RvdW 2020/375
Burenrecht. Geschil over erfgrens; wettelijk vermoeden dat midden afscheiding grens is; tegenbewijs. Verkrijgende verjaring.
HR 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:430
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 maart 2020
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
18/05115
- Conclusie
A-G mr. R.H. de Bock
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS194811:1
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Burenrecht en mandeligheid
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:430, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1151, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑03‑2017
- Wetingang
Art. 3:105, 5:36 BW
Essentie
Burenrecht. Geschil over erfgrens; wettelijk vermoeden dat midden afscheiding grens is; tegenbewijs. Verkrijgende verjaring.
Samenvatting
Uit art. 5:36 BW volgt dat het midden van de afscheiding wordt vermoed de grens tussen twee erven te zijn. Dit wettelijk vermoeden kan worden weerlegd door aan te tonen dat de erfgrens niet in het midden maar elders onder de afscheiding of aan de buitenzijde daarvan loopt. Tegenbewijs waarmee het vermoeden kan worden weerlegd, kan worden geleverd aan de hand van de leveringsakte, de kadastrale documentatie en een daarop gebaseerde grensreconstructie, of met andere middelen.
Op grond van art. 3:105 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.