opgemaakt door [deskundige 2] , IDFO coördinator) (Binnengekomen stukken, map 2, na tabblad 10 oktober 2018).
De verklaring van de [Deskundige 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2016.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 30 januari 2013 (map 19/31, C1 0335 e.v. met bijbehorende foto C1 0338).
Een NFI-rapport van 29 april 2013 (map 21/31, C2 0335 e.v.).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 januari 2013 (map 19/31, C1 0374 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2013 (map 3/31, B2 0050 e.v.).
Een NFI-rapport van 24 januari 2013 (map 21/31, C2 0153 e.v.).
Een herzien NFI-rapport van 18 september 2018 (Binnengekomen stukken map 2, na tabblad 10 oktober 2018).
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzittingen op 10, 11, 12, 14, 17, 18, 19, 20 en 21 december 2018.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 februari 2013 (map 19/31, C1 283 e.v.).
Een NFI-rapport van 19 april 2013 van [deskundige 4] (map 21/31, C2 273 e.v.).
Een NFI-rapport van 19 april 2013 van [deskundige 4] (map 21/31, C2 286).
Een brief van het NFI ‘beantwoording vragen over de zaak met het NFI-zaaknummer 2012.12.30.001’ van 8 augustus 2014 van [deskundige 4] (map 21/31, C2 591 e.v.).
Een brief van [deskundige 4] van het NFI van 19 september 2014 (aanvraag 070, los verstrekt, ongenummerd).
Een rapport van het FLDO van [deskundige 6] van 26 januari 2015 (map 22/31, C2 0737 e.v.).
Een rapport van [deskundige 4] van het NFI van 13 september 29016 (Binnengekomen stukken map 1, na tabblad 14 september 2016).
Er is ook gerapporteerd over de monstering AAFJ2839NL#08, maar deze bemonstering was minder informatief (p. 14 NFI-rapport 19 april 2013 (C2 286), daarom hier verder niet opgenomen.
In de brief van dr. [deskundige 4] van 19 september 2014 is gerapporteerd in verbale termen (zeer veel waarschijnlijker in plaats van 60.000 keer).
Het proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep (pagina 82-83).
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 maart 2013 (map algemeen dossier doorzoekingen, AD2 140 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘schoenmaat 41 [medeverdachte] ’ van 17 september 2013 (map 11/31, B7 0091 e.v.).
Een kennisgeving van inbeslagneming van 19 maart 2013 (map algemeen dossier beslag, AD2 697 e.v.). 140 e.v.).
Een NFI-rapport ‘vergelijkend glasonderzoek naar aanleiding van een schietpartij in Amsterdam op 29 december 2012’ van 27 mei 2013 (map 21/31, C2 395 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2013 (3/31, B2 0090 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2013 met als bijlage de letterlijke uitwerking van het gesprek (map 24/31, E1 0279).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2013 (map 24/31, E1 0285 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2013 (map 24/31, E1 0287 e.v.), een proces-verbaal van de letterlijke uitwerking van het verhoor van 28 maart 2013 van [slachtoffer 3] van 12 november 2013 (map 24/31, E1 0330 e.v.) en een proces-verbaal ‘opwaarderen verhoor van 28 maart 2013’ van 10 september 2014 (map 24/31, E1 0356 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2013 (map 24/31, E1 0291 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2015 (map 24/31, E1 0295) en een verbatim uitwerking (map 24/31, E1 0296 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor van 22 juli 2013 (map 24/31, E1 0323).
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2013 (map 24/31, E1 0328 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3] van 28 mei 2014 (map 24/31, E1 0354 e.v.) en proces-verbaal van uitwerking van verhoor van 26 mei 2014 van 24 november 2014 (map 24/31, E1 375 e.v.).
Een proces-verbaal tonen foto’s aan [slachtoffer 3] (map 11/31, B7 0052 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2012 (map 2/31, B1 003 e.v.).
Een verhoor van verdachte [medeverdachte] van 23 juli 2013 (map 31/31, PD3 0121 e.v.).
Een NFI-rapport van 24 januari 2013 (map 21/31, C2 0153 e.v.).
Een NFI-rapport van 24 januari 2013 (map 21/31, C2 0153 e.v.).
Een herzien NFI-rapport van 18 september 2018 (Binnengekomen stukken map 2, na tabblad 10 oktober 2018).
Uitspraak 20‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Vernietiging beschikking nu de verdachte en de officier van justitie, in weerwil van artikel 226a, lid 2, Sv, niet door de RC zijn gehoord. Gelet op het karakter van de procedure kan het geconstateerde verzuim in hoger beroep niet worden hersteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING op het beroep tegen de beschikking ex artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2019 in de strafzaak van de verdachte:
[appellant]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende te P.I. Noord-Holland Noord, unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
1. De feiten en de rechtsgang
1.1.
[appellant] (hierna: appellant) wordt in een strafrechtelijk onderzoek genaamd 13Ebetsu door het openbaar ministerie vervolgd ter zake van – kort samengevat – betrokkenheid bij een dubbele moord en een poging tot moord in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam en de daaropvolgende beschieting van twee motoragenten.
1.2.
Bij vonnis van 1 mei 2015 is appellant door de rechtbank Amsterdam ter zake van deze feiten veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
1.3.
Tegen voornoemd vonnis heeft appellant hoger beroep ingesteld. De behandeling van de strafzaak is inmiddels aanhangig bij het gerechtshof Amsterdam.
1.4.
Op 4 februari 2019 heeft de CI-officier van justitie, onder meer belast met bijzondere getuigentrajecten, een vordering gedaan tot het horen van een persoon als getuige op de voet van artikel 226a, tweede lid, Sv. Deze persoon is aangeduid als QQ.
1.5.
Op 15 februari 2019 is deze persoon in het kader van voormelde vordering gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
1.6.
Bij beschikking van 15 februari 2019 heeft de rechter-commissaris de vordering ex artikel 226a, eerste lid, Sv van de CI-officier van justitie toegewezen en bevolen dat QQ de status van bedreigde getuige wordt verleend.
1.7.
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel van de griffier van de rechtbank Amsterdam is namens appellant op 21 februari 2019 hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van de rechter-commissaris.
1.8.
Blijkens akte van uitreiking van 26 februari 2019 is voormelde beschikking van de rechter-commissaris op die datum aan appellant uitgereikt.
1.9.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde stukken.
1.10.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 20 maart 2019 gehoord de advocaat-generaal en appellant, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq. Voorafgaand aan deze behandeling heeft het hof nog het navolgende stuk ontvangen:
- een e-mailbericht van 15 maart 2019 van de advocaat-generaal gericht aan het hof, bevattende een vijftal bijlagen;
2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van appellant heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter-commissaris.
Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de verdediging door de rechter-commissaris niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord omtrent de statusverlening en/of op de vordering van de officier van justitie, hetgeen ingevolge artikel 226a, tweede lid, Sv wel had behoren te gebeuren. Nu de geldende procedurele wettelijke voorschriften niet zijn nageleefd, dient de behandeling van het verzoek te worden teruggewezen naar de rechter-commissaris, opdat appellant aldaar alsnog gehoord kan worden en het verzuim kan worden hersteld.
3. Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep dient te worden afgewezen. Daartoe heeft het openbaar ministerie – kort samengevat en voor zover voor deze beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
De rechter-commissaris heeft, voordat hij de status van bedreigde getuige aan de getuige QQ toekende, partijen niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. In zijn beschikking heeft de rechter-commissaris uiteengezet waarom hij daarvan af heeft gezien. Naar de mening van het openbaar ministerie kon de rechter-commissaris tot deze beslissing komen nu uit artikel 226a, tweede lid, Sv niet volgt dat statusverlening slechts mogelijk is indien de daarin genoemde gelegenheid is geboden. Appellant kan tijdens de behandeling in raadkamer van het namens hem ingestelde hoger beroep alsnog zijn standpunt naar voren brengen, waardoor een eventueel door hem geleden nadeel wordt hersteld.De advocaat-generaal heeft er voorts op gewezen dat ook het zaaks-openbaar ministerie niet door de rechter-commissaris in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
4. Wettelijk kader
Artikel 226a Sv luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:
a. de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en de getuige te kennen heeft gegeven wegens dee bedreiging geen verklaring te willen afleggen.
In het andere geval wijst hij de vordering of het verzoek af.
2. De officier van justitie, de verdachte, en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord. Aan de getuige die nog geen rechtsbijstand heeft, wordt een advocaat toegevoegd. De toevoeging geschiedt op last van de rechter-commissaris door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
5. Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat de toets ex artikel 226a Sv in hoger beroep beperkt van aard is. Het oordeel van het hof kan immers slechts gebaseerd worden op de door de rechter-commissaris in de door hem gegeven beschikking vermelde feiten en omstandigheden. Dat is ingegeven doordat de wetgever de beoordeling van de vraag of een persoon kan en moet worden aangemerkt als bedreigde getuige exclusief heeft opgedragen aan de rechter-commissaris. De daarbij behorende procedure heeft een besloten karakter. De persoon om wiens status als mogelijk bedreigde getuige het gaat, wordt alleen door de rechter-commissaris gehoord. De door de rechter-commissaris aldus en overigens mondeling van de CI-officier van justitie verkregen informatie komt slechts in zeer beperkte mate ter kennis van – in dit geval – de zaaksadvocaten-generaal, de verdediging en van het hof.
In deze zaak heeft de rechter-commissaris de in het tweede lid van artikel 226a Sv genoemde gelegenheid om te worden gehoord niet geboden en hebben noch het openbaar ministerie, noch de verdediging de mogelijkheid gehad hun standpunt kenbaar te maken. De rechter-commissaris heeft dit achterwege gelaten met enerzijds een beroep op het belang van een spoedige voortgang van het traject en anderzijds omdat hij het in de omstandigheden van het geval ondenkbaar achtte dat het inwinnen van een zienswijze hem tot een ander oordeel zou kunnen brengen. Dientengevolge heeft de rechter-commissaris deze standpunten niet kunnen betrekken in zijn oordeelsvorming.
Gelet op de verstrekkende gevolgen die het verlenen van de status van bedreigde getuige ex artikel 226a Sv voor de procesposities in een strafzaak kan hebben, is het in de gelegenheid stellen van zowel zaaksofficier van justitie – of in dit geval de zaaksadvocaat-generaal – en de verdachte en zijn advocaat om zich hierover uit te laten, een essentieel onderdeel van de procedure als geheel. Dat het nalaten hiervan niet door de wet met nietigheid wordt bedreigd, maakt dat niet anders. In hoger beroep is daarom aan de orde geweest in hoeverre het hiervoor genoemde verzuim kan worden hersteld door het alsnog horen van appellant en de verdediging en het openbaar ministerie in hoger beroep.
Het hof kan – zoals hiervoor is weergegeven – slechts in zeer beperkte mate kennis nemen van de informatie die de rechter-commissaris heeft verkregen uit het horen van de betrokken persoon. Het hof kan, anders dan de rechter-commissaris die met de betrokken persoon gesproken heeft, daarom ook niet toetsen of en in hoeverre de door de verdediging en het openbaar ministerie ingebrachte (of in te brengen) standpunten van invloed moeten zijn op de beslissing om de status van bedreigde getuige al dan niet toe te kennen.
Het geconstateerde verzuim kan dan ook niet in hoger beroep worden hersteld; die afweging is immers voorbehouden aan de rechter-commissaris die de betrokken persoon heeft gehoord.
Het vorenstaande brengt het hof tot de conclusie dat de beslissing van de rechter-commissaris lijdt aan een ernstig formeel en materieel gebrek, dat niet in hoger beroep kan worden hersteld. Om die reden zal het hof het hoger beroep gegrond verklaren en de beslissing van de rechter-commissaris vernietigen. Indien het openbaar ministerie de vordering ex artikel 226a Sv
handhaaft, zal de rechter-commissaris hierop opnieuw dienen te beslissen, met inachtneming van wat in deze beschikking door het hof is overwogen.
De beslissing
Het hof:
VERKLAART het hoger beroep gegrond.
VERNIETIGT de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven op 20 maart 2019 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en P.C. Kortenhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van appellant.
Amsterdam, 21 maart 2019,
de advocaat-generaal